Madoc. Jaargang 1990
(1990)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 212]
| |
Die hexe in het perspectief van Middelnederlandse toverboeken
| |
[pagina 213]
| |
Bovendien heeft Luutgaert ook een vermoeden wie verantwoordelijk zou kunnen zijn voor deze toverij. Gisteren nog kwam ze bij een viersprong een oude vrouw tegen die boter bij zich had: zij leek de duivel te bezweren die de boter had bezorgd (v. 20-35). Machtelt is er meteen heilig van overtuigd dat deze boter van haar is gestolen! Zij probeert immers al een hele maand om boter te maken van de melk die haar koe aflevert, maar hoe ze ook klutst of klopt, de melk wil niet stremmen (v. 36-43). Het kan niet anders, deze vrouw waar Luutgaert op doelt is verantwoordelijk voor hun ongeluk. Vervolgens schetst Luutgaert het portret van de vrouw die zij verdenken. Zij komt uit Kortrijk en heeft een oor verloren, een bekende straf voor het plegen van diefstal. Bovendien is ze ook nog verbannen uit Gent op straffe van levend begraven te worden. Kortom, deze Juliane die op de hoek woont, heeft geen gering strafblad. Verder weet Luutgaert nog te vertellen dat ze een toverboek bezit, waarmee ze haar kunsten uithaalt (v. 46-60). Ze verkoopt nu ‘oesters bier’ (Duits bier, met name uit Hamburg). De twee vrouwen besluiten ogenblikkelijk om een biertje bij Juliane te gaan drinken en de waarheid uit haar te krijgen (v. 62-67). Als Juliane de twee vrouwen in haar kroeg ziet, vermoedt ze onmiddellijk dat er meer achter hun bezoek steekt (v. 74-77). Nadat Juliane heeft ingeschonken, komen ze met hun smoesverhaal op de proppen: de vrouwen geven te kennen dat ze graag ‘goet’ (goederen, bezittingen, rijkdom) willen verwerven en dat ze gehoord hebben dat Juliane, die er ervaring mee heeft, wel genegen zou zijn hierbij een handje te helpen. Juliane verklaart zich hiertoe onmiddellijk bereid en geeft hun de raad om de afgehouwen hand van een dief te bemachtigen waarover negen missen zijn gezongen. Met dit instrument in handen zal voortaan alles wat ze ondernemen een succes zijn (v. 94-101). Dit antwoord van Juliane is voor Luutgaert en Machtelt het onomstotelijke bewijs dat Juliane aan toverij doet en dat ze hen met haar toverkunsten heeft bestolen. Ze eisen schadevergoeding en geven Juliane een pak slaag (v. 102-111). De ‘toverie’ waarop in deze klucht wordt gezinspeeld heeft met name te maken met de volgende zaken: de koe van Luutgaert geeft geen melk, maar water; de koemelk van Machtelt wil niet stremmen tot boter; Juliane bezit een toverboek waarmee ze onder andere bezittingen van anderen (bij voorbeeld zuivelprodukten) kan ontvreemden; ze verkoopt bier en ze is bekend met het gebruik van afgehouwen dievenhanden als bescherming bij het plegen van diefstal. Waarop is dit beeld van ‘toverie’ gebaseerd?
Middeleeuwse teksten die over het onderwerp toverij handelen worden gerekend tot een categorie teksten die aangeduid wordt met de naam artes magicae, de magische kunsten. Samen met de artes liberales en de artes mechanicae behoren de artes magicae tot het corpus van niet-literaire | |
[pagina 214]
| |
Afb. I Waarschuwing tegen tovenarij. Vijftiende-eeuwse houtsnede. (West-Berlijn, Staatliche Museen Preussischer Kulturbesitz, Kupferstichkabinett, houtsnede no. 183)
| |
[pagina 215]
| |
teksten dat bekend staat als artes-literatuur. Hieronder wordt verstaan: ‘alle geschriften die een utilitair, instructief, en niet (hoofdzakelijk) een recreatief, esthetisch, religieus of emotioneel doel beogen’.Ga naar eindnoot7. Pionierster van het Middelnederlandse artes-onderzoek is de Brusselse hoogleraar Ria Jansen-Sieben.Ga naar eindnoot8. Het Repertorium van Middelnederlandse Artesliteratuur dat onlangs van haar hand is verschenen betekent een mijlpaal in het Middelnederlandse artes-onderzoek. Dankzij dit Repertorium waarin ongeveer duizend handschriften en een groot aantal drukken met Middelnederlandse artes-literatuur zijn beschreven, kan men nu in korte tijd een overzicht krijgen van bestaande teksten over een bepaald artes-onderwerp. Afgezien van een beknopte codicologische beschrijving van de opgenomen handschriften kan men zich via het Repertorium ook oriënteren over de inhoud van een codex: welke artes-onderwerpen bevinden zich waar in het handschrift? De vermelding van bestaande edities en de verwijzing naar parallelteksten, dat wil zeggen handschriften die een vergelijkbare inhoud bevatten, zijn andere belangrijke handreikingen die dit omvangrijke naslagwerk biedt aan geïnteresseerden.Ga naar eindnoot9. Een speurtocht langs diverse trefwoorden zoals ‘tovenarij’, ‘magie’, ‘bezwering’, ‘kunstboek’ in het Repertorium bracht een aantal gegevens aan het licht dat relevant is voor een interpretatie van Die hexe. Het Gentse handschrift UB 697 bleek onder andere drie bezweringsformules te bevatten die betrekking hebben op het ‘onttoeverene van zuvel’. P. de Keyser, die deze ‘onttooveringsmiddelen van behekste melk en boter’ voor het eerst uitgaf in 1929, beschouwde ze als een bewijs dat ‘het geloof aan betoovering van koebeesten en melkprodukten’ zeer algemeen moet zijn geweest in de Middeleeuwen.Ga naar eindnoot10. Wat aan deze bezweringsformules vooral opvalt is de christelijke context waarin ze geplaatst zijn. De eerste bezweringsformule bevat bij voorbeeld het advies om met ongezuiverde was een kruis te vormen en dit onder de kamemmer te plaatsen; vervolgens moet er wijwater op de betoverde room worden gesprenkeld onder het uitspreken van een gebed. Bij de tweede bezwering speelt een rozenkrans een belangrijke rol en in de derde bezweringsformule moet onder andere een gebed worden gericht tot het kindje Jezus, ‘tsoete kindekijn van marien’. De houding van de Kerk tegenover de artes magicae, ook wel artes incertae (‘onzekere kunsten’) genoemd, omdat men niet zeker wist of ze door God dan wel door de duivel waren geïnspireerd, vertoont grofweg gezegd twee aspecten. Aan de ene kant zijn er diverse geschriften overgeleverd waaruit blijkt dat de Kerk de magische kunsten ten strengste verbood.Ga naar eindnoot11. Aan de andere kant suggereren bewaard gebleven bezweringsformules waarin de macht van de vijand bestreden wordt met behulp van gebeden, rituelen en andere kerkelijke attributen, dat de Kerk het geloof | |
[pagina 216]
| |
aan toverpraktijken blijkbaar tolereerde. Dit tweeledige standpunt heeft onder andere te maken met het onderscheid tussen ‘witte’ (toegestane) magie en ‘zwarte’ (verboden) magie. De bezweringsformules in het Gentse handschrift zouden gerekend kunnen worden tot de ‘witte’ magie.Ga naar eindnoot12. Een voorbeeld van een handschrift waarin ‘zwarte’ magie wordt beschreven staat in het Repertorium vermeld onder de code L1060. Dit handschrift, dat bewaard wordt in The Wellcome Institute of the History of Medicine te Londen, is gedeeltelijk uitgegeven. De 24 Middelnederlandse teksten in deze codex die over magische experimenten en toverpraktijken handelen zijn in 1966 uitgegeven door W. Braekman, die de teksten uit het Londense handschrift als een welkome aanvulling op onze kennis van de middeleeuwse magie beschouwde.Ga naar eindnoot13. Het Londense handschrift begint met een recept tegen de diefstal van melk, bier of was: Item die siin melc of siin bier of siin was ghenomen iis of wort, of te scande ghemaect, die sel nemen enen niewen aerden pot ende drie stalen naelden ende meel ende water, ende sieden dat te gader ende die gheen die dat ghedaen heeft sel comen, ende hem sel duncken dat hi verbarnt. (p. 61) Braekman geeft vervolgens aan dat ‘een vroeg getuigenis van het welbekende volksgeloof volgens welk de heksen verantwoordelijk zijn wanneer een koe geen melk meer geeft’ reeds te vinden is in een penitentieboekje uit de tiende eeuw.Ga naar eindnoot14. Het stelen van bier staat in hetzelfde rijtje als het stelen van melk omdat het bereiden van bier in de Middeleeuwen een even belangrijke huiselijke bezigheid was als het karnen van melk. Analoog aan de betovering of diefstal van zuivelprodukten werd het bederven van het gistingsproces bij de bereiding van bier daarom eveneens toegeschreven aan toverij of hekserij.Ga naar eindnoot15. Tegen deze achtergrond is het nu begrijpelijk waarom Luutgaert er zo nadrukkelijk op wijst dat Juliane bier (v. 16) verkoopt! Dat het geloof aan betoverde zuivelprodukten inderdaad wijdverbreid moet zijn geweest, wordt ook nog bevestigd door gegevens uit diverse archiefstukken, die eveneens in het Repertorium zijn vermeld. Deze bronnen (grotendeels uit de zestiende eeuw) bevatten onder meer de aanklachten en boetes tegen onder andere ‘toveressen’ die de melk hebben | |
[pagina 217]
| |
Afb. 2 Drie opgehangen heksen in Chelmsford in 1589. Overgenomen uit: Paul van Dijk, Volksgeneeskunst in Nederland en Vlaanderen. M.m.v. Hanneke Winterterp. 2e dr. Deventer, 1982, p. 20.
betoverd: ‘Noch heefft sy bekent, dat sy Myjoffrau van Drunen die oude, tweemael haer vet ghenomen heefft van hare koyen’.Ga naar eindnoot16. J. Gessler heeft in een boeiend artikel getiteld ‘Enkele verzen van Die Hexe folkloristisch toegelicht’ aannemelijk weten te maken dat het geloof aan de magische krachten van een dievenhand een bekend gegeven is in het middeleeuwse volksgeloof.Ga naar eindnoot17. Volgens Gessler geldt Julianes raad aan de | |
[pagina 218]
| |
twee vrouwen als een bewijs voor haar meer dan oppervlakkige bekendheid met allerlei tovermiddelen.Ga naar eindnoot18. Het Handwörterbuch des deutschen Aberglaubens leert onder andere dat de bezitter van een dievenhand de magische kracht hieraan kon ontlenen om onzichtbaar te zijn bij het plegen van diefstal, of om zijn tegenstander(s) in een zware slaap te doen vallen.Ga naar eindnoot19. Dat een dievenhand gezegend met negen heilige missen eindeloos veel effectiever zal zijn dan een gewone afgehouwen dievenhand spreekt voor zich.Ga naar eindnoot20. Julianes verwijzing naar deze door de Kerk gezegende dievenhand vormt eens te meer een bewijs dat talloze heidense gebruiken en tradities in verchristelijkte vorm blijven voortbestaan in de Middeleeuwen.Ga naar eindnoot21. Op grond van de voorgaande gegevens afkomstig uit Middelnederlandse artes-teksten is de conclusie gerechtvaardigd dat het betoveren van zuivelprodukten een bekend verschijnsel was in de Middeleeuwen en dat deze activiteit met name werd toegeschreven aan ‘toveressen’, vrouwen die in samenwerking met de duivel hun toverpraktijken uitoefenden. Het gegeven dat Juliane bier verkoopt maakt haar nog extra verdacht. Voor het middeleeuwse publiek van deze klucht moet het zonder meer duidelijk zijn geweest dat Luutgaert en Machtelt erop uit waren om Juliane van toverij te betichten. Julianes opmerking over de afgehouwen dievenhand krijgt vervolgens in hun ogen de functie van corpus delicti. Luutgaert en Machtelt zijn er nu zeker van dat Juliane hen (en anderen) besteelt met haar toverpraktijken.
Terug naar de moraal van deze middeleeuwse sottemie. De manier waarop in de klucht ‘toverie’ aan de orde wordt gesteld geeft mijns inziens duidelijk aan dat het de bedoeling van de dichter moet zijn geweest om de wijze waarop Luutgaert en Machtelt Juliane als ‘toveres’ brandmerken, belachelijk te maken. De beschuldigingen van de twee vrouwen aan het adres van Juliane zijn volstrekt ongegrond. Hun ‘bewijsvoering’ blijkt volkomen gebaseerd op vermeende feiten en geruchten. Dat de klucht wordt afgesloten met een vechtpartij illustreert niet alleen het bizarre, maar bovenal het gevaarlijke dat in deze redeneertrant schuilt. Met andere woorden, in deze sotternie wordt een maatschappelijke thematiek ter discussie gesteld. Niet de vraag: ‘Wie is de heks?’ staat centraal, maar de klakkeloze wijze waarop iemand van hekserij of toverij wordt beschuldigd. De drie personages in deze klucht vertegenwoordigen dat deel van de middeleeuwse samenleving dat blijkbaar niet in staat is de praktijken van ‘toverie’ naar haar juiste waarde te schatten. Luutgaert en Machtelt laten zich door hun onvoorwaardelijk geloof aan ‘toverie’ zodanig beïnvloeden dat ze niet meer in staat blijken de werkelijkheid onder ogen te zien. Problematischer is de rol van Juliane in deze klucht. Maakt ze zich nu wel of niet schuldig aan toverpraktijken? In ieder geval blijkt uit haar antwoord | |
[pagina 219]
| |
dat ze bekend is met termen en begrippen die met ‘toverie’ te maken hebben en dat ze onmiddellijk weet in te spelen op de cryptische vraag van de twee vrouwen. Maar aangezien dit soort van bijgeloof in die tijd blijkens de overgeleverde bronnen wijdverbreid was, moet haar bekendheid met termen uit de ‘toverie’ zeker niet als een afdoende bewijs voor haar activiteiten als toveres of heks worden beschouwd. De afstraffing die Juliane aan het eind van de klucht ten deel valt illustreert niet zozeer de rechtmatige afstraffing van de schuldige als wel de onzinnigheid van de ontstane situatie. De les van deze klucht moet dan ook gezocht worden in de richting van maatschappijkritiek. Het gedrag van de drie vrouwelijke personages toont de gevaarlijke en ongewenste bijwerkingen van het middeleeuwse geloof aan toverpraktijken. Bezien in het licht van heksenvervolgingen die met name in de zestiende en zeventiende eeuw losbarsten, is de thematiek van deze mogelijk nog uit het eind van de veertiende eeuw daterende klucht niet alleen actueel te noemen maar lijkt ze bovendien ook al vooruit te lopen op latere ontwikkelingen op het gebied van toverij en hekserij. |
|