Madoc. Jaargang 1990
(1990)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 230]
| |
Van Camaalot tot Argol. De matière de Bretagne als inspiratiebron in de moderne Franse letterkunde.
| |
[pagina 231]
| |
voor moderne Franse auteurs is niet, zoals voor hun middeleeuwse collegae, Chrétien de Troyes. Wel verschijnen er van zijn romans veel vertalingen, maar ze vormen geen uitgangspunt voor herdichtingen; daarvoor zijn ze te afgerond, te perfect. Met de Vulgaat-Cyclus is dat anders; binnen de wereld die daarin beschreven is, is nog van alles te bedenken en te vertellen. Er bestaan van deze cyclus twee moderne Franse bewerkingenGa naar eindnoot4., die overigens geen van beide nauwkeurig de structuur ervan volgen. In alletwee is het eerste deel van de cyclus, het verhaal van de oorsprong van de Graal, verderop in de geschiedenis geïntegreerd: het wordt, sterk bekort, door Merlijn aan Artur verteld. De oudste bewerking, die van Boulenger, begint met de jeugd van Lancelot en last ook het verhaal van Merlijn, dat in de cyclus het tweede deel vormt, in een later stadium in. Het zijn zonder twijfel deze bewerkingen, die ten grondslag liggen aan twee van de vier mij bekende twintigste-eeuwse Franse Arturteksten.Ga naar eindnoot5. Vier teksten dus, die ik hier alle vier wil behandelen. Het zijn, in chronologische volgorde, Au château d'Argol van Julien Gracq (1938), Le roi pêcheur van dezelfde auteur (1948), Le chevalier de neige van Boris Vian (1953) en L'enchanteur van René Barjavel (1984). De eerste en de laatste zijn romans, de twee andere toneelstukken. Le chevalier de neige is bovendien in 1955 omgewerkt tot een opera, die met veel succes is opgevoerd.Ga naar eindnoot6. Mijn uitgangspunt voor de volgorde van bespreking is niet de chronologie, maar de mate van getrouwheid aan de bron, de herkenbaarheid voor iemand die een beetje op de hoogte is van de middeleeuwse Arturliteratuur. De plaats van Le chevalier de neige binnen het oeuvre van Boris Vian is typerend voor de plaats van de matière de Bretagne in de moderne Franse literatuur. Vian (1920-1959) is een veelgelezen romanschrijver, zijn toneelstukken worden in en buiten Frankrijk regelmatig gespeeld. Zijn chansons zijn, behalve door hemzelf, ook gezongen door bekende zangers, zoals Juliette Greco, maar bijna niemand kent Le chevalier de neige. Stuk en libretto zijn één keer samen gepubliceerd, in 1974. Vian heeft dit spel over Lancelot in opdracht geschreven, net zoals Chrétien de Troyes zijn Chevalier de la Charrette. De opdrachtgevers van Vian waren de organisatoren van het Festival Dramatique de Normandie, dat omstreeks 1950 enige jaren achtereen grote openluchtspelen heeft opgevoerd, meestal over middeleeuwse onderwerpen. Vians opdracht was: een openluchtspel over koning Artur. Hij kreeg informatie thuisbezorgd: een pakket met ‘romans de la Table Ronde’. Verder zou hij ‘alles wat hij maar te pakken kon krijgen’Ga naar eindnoot7. bij elkaar gesleept en gelezen hebben, om zo volledig mogelijk gedocumenteerd te zijn. Het is voor ons niet meer na te gaan, waaruit zijn lectuur bestaan heeft, maar naar alle waarschijnlijkheid heeft hij BoulengerGa naar eindnoot4. gebruikt. Uit de omvangrijke materie heeft hij een thema gekozen: de liefde van Lancelot en Guenièvre. Die brengt hij ten tonele in een aantal scènes, die teruggaan op de Lancelot propre en La Mort le roi ArtuGa naar eindnoot2.. | |
[pagina 232]
| |
De liefdesgeschiedenis is geplaatst in een groots gemonteerd kader, dat volkomen beantwoordt aan de verwachtingen die de opdrachtgevers gehad zullen hebben. Er is ruimschoots gebruik gemaakt van muziek en ballet. Zo wordt bij voorbeeld de redding van een jonkvrouw in nood door de held, Lancelot, vertoond in een zwijgende scène, door middel van ballet. Het stuk opent spectaculair: Artur komt thuis van de jacht, op het toneel verschijnen hoornblazers, jagers te paard vergezeld van jachthonden, lastpaarden beladen met jachtbuit. Er zijn komische elementen ingebracht: de grapjes, roddels en plagerijtjes van Guenièvres hofdames werken ontspannend na poëtische liefdesscènes; de ridder Dodinel, wiens naam bekend is uit veel middeleeuwse