Madoc. Jaargang 1990
(1990)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 237]
| |
L. Lensen en W.H. Heitling, De geschiedenis van de Hanze. Bloeitijd langs de IJssel. Deventer (Arko), 1990. 223 blz., geïll. ISBN 90-72047-09-5. f34,50.Het Hanzeverbond is een begrip dat tot de verbeelding van menigeen spreekt. Vele steden, met name in het oosten van ons land, noemen zich met trots Hanzestad. Wie zich echter op basis van de Nederlandstalige literatuur een beeld wil vormen van de Hanze in het algemeen en de positie die de Nederlandse steden daarbinnen ingenomen hebben in het bijzonder, heeft slechts een beperkt aantal mogelijkheden. Het eerste belangrijke standaardwerk over de Nederlandse Hanzesteden, verschenen in 1912 van de hand van P.A. Meilink, is nog slechts antiquarisch verkrijgbaar en verouderd.Ga naar eindnoot1. Van recentere datum (1969) en geschreven voor een breder publiek is het boekje van W. Jappe Alberts, De Nederlandse hanzesteden.Ga naar eindnoot2. Ook dit is echter niet meer in de handel, evenals het standaardwerk van de Fransman Philip Dollinger, dat in 1967 in een Nederlandse vertaling verscheen onder de titel De Hanze; opkomst, bloei en ondergang van een handelsverbond.Ga naar eindnoot3. In dit laatstgenoemde, op zichzelf belangrijke naslagwerk over de Hanze wordt evenwel nauwelijks aandacht besteed aan de positie van Nederlandse steden binnen het Hanzeverbond. Een fraai geïllustreerd overzichtswerk, geschreven door Albert d'Haenens, verscheen in 1984 bij het Mercatorfonds.Ga naar eindnoot4. Dit besteedt weliswaar meer aandacht aan de Nederlandse Hanzesteden dan dat van Dollinger, maar door de hoge aanschafprijs (f 245,-) is ook dit boek slechts voor een beperkte groep bereikbaar. Tenslotte is er het zeer verdienstelijke boekwerkje van de Zwolse gemeentearchivaris, F.C. Berkenvelder, Zwolle als Hanzestad, verschenen in 1983, waarin uiteraard de nadruk ligt op de plaats die de huidige Overijsselse hoofdstad eens binnen het Hanzeverbond heeft ingenomen.Ga naar eindnoot5. In het afgelopen voorjaar verscheen De geschiedenis van de Hanze. Bloeitijd langs de IJssel. In hun voorwoord geven de auteurs L. Lensen en W.H. Heitling aan dat zij het boek met name ‘voor de geïnteresseerde leek, die geen duidelijk beeld heeft van wat de Hanze eigenlijk is’ (p. 7), hebben geschreven. Of die geïnteresseerde leek hiermee werkelijk een betaalbaar en helder werk heeft gekregen om zich een beeld te vormen van de Hanze en de rol van de Nederlandse steden daarin, betwijfel ik echter. Centraal staat veeleer de ondertitel van het boek Bloeitijd | |
[pagina 238]
| |
langs de IJssel. De beide auteurs stellen dat hun boek een aanvulling vormt op het boek van Berkenvelder ‘voorzover het de algemene zaken van de Hanze betreft en verder wil het een overzicht geven van de handelsgeschiedenis van de IJsselstreek in het algemeen en van de betrekkingen van Deventer en Zutphen met de Hanze in het bijzonder’ (p. 7). Wie het boek leest zal tot de conclusie komen dat de geschiedenis van de Oostnederlandse handel in het algemeen het hoofdthema vormt. Getracht is de geschiedenis van de Hanze alsmede de handelsactiviteiten van Deventer en Zutphen in dit hoofdthema te integreren, waarschijnlijk vanwege het feit dat het boek is verschenen bij de Hanzedagen die van 14 tot en met 17 juni dit jaar in Deventer en Zutphen zijn gehouden. Met de titel in het achterhoofd kan echter gesteld worden dat deze integratie in vele opzichten maar matig is gelukt. De auteurs zijn er niet in geslaagd een duidelijke lijn aan te brengen, noch in de opbouw van het boek als geheel, noch binnen de hoofdstukken afzonderlijk. In het eerste deel van het boek, getiteld ‘De Hanze in het algemeen’ (p. 9-42), wordt reeds zeer nadrukkelijk ingegaan op de plaats van Nederlandse handelssteden binnen het Hanzeverbond - iets wat men eerder verwacht aan te treffen in het tweede deel, dat ‘De Hanze regionaal’ als titel draagt (p. 43-197). In dit tweede deel worden in vijftien hoofdstukken evenzovele verschillende onderwerpen in een willekeurige volgorde behandeld. Slechts in enkele hoofdstukken staan Nederlandse Hanzesteden of activiteiten van hun handelslieden centraal. Ook de aandacht die blijkens de inleiding aan de IJsselsteden Deventer en Zutphen zou worden gegeven, wisselt sterk. Sommige hoofdstukken bespreken bijna uitsluitend de situatie in deze beide steden. In andere hoofdstukken daarentegen komen Deventer en Zutphen niet of nauwelijks aan bod. Ook binnen de afzonderlijke hoofdstukken ontbreekt in veel gevallen enige samenhang. Veelvuldig worden doorlopende teksten op willekeurige plaatsen onderbroken door niet-relevante opmerkingen. Ik ontkom daarbij niet aan de indruk dat de auteurs alle door hen verzamelde feiten aan de lezer hebben willen meegeven. Daardoor wordt de lezer zo overvoerd met informatie, dat hem de essentie van een bepaald hoofdstuk wel eens dreigt te ontgaan. De meeste hoofdstukken in het boek zijn royaal van tussenkopjes voorzien. Indien de toepassing van dergelijke tussenkopjes zorgvuldig en afgewogen gebeurt, kan dit zeker verhelderend werken voor de lezer. De plaatsing alsmede de inhoud van de kopjes zijn echter zo willekeurig, dat in veel gevallen de lading niet door de vlag gedekt wordt, waardoor ze eerder verwarrend dan verhelderend werken. Anderzijds ontbreken tussenkopjes in de relatief lange hoofdstukken vier tot en met acht, hoofdstukken die nu juist wel een cesuur hadden kunnen gebruiken. Een inconsequente aanpak treft men ook aan bij het citeren uit | |
