Madoc. Jaargang 1990
(1990)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |
Trudy Lemmers
| |
[pagina 142]
| |
leven in de refter zouden zijn voorgelezen. Het is dit door Jansen aangehaalde argument dat ik in het nu volgende betoog ter discussie zou willen stellen. Emo's ‘stuitende’ opsomming van zijn eigen voortreffelijkheden, zoals vooral uit de eigen levensbeschrijving van de auteur naar voren komt, was niet bedoeld verborgen te blijven voor de oren en ogen van zijn publiek. Emo wilde juist dat anderen kennis namen van zijn (vele!) goede eigenschappen. Is dit alles niet vreemd, wanneer we in herinnering roepen dat slechts enkele middeleeuwse geschiedschrijvers hun werk met naam hebben ondertekend, laat staan dat zij zich in hun werk zo hebben durven roemen als Emo deed? Het christelijke nederigheidsideaal dreef hen ertoe zich in volledige anonimiteit te hullen. Is Emo een uitzondering op deze regel wanneer hij zijn verdienste toont? Zo beëindigde hij de levensbeschrijving van Emo van Romerswerf, nadat hij het ziek- en sterfbed van zijn neef had beschreven, met de woorden: ‘...na de dood van voornoemde stichter [Emo van Romerswerf] van het huis van God [Bloemhof] en van de zalige maagd in Rozenkamp voornoemd [het met Bloemhof verbonden vrouwenklooster], evenals vóór de dood van dezelfde, heeft genoemde proost van Bloemhof [Emo van Huizinge] voor beide families van broeders en zusters gezorgd.’Ga naar eindnoot3. Wat onmiddellijk opvalt in dit citaat, is dat Emo over zichzelf in de derde persoon schrijft, als was hij zijn eigen biograaf. Door over zichzelf te schrijven als over een ander, dus door afstand te nemen van zichzelf, kreeg de auteur de mogelijkheid zichzelf ongeremd te roemen zonder van hoogmoed beschuldigd te kunnen worden. Het was kennelijk Emo's bedoeling publiekelijk zijn eigen lof te zingen. Waarom? In de twaalfde en dertiende eeuw was het, in tegenstelling tot in de eeuwen daarvoor, niet ongebruikelijk voor auteurs een volledige autobiografie te schrijven, of autobiografische elementen te verwerken in andere geschriften, zoals Emo deed in zijn kroniek. Dit verschijnsel wordt door moderne onderzoekers in verband gebracht met een gestegen zelfbewustzijn van de mens in die tijd, door sommigen zelfs met een zich ontwikkelend individu- | |
[pagina 143]
| |
Afb. 1. De kloosterkerk te Wittewierum, Friesland. Uit: H.P.H. Jansen, Emo, tussen angst en ambitie. Een Groninger abt in de dertiende eeuw. Utrecht, 1984, p.53.
aliteitsbesef. Het uitdrukking geven aan eergevoel, geldingsdrang en verlangen naar roem, als uiting van een gestegen gevoel van eigenwaarde, groeide vanaf de twaalfde eeuw uit tot een veel voorkomend motief in autobiografisch getinte werken. Dat was overigens wel beperkt door het christelijke kader waarbinnen de middeleeuwse mens dacht en voelde. In de meeste werken waarin auteurs blijk gaven van trots eergevoel en geldingsdrang, kunnen we dan ook tegelijkertijd verwijzingen aantreffen naar de kleinheid en onbeduidendheid van de mens ten opzichte van zijn schepper. Successen in allerlei (wereldse) zaken werden in Emo's dagen beschouwd als een nieuwe manier om God te dienen. Zo zou Emo's trots op het slagen van zijn onderneming - het opnieuw tot bloei brengen van de door zijn neef aangevangen, verworden kloosterstichting - dan ook geïnterpreteerd kunnen worden. Toch zijn er ook aanwijzingen dat Emo's stuitend genoemde zelfverheerlijking een ander doel had. We moeten hiervoor terugkeren naar de zojuist geciteerde woorden van onze auteur, waarmee hij de levensbeschrijving van zijn neef, de oorspronkelijke stichter van het klooster, afsloot. Door het gebruik van de derde persoon in zijn levensbeschrijving verschafte Emo zich de | |