romans, heeft een komische functie gekregen. Hij loopt voortdurend op te scheppen over zijn wapenfeiten en zijn succes bij de vrouwen, maar wekt bij zijn kameraden louter spot en ergernis. Hij vertelt namelijk steeds hetzelfde omdat er niet veel te vertellen valt over zijn heldendaden en zijn liefdes. Bovendien begrijpt hij niets van de hoofse toon die aan het hof heerst. Ook reageert hij met onbegrip en angst op Merlijn, die ‘zo'n gewoonte heeft, mensen in gevogelte te veranderen’.Ga naar eindnoot8. De geruststelling van Gauvain, dat Merlijn ook altijd weer de oorspronkelijke toestand herstelt, mag niet baten. Dodinel heeft een duidelijke contrastfunctie ten opzichte van Lancelot, die als onervaren jongen aan het hof komt, maar van nature over de fijngevoeligheid en de ridderdeugd beschikt die hem tot de beste ridder en de uitverkoren minnaar maken. Wat Vian vooral laat zien, is de volkomenheid, de zuiverheid van deze overspelige liefde, een zuiverheid die ook tot uitdrukking komt in de bijnaam, die hij aan Lancelot gegeven heeft. En Guenièvre brengt onder woorden, wat de lezer van La Mort le roi Artu uit de Cycle de la Vulgate onder de woorden voelt. Als haar verhouding met Lancelot ontdekt is en het hof eist, dat ze veroordeeld zal worden, zegt ze tegen Artur: ‘Heer, ik vraag u om vergiffenis, want ik ben jegens u ernstig te kort geschoten, maar, ook al word ik daarom tot de meest schandelijke dood veroordeeld, ik zal nooit ten overstaan van uw hof ontkennen dat ik Lancelot heb liefgehad en nog liefheb, met een liefde die zo groot is, dat het vuur van de brandstapel, waarmee ik me bedreigd voel, daarnaast verbleekt...’, en tegen de hovelingen die haar dood eisen: ‘Dwazen, die jullie zijn! Jullie zouden de koning dwingen mij te veroordelen als ik mezelf niet veroordeeld had... maar jullie allen, die voorgeeft van hem te houden, jullie moeten weten dat hij niets liever zou doen dan me vrijspreken. (Tegen Artur) Is het niet zo? Heer, als de genegenheid die men voor een vader voelt of voor een broer, voor een persoon die men vereert, in wiens gezelschap men graag wil leven, als dat liefde is, dan heb ik u liefgehad, dan heb ik u nog lief, meer dan wie ook... Heer, ik heb u niet verraden, want wat ik aan Lancelot gegeven heb had ik u nooit kunnen geven, maar alleen aan hem...’Ga naar eindnoot9. Aan het einde van het stuk, als Lancelot stervende is, verschijnt Merlijn, de wijze en begrijpende. Lancelot | |
[pagina 233]
| |
is wanhopig omdat zijn zonde hem onvergeeflijk voorkomt, maar Merlijn troost hem en stelt hem de hemel in het vooruitzicht. Het centrale thema van L'enchanteur, de roman van Barjavel, is de onmogelijkheid het streven naar eigen geluk en het dienen van de mensheid te verenigen. Het dienen van de mensheid, het streven naar een betere wereld, wordt gesymboliseerd in het zoeken naar de Graal. De ridder die de Graal zal mogen zien, moet maagdelijk zijn, maar niet alleen hij. Ook Merlijn, die de Graalridder voorbereidt op zijn taak, moet, tot deze taak volbracht is, zijn maagdelijkheid bewaren. Drie pogingen mislukken: Artur, Perceval en Lancelot bezwijken voor de verleiding voor het doel bereikt is, maar Galahad weet uiteindelijk de taak te volbrengen. Pas daarna zullen Merlijn en Viviane, met wier ontmoeting het boek opent, zich aan hun liefde kunnen overgeven. Barjavel geeft een bibliografie, waarin zowel Boulenger als LanglaisGa naar eindnoot2. voorkomt, naast een aantal studies. In grote lijnen volgt hij het bekende verhaal, maar zijn inbreng in de intrige is groter dan bij Vian, en wordt steeds groter naarmate het verhaal vordert. Zo introduceert hij de vissersweduwe Bénigne en haar dochter Bénie, de kinderlijk zuivere grote liefde van Perceval, die sterft als Perceval zich door een andere vrouw laat verleiden. Ook laat hij de geschiedenis van de Graal nog verder terug gaan en wel tot in het paradijs. Als Eva, net geschapen uit Adams rib, ontwaakt, ziet ze Adam naast zich liggen slapen met een bloedende wond in zijn zij. Uit een handvol leem van het paradijs maakt ze een kom, waarin ze het bloed opvangt, waarop de wond zich sluit. Bij de verdrijving uit het paradijs neemt