[pagina 239]
| |
bronteksten. Waarom sommige citaten wel en andere niet cursief en gescheiden van de gewone tekst zijn afgedrukt, blijft geheel onduidelijk, evenals de reden waarom twee citaten wel in een moderne vertaling zijn weergegeven en alle overige niet. Hierbij kan men zich - gezien de door de auteurs beoogde doelgroep van geïnteresseerde leken - afvragen of het veelvuldig citeren in het Middelnederlands wel een goede keuze is geweest. Ik vrees dat een groot aantal van de gegeven citaten niet begrepen zal worden. En waarom worden sommige begrippen als ‘concordaat’, ‘flagellanten’ of ‘een voeder wijn’ wèl verklaard en tal van andere begrippen zoals ‘principaalstad’, wik of portus, ‘vicariën’ of ‘wieme’ - om slechts enkele voorbeelden te noemen - als bekend verondersteld, evenals de afkortingen lb., s. en d. voor de munteenheden libra (pond), stuiver en duit? Vanwege de beperkte ruimte ga ik voorbij aan de nogal eens gewaagde formuleringen die neigen tot een wel heel eigen kijk op bepaalde historische gebeurtenissen, het hier en daar wel erg populaire taalgebruik, de meestal ver gezochte parallellen met de moderne tijd in met name het eerste deel van het boek, alsmede het niet geringe aantal zetfouten, waarbij niet alleen letters maar soms zelfs hele woorden zijn weggevallen. Wel wil ik nog even stil blijven staan bij de illustraties. Immers juist bij uitgaven die voor een breed publiek bestemd zijn, spelen afbeeldingen een belangrijke rol ter verduidelijking of aanvulling van de tekst. Het is jammer te moeten constateren dat óók op de illustraties nogal wat valt aan te merken. Zo zijn veel afbeeldingen te donker afgedrukt, met als meest extreem voorbeeld de ivoren kelk van Lebuïnus op pagina 53, die als een nagenoeg zwart vlak staat afgebeeld. Ook is er een groot aantal zeer kleine afbeeldingen in de kantlijn geplaatst met afmetingen van slechts 4,5 × 3 cm. Daardoor verliezen de meeste van deze afbeeldingen volledig hun overdrachtswaarde. Het afbeelden van bij voorbeeld de Kaart van het Noordsche en Oostersche vaarwater van Cornelis Doedsz. uit 1589 is op dit formaat volstrekt zinloos. Verder zijn sommige illustraties op een totaal onlogische plaats in het boek opgenomen. Zo vindt men een foto van de Bremer Kogge, als voorbeeld van de toepassing van overnaadse huidplanken op pagina 161, terwijl deze vorm van scheepsbouw wordt besproken op pagina 93. Ook bij de keuze van de afbeeldingen kan men de nodige kanttekeningen maken. Waarom van de vijfenzeventig afbeeldingen wel negentien met betrekking tot Deventer opgenomen en slechts zeven met betrekking tot Zutphen, terwijl de andere, ook veelvuldig genoemde Nederlandse Hanzesteden in het geheel niet onder de afbeeldingen zijn vertegenwoordigd? En waarom is er geen moderne kaart opgenomen van Noordwest-Europa met daarop de belangrijkste van de in de tekst genoemde steden? Niet iedereen weet waar Skänor, Riga of Rostock liggen. Als laatste zij nog opgemerkt dat de illustraties slechts minimaal zijn verant- | |
[pagina 240]
| |
woord. Op pagina 223 is weliswaar van vijftien foto's de herkomst vermeld, maar voor tenminste vierentwintig andere ontbreekt die vermelding. En als de herkomst al genoemd wordt, gebeurt dat niet altijd correct. Zo worden de kelk en de fraai versierde boekband die aan Lebuïnus worden toegeschreven volgens de bijschriften bewaard in het Bisschoppelijk Museum te Utrecht (p. 53 en 70). Al meer dan tien jaar geleden is dit museum opgegaan in het tegenwoordige Rijksmuseum Het Catharijneconvent. Bij de fotoverantwoording op pagina 223 wordt dit museum wèl genoemd als verblijfplaats van beide voorwerpen, maar dan foutief onder de naam ‘Catharijnemuseum Utrecht’. Wie bij aanschaf van dit boek alleen afgaat op de titel en het voorwoord, koopt een betaalbaar maar niet altijd even helder boek. Zowel op de inhoud als op de uitvoering is veel aan te merken. Wie werkelijk iets over de Hanze en de positie van de Nederlandse handelssteden binnen dit verbond te weten wil komen, doet er naar mijn idee beter aan om bij een van de vele bibliotheken die ons land rijk is, een van de aan het begin van deze bespreking genoemde boeken te bemachtigen.
Theo van Mierlo |
|