Madoc. Jaargang 1991
(1991)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
De minne is al: 19 portretten van vrouwelijke mystieken uit de middeleeuwen. Onder redactie van Johannes Thiele. Vertaald uit het Duits door Ton van der Stap. 's-Gravenhage (Meinema), 1990. 264 blz. ISBN 90-211-3549-3. f35,-Enkele maanden geleden verscheen de bundel De minne is al: 19 portretten van vrouwelijke mystieken uit de middeleeuwen. De bundel is vertaald uit het Duits - op enkele plaatsen niet helemaal correct - en had als oorspronkelijke titel Mein Herz schmilzt wie Eis am Feuer: die religiöse Frauenbewegung des Mittelalters in Porträts. Hoewel de Nederlandse titel heel aardig gekozen is en de inhoud van de bundel zakelijk gezien goed weergeeft, vormt de Duitse titel een betere indicatie voor de sfeer, de intentie van de bundel. Redacteur Johannes Thiele, die ook het voorwoord en de inleiding geschreven heeft, wil ‘in portretten de geschiedenis van de eerste vrouwenbeweging op Europese bodem en haar verband met de mystieke vroomheid van de middeleeuwen’ (p. 7) laten zien. Het boek moet een ‘stuk specifiek vrouwelijke spiritualiteit en cultuur reconstrueren’ (p. 8), duidelijk met de (impliciete) bedoeling vrouwen èn mannen die zich met (hun eigen) spiritualiteit of met vrouwengeschiedenis bezighouden, te inspireren. Ik denk dat de bundel deze functie goed kan vervullen. De bijdragen zijn over het algemeen zeer leesbaar geschreven. De citaten uit de middeleeuwse teksten zijn vrijwel allemaal in modern Nederlands vertaald en de literatuurlijsten vermelden niet alleen diplomatische of kritische edities van de mystieke werken, maar ook vertalingen in een moderne taal. Menig auteur slaagt erin ondanks de beperkte omvang van de artikelen (gemiddeld twaalf pagina's inclusief noten en literatuurlijst) vrouwen van vlees en bloed te portretteren, vrouwen waarmee je je als lezer tot op zekere hoogte kunt identificeren. Peter Ochsenbein beschrijft de extreme en in onze ogen afschuwelijke lijdensascese van Elsbeth van Oye zelfs zo goed dat deze (ook) vanuit een modern standpunt acceptabel en logisch schijnt, juist omdat hij meer dan de meeste andere auteurs de historiciteit van een dergelijke mystiek laat zien. Nu besteden ook die andere auteurs wel aandacht aan de historische omstandigheden waarin ‘hun’ mystica leefde, maar toch zit hier een probleem. Vaak functioneren de geschetste historische omstandigheden | |
[pagina 47]
| |
namelijk slechts als feitelijke achtergrond. Het levensverhaal van de mystica wordt naverteld - soms nauwelijks meer dan dat: Giulia Barone (Margareta Colonna), Elisabeth Schraut (Dorothea van Montau) - en er worden wat lijnen getrokken tussen de feitelijke inhoud van haar religieuze denkbeelden en mystieke ervaringen en bepaalde elementen uit dat verhaal. De nadruk ligt hierbij echter op de beschrijving van die denkbeelden en ervaringen geïnterpreteerd als een soort algemeen menselijke, spirituele zoektocht en als zodanig ook nu nog van belang. Dit geldt het meest voor de bijdragen van Margot Schmidt (Mechtild van Maagdenburg en Mechtild van Hackeborn), Johanna Lanczkowski (Gertrudis de Gorte van Helfta) en Waltraut Herbstrith (Theresia van Avila). De drang tot actualiseren en de opdracht een ‘portret’ te maken, lijken in nogal wat bijdragen een historische interpretatie van de behandelde mystiek te belemmeren. Maar volgens mij is er meer aan de hand en is er sprake van een fundamenteler probleem, namelijk de gehanteerde definitie van het begrip ‘mystiek’. Om deze te achterhalen moeten we natuurlijk in de eerste plaats kijken naar de inleiding. Bij een bundel als deze moet de inleiding immers niet alleen een algemene historische achtergrond bieden, maar ook zorgen voor een nadere begripsbepaling en een synthese. Hoewel Thiele in zijn inleiding geen echte definitie van mystiek geeft, is duidelijk dat hij mystiek opvat als de onmiddellijke ervaring van het goddelijke. De overgeleverde teksten zijn ‘in taal verwerkte ervaring, een neerslag van heel eigen aard, dus helemaal geen mystiek in de eigenlijke zin’ (p. 26). Even verderop zegt hij zelfs: ‘Elke tekst doet uit de aard der zaak afbreuk aan het rechtstreekse karakter van de mystieke ervaring, omdat die zich in wezen aan elke verwoording onttrekt.’ De meeste auteurs lijken hem hierin te volgen. Een dergelijke definitie van mystiek is niet a priori strijdig met een historische benadering (wat bij voorbeeld blijkt bij Jörg Jungmayr (Catharina van Siena), maar is niet uit op historische interpretaties. Dit is duidelijk te zien bij Manfred Weitlauff (Margareta Ebner) en Franz-Josef Schweitzer (Marguerite Porète). In hun bijdragen vormen de historische omstandigheden en ontwikkelingen het eigenlijke onderwerp. De beschrijving ervan is niet primair gericht op het interpreteren van de inhoud van de mystieke geschriften. Dit hangt volgens mij samen met de invulling van het begrip mystiek. Er bestaan ook antropologische en psychologische benaderingen van de mystiek. Ook deze zijn verbonden met de hierboven geschetste visie op mystiek. Het gaat zoals gezegd volgens veel auteurs bij mystiek om de ervaringen zelf en ‘in de toehoorder moet een bewustzijns- en gemoedstoestand ontstaan, die het meegedeelde tot eigen ervaring maakt’, aldus Siegfried Ringler (Christina Ebner) (p. 139). Zo geformuleerd zijn de teksten zelf niet meer van belang en verdwijnt het historische karakter van de mystiek geheel naar de achtergrond. Dat is het bezwaar dat ik heb tegen | |