ze de kom mee, maar de Engel slaat hem met een zwaard in zeven stukken. In voor de mensheid gelukkige tijden vinden die stukken elkaar en vormen weer een geheel, de Graal. Dit verhaal, dat voor mijn gevoel schitterend past in de middeleeuwse denkwereld, waarin het Oude Testament een voorafspiegeling is van het Nieuwe, heb ik nergens terug kunnen vinden. Barjavel kijkt echter niet alleen vanuit de Middeleeuwen terug, hij maakt ook, op de manier van T.H. White in The Once and Future King, uitstapjes naar de twintigste eeuw. Zo krijgt de arme Bénigne van Merlijn een kast vol blikjes (die je open kunt trekken met een ringetje; zelfs daaraan is gedacht) en een gasleiding, zodat ze er op haar oude dag niet meer op uit hoeft om hout te sprokkelen voor kachel en fornuis en om haar kostje bij elkaar te scharrelen. En de Duivel, Merlijns vader, steeds grinnikend aanwezig op de achtergrond, bezorgt Morgane, Arturs zuster, een soort televisietoestel, waarop ze de actualiteiten, dat wil zeggen de grote slag rondom Guenièvres brandstapel, kan volgen. Barjavels boek is geschreven met meeslepend enthousiasme. De natuurbeschrijvingen zijn poëtisch, de gevechten spannend, de personen levend. Merlijn, de hoofdpersoon, is een machtig tovenaar, maar ook een mens met een warm hart en met gevoel voor humor. Toch faalt hij tot drie maal toe, omdat psychologisch inzicht niet zijn sterkste kant is. En Galahad, in de middeleeuwse Queste zo'n bovenmenselijk volmaakte houten Klaas, Gala- | |
[pagina 234]
| |
had blijkt te kunnen lachen. Met L'enchanteur zet Barjavel de traditie voort zoals die in de Middeleeuwen begonnen is: hij vertelt het bekende verhaal op zijn eigen manier, met kleine wijzigingen en aangepast aan de denkwereld van zijn tijd en zijn publiek. Speelden de twee besproken teksten voornamelijk aan Arturs hof te Camaalot, Julien Gracq situeert zijn toneelstuk Le Roi Pêcheur in de Graalburcht Montsalvage. Zijn intrige gaat niet direct terug op de Franse traditie, maar vooral op Wagners opera. Daarnaast blijkt uit het stuk dat hij ook Wolfram von Eschenbachs Parzival gekend heeft. Namen als Amfortas (de Visserkoning), Trévrizent (de kluizenaar), Kundry (de ‘boodschapster’) en Klingsor (de boze tovenaar) vinden we allemaal bij Wolfram en deels bij Wagner. Gracq heeft hier het gegeven willen bevrijden van de christelijke strekking, die hij als secundair beschouwt. Voor hem is het zoeken naar de Graal het hoogste wat zuiver menselijke ambitie vermag: het streven naar een staat van Goddelijke zuiverheid binnen het menselijke leven op aarde. De kluizenaar Trévrizent moedigt dan ook Perceval niet aan zijn queeste voort te zetten; integendeel, hij wijst hem op de hoogmoed van zijn streven. Kundry, bij Wolfram de boodschapster in dienst van de Graal, is hier evenals bij Wagner de verleidster, de dienares van het kwaad, die er echter naar snakt aan het kwaad te ontkomen en éénmaal de zuiverheid van de Graal te mogen zien, al weet ze dat dat haar het leven zal kosten. Amfortas is de centrale figuur. Als Graalkoning is hij niet sterk genoeg gebleken om aan de verleiding, gepersonifieerd in Kundry, weerstand te bieden. Daardoor is de Graal nu versluierd en is hijzelf gewond. De wond kan slechts genezen, als een volmaakt zuivere ridder de vraag zal stellen, waartoe de Graal dient, en daarmee zijn taak als Graalkoning over zal nemen. Amfortas is in tweestrijd: hij zoekt genezing voor zijn pijn, maar vindt het moeilijk afstand te doen van zijn koningschap. Zijn hofhouding is hem toegewijd en kijkt mede daarom met verlangen uit naar de komst van de redder. Amfortas vreest echter, dat de vervulling van de droom nooit zo mooi kan zijn als de verwachting. Zelfs de deugdzame ridders die waardig zijn bevonden in de nabijheid van de Graal te leven zullen het volmaakt zuivere leven op aarde niet aankunnen. Tenslotte weet hij Perceval te ontmoedigen door hem de eenzaamheid te beschrijven van de waarachtige Graalkoning. Geconfronteerd met de Graal, stelt Perceval de vraag niet. Hij verlaat het kasteel en in deze versie wordt niet de indruk gewekt dat er een tweede kans zal zijn. Al tien jaar eerder had Gracq zich verdiept in de thematiek van de Graalverhalen. Zelf noemt hij zijn eerste roman, Au Château d'Argol, een ‘demonische versie’Ga naar eindnoot10. van het Graalverhaal. De roman speelt in het begin van deze eeuw, in een decor dat ontleend is aan de traditie van de gothic novel. Argol is een kasteel in Bretagne, diep in de bossen, op de rand van een steil rotsplateau, dicht bij de zee en ver van alle menselijke nederzettingen. Aan het strand ligt een oud kerkhof met verweerde zerken, | |
[pagina 235]
| |
overwoekerd door het bos ligt verscholen ergens een oude kapel, waarbinnen een groene schemer heerst zodat men zich op de zeebodem waant. En in het kasteel is natuurlijk een geheime gang, waarin de spinnewebben als draperieën neerhangen. De hoofdpersoon, de rijke, adellijke, zeer intelligente student Albert, heeft dit kasteel ongezien gekocht en ontvangt er zijn beste vriend Herminien, met wie hij is opgegroeid. Herminien brengt een jonge vrouw mee, Heide. Het thema van de roman is de queeste: het zoeken, niet van de Goddelijke genade of van het volmaakt zuivere leven op aarde, maar van een punt waar goed en kwaad, dood en leven, buitenwereld en innerlijk niet meer tegenover elkaar staan, maar samenvallen. Albert tracht dit punt te bereiken door inkeer, vergeestelijking. Herminien, die als de ‘wetende’ beschreven wordt, brengt hem in aanraking met het fysieke leven, door hem in contact te brengen met Heide. Gracq zelf legt uitdrukkelijk verband met de Graal, in zijn Avis au Lecteur en in de beschrijving van een gravure die voor Herminien grote waarde heeft. Deze prent stelt Perceval voor, die Amfortas' bloed opvangt in de Graal. Van de Amfortasfiguur straalt licht uit, dat op Perceval valt. Gracq verklaart de prent als volgt: niet de verlosser staat centraal bij de verlossing, maar de verloste.Ga naar eindnoot11. De schrijver zelf dwingt de lezer eigenlijk verband te leggen met de Graalqueeste, zij het als het ware in negatief. Kunnen we nu de personen identificeren met figuren uit de bekende Graalverhalen? Heide moeten we dan zien als Kundry, en liefst als een negatief van Kundry. Heide wordt beschreven als stralend, blond, in het wit gekleed, zeer zuiver en ook zeer aards. Ze wil Albert haar liefde geven, maar deze schrikt daarvoor terug. Deze lichamelijke liefde bedreigt zijn zoektocht. Tenslotte drijft Herminien Albert in haar armen, nadat hij haar eerst zelf verkracht heeft. Heide pleegt zelfmoord. Zoals Kundry sterven moet als de zuiverheid overwint, omdat zijzelf haar reinheid verspeeld heeft, zo blijkt Heide niet te kunnen leven in een atmosfeer waar de grens tussen goed en kwaad wegvalt; voor haar eenvoud is in die wereld geen plaats meer. De rol van de beide vrienden is niet zo gemakkelijk te bepalen. Herminien is de bezoeker, maar is hij ook Perceval? Zijn bezoek herhaalt zich wel: nadat hij Heide verkracht heeft gaat hij weg, maar later komt hij terug en drijft Albert ertoe hetzelfde te doen. Tenslotte steekt Albert hem dood met een dolk. Wie is hier de verlosser en wie de verloste? Is Herminien niet veeleer Klingsor, de boze tovenaar, die Kundry ertoe gebracht heeft Amfortas te verleiden? Hij is tenslotte ook de ‘wetende’, en geen simpele ziel, zoals Perceval. Of is hij de ‘verloste’, Amfortas, die door de dolk, de lans, verlossing vindt? En is Albert, de zoeker, niet veeleer Perceval, ook al bewoont hij het kasteel en zou hij daarom met Amfortas vereenzelvigd kunnen worden? Naar mijn mening liggen de identificaties niet vast, maar verglijden ze in de loop van het verhaal. De lezer moet voortdurend op | |
[pagina 236]
| |
zijn hoede zijn en een definitief antwoord op de vragen, die de roman onvermijdelijk bij hem oproept, is er niet. Graag was ik op alle vier de teksten dieper ingegaan. Elk ervan bevat genoeg belangwekkends om er een heel artikel aan te wijden. Dat ik ervoor gekozen heb een overzicht te geven en niet een analyse van één roman of toneelstuk, vindt zijn oorzaak in de onbekendheid van dit gebied binnen Arturs uitgestrekte land der letteren. Ik hoop dat Arturliefhebbers zich geïnspireerd zullen voelen één of meer van deze zo verschillende boeken eens zelf te gaan lezen. |
|