[pagina 144]
| |
ruimte onverholen zijn trots op zijn eigen prestaties te kunnen laten blijken. Deze ruimte hield echter tevens een beperking in: tengevolge van het gebruik van de derde persoon werden de individuele trekken van de persoonlijkheid van de auteur uitgewist ten behoeve van een traditionele persoonlijkheidstypering. Dit laatste was echter juist hetgene dat Emo trachtte te bewerkstelligen volgens Menko, de voortzetter van de kroniek en biograaf van Emo: ‘...[de kroniek met moraliserende werkjes] waarin hij ook vaak, gedreven door Gods geest, als het ware over zichzelf sprak als over een ander, naar het voorbeeld van Mozes die zegt: “De man Mozes had een zachtmoediger karakter dan alle bewoners op aarde” en van Job: “Er was eens een man in het land Hus, Job genaamd, eenvoudig en vroom”. De heilige Gregorius zegt over hen, dat zij, door de Heilige Geest over zichzelf spreken als ware het over anderen, niet om zichzelf te verhogen maar om anderen door hun voorbeeld tot nut te zijn.’Ga naar eindnoot4. De essentie en tevens de waarde van Emo's Cronica cum moralibus opusculis, was volgens Menko dus gelegen in het daarin gegeven voorbeeld tot navolging. Dit verklaart in ieder geval het hagiografisch kader waarbinnen Emo een groot deel van de beschrijving van zijn eigen leven heeft gevat. Emo wilde klaarblijkelijk met dit gedeelte van zijn werk, waarin hij zoals Jansen ook opmerkte hoog opgaf van zichzelf, stichten en vormen. Waaruit bestond dan het voorbeeld dat de auteur zijn publiek tot navolging voorschotelde? Om deze vraag te beantwoorden, moeten we ons niet alleen richten op het positief beeld dat Emo van zichzelf schetste, maar ook op het beeld dat hij gaf van zijn neef Emo van Romerswerf, de oorspronkelijke stichter van het klooster. De beschrijving van diens leven is eveneens in hagiografische vorm gegoten. Nadat hij uitgebreid de mislukking van de met goede bedoelingen aangevangen onderneming van zijn neef - het stichten van een klooster op eigen grondgebied - heeft beschreven, zegt hij over deze man: ‘Ongetwijfeld waren van hem aan eenvoudigen twee eigenschappen duidelijk: dat hij een bovenmatige belangstelling had voor de letterkunde, maar dat de ader van zijn verstand | |
[pagina 145]
| |
droog was en onvruchtbaar bleef - desondanks leerde hij voor zijn dood behoorlijk lezen en werd hij tot diaken gewijd. Het andere was dat hij niet voldoende gehoorzaam kon zijn toen hij op die plaats de leiding had.’Ga naar eindnoot5. Het mislukken van de vrome onderneming van zijn neef was volgens Emo van Huizinge te wijten aan diens karakter en aanleg. Het viel op aan eenvoudigen, met andere woorden: het was overduidelijk dat de verstandelijke vermogens van de man beperkt waren en dat in hem de deugd van gehoorzaamheid ontbrak. Emo schilderde zijn neef af als een man die zich moeilijk kon onderwerpen aan de autoriteit van anderen. Een karaktereigenschap waar de auteur zelf, getuige zijn kroniek, ook mee was behept. Toch beschouwde hij deze eigenschap als kenmerkend voor zijn neef en impliciet, naast de genoemde middelmatige intelligentie, als oorzaak voor het mislukken van diens onderneming. Hoe interpreteerde Emo zijn eigen gedrag? Mat hij met twee maten? De sleutel tot de oplossing van dit probleem is gelegen in de manier waarop Emo het begrip gehoorzaamheid hanteerde. Voor hem betekende gehoorzaamheid: het kunnen conformeren van het eigen gedrag aan een groter algemeen kader. Emo van Romerswerf kon dit niet; hij volgde zijn eigen impulsen, zijn horizon was daardoor beperkt tot zijn individuele wensen en verlangens, waardoor zijn daden ook maar een beperkte reikwijdte hadden en zijn onderneming wel gedoemd was te mislukken. ‘Die [Emo van Huizinge] was op ongeveer twintig-jarige leeftijd de zee overgestoken, richting Engeland, aangetrokken door Oxford, dat het centrum van de letteren was, om zich beter in de vrije kunsten te bekwamen. Toen hij echter op het punt stond hiermee aan te vangen, heeft zijn broer en huisgenoot [Addo] hem ervan overtuigd dat hij zich moest richten op de rechtsgeleerdheid, ter wille van de bescherming van de onschuldigen.’Ga naar eindnoot6. In deze paar regels over zijn jongelingjaren, projecteerde Emo hier het positief van het eerder getoonde negatief in de eerste Vita Emonis. Beide vitae kunnen dan ook niet los van elkaar worden gezien; zij vormen één geheel en vertellen het verhaal van het leven van Emo van Huizinge. Laatstgenoemde was, in tegenstelling tot zijn neef, wèl in staat kennis te vergaren, deze praktisch toe te passen, en vooral: zijn persoonlijke | |
[pagina 146]
| |
verlangens ondergeschikt te maken aan een groter geheel. Had hij niet afgezien van zijn persoonlijke wens, zich te Oxford verder te bekwamen in de vrije kunsten, om zich vervolgens te werpen op de studie van de rechtsgeleerdheid ten behoeve van de bescherming van de onschuldigen? Emo van Huizinge was een geleerd en gehoorzaam man; een man wiens levenswandel waardig was in herinnering te blijven en nagevolgd te worden. Na het lezen van dit alles rijst de vraag waarom Emo niet had kunnen volstaan met het geven van zijn eigen levensbeschrijving als voorbeeld tot navolging. Waarom vond hij het nodig zichzelf zo duidelijk af te schilderen als de positieve zijde van de medaille waarvan Emo van Romerswerf de negatieve vormde? Om dit te begrijpen moeten we enkele gebeurtenissen, die samenhingen met de komst van Emo van Huizinge naar de verworden kloosterstichting van zijn neef, scherper belichten. Op een gegeven moment in zijn leven voelde de kroniekschrijver Emo een sterke drang een godvruchtig en wereldafgewend leven te gaan leiden. Om dit te verwezenlijken toog hij, in gezelschap van een goede vriend, naar het landgoed van zijn neef, waar hij laatstgenoemde alleen in zijn aldaar gesticht kloostertje aantrof. Duidelijk is dat Emo van Huizinge na zijn aankomst snel de touwtjes in handen nam. Om een lang verhaal kort te maken: er heeft zich, nadat de drie mannen overeengekomen waren de stichting tot nieuw leven te wekken, tussen de beide Emo's een ordinaire machtstrijd afgespeeld. Emo van Huizinge kwam uiteindelijk als overwinnaar uit deze strijd te voorschijn en Emo van Romerswerf moest, geknield onder de stola van zijn neef, hem min of meer gedwongen gehoorzaamheid beloven. Hiermee had de oorspronkelijke stichter alle rechten op de leiding van de, zich inmiddels uitbreidende, religieuze gemeenschap verloren. Ook moest hij afstand doen van zijn recht om het vaderlijk erfgoed te beheren. Op dit erfgoed had hij, toen zijn huwelijk kinderloos was gebleven, een klooster gesticht om zo de verbrokkeling ervan te voorkomen. Dit laatste was in die tijd overigens een veel voorkomend gebruik in de Friese landen. De auteur legde sterk de nadruk op de karakterzwakte van de | |
[pagina 147]
| |
oorspronkelijke stichter van het klooster (gebrek aan gehoorzaamheid, beperkte verstandelijke vermogens) en verbond deze met het mislukken van diens vrome onderneming. Zo kon hij vervolgens zichzelf als de ware stichter en rechtmatige bestuurder van het klooster opwerpen: de reanimator die de verkommerde plant nieuw leven inblies. Hij verantwoordde daarmee zijn in de ogen van de Friese bevolking laakbaar handelen: de usurpatie van het vaderlijk erfgoed van zijn neef. Hij had hiertoe naar zijn mening alle recht omdat laatstgenoemde zich