[pagina 48]
| |
meer psychologisch getinte verklaringsmodellen, hoe interessant de bijdragen van bij voorbeeld Ingrid Riedel (Hildegard van Bingen) en Siegfried Ringler (Christina Ebner) ook zijn. Ik zelf vat mystiek niet op als ervaring maar als een historische, literaire traditie. De artikelen van Frank Willaert (Hadewijch), Peter Dinzelbacher (Elisabeth van Schönau en Agnes Blannbekin) en Karen Glente (Catharina van Unterlinden), die ook uitgaan van een dergelijk standpunt, bieden wat mij betreft dan ook meer inzicht in het verschijnsel mystiek. Hoewel Thieles inleiding in mijn ogen dus niet zo geslaagd is als poging ‘de vraag naar de historische situatie van de mystiek’ (p. 10) te beantwoorden, geeft hij wel degelijk relevante historische informatie. Natuurlijk gaat het om een vrij grove schets, maar dat kan niet anders in zo'n kort bestek (21 pagina's inclusief noten). Thiele geeft een aardig overzicht van het ontstaan van de nieuwe religieus geïnspireerde levensvormen voor vrouwen (begijnengemeenschappen, nieuwe kloosterorden, kluizen) tegen de achtergrond van de armoedebeleving. Hij laat zien hoe de oude orden en de kerkelijke leiders op deze ontwikkelingen reageerden en beschrijft welke maatregelen genomen werden. Vooral de dominicanen krijgen de taak de kloosterzusters te vormen. ‘Zij achten het hun taak, de mystiek tegenover de vloedgolf van emotionele ervaringen een “zakelijk” karakter te geven, met beide benen op de grond te zetten en in het dagelijks leven te verankeren.’ (p. 16-17) Thiele besteedt ook aandacht aan het feit dat het bij mystieke ervaringen voornamelijk om ervaringen van vrouwen gaat. Hij meent dat vrouwen een essentiële rol hebben gespeeld (en nog spelen) in de kerk, maar zijn beschrijving van deze rol verraadt een nogal traditionele visie op manvrouwverhoudingen, met name waar hij schrijft over de zogenaamde vrouwelijke eigenschappen. Het is niet zo, dat hij vrouwen in intellectueel opzicht als uitsluitend ontvangende partij beschouwt, zoals het citaat hierboven lijkt te suggereren. Integendeel zelfs. Thiele is zo druk bezig zijn vrouwvriendelijkheid te bewijzen, dat hij nogal eens doorslaat naar de andere kant en de rol van mannen - in het bijzonder die van de biechtvaders die vaak degenen waren die de mystieke ervaringen op schrift stelden - onderbelicht, waardoor een enigsins vertekend of op z'n minst onvolledig beeld wordt geschetst van de religieuze en theologische ontwikkeling van de mystieke vrouwen. Op zich ben ik het wel eens met zijn poging de geschiedenis te beschrijven vanuit het perspectief van vrouwen, maar de naïeve manier waarop hij vrouwen steeds ophemelt, is niet alleen vermoeiend, maar lijkt me ook niet in het belang van vrouwen of de vrouwengeschiedenis. Ondanks deze kritiek is mijn oordeel ten aanzien van de bundel als geheel, als kennismaking met de religieuze ideeënwereld en mystieke geschriften van verschillende, soms geheel in vergetelheid geraakte vrouwen | |
[pagina 49]
| |
wel positief. Ook voor historici staat er veel lezenswaardigs in. Een van de aardige kanten van deze bundel is de verscheidenheid in achtergronden van de zeventien auteurs. Iedereen stelt net weer andere vragen aan haar of zijn materiaal. Door vergelijking kom je als lezer zelf ook weer op nieuwe vragen en ideeën. Dat je ook zin krijgt om die ideeën te gaan toetsen in de bronnen, is beslist een grote verdienste van deze bundel. Terwijl ik deze recensie ‘schreef’, speelde mijn tweejarige dochter naast me op de grond. Tijdens één van mijn denkpauzes mocht zij ook even typen. Ze klom op schoot en toen zag ik voor het eerst wat er eigenlijk op het label van haar spijkertuinbroek staat: twee konijnekopjes, waarvan één met tulband, tegen een achtergrond van gouden sterren en een kralensnoer. Daaronder eveneens in goud de tekst For mystic girls! Zou de ontwerper de eerste regels van Thieles voorwoord gelezen hebben: ‘De mystiek staat weer in de belangstelling. In onze tijd is ze de uitdrukking van een overal waar te nemen verlangen naar innerlijke ervaring, een geïnspireerd geestelijk leven, intuïtieve kennis.’?
Anja van Leusden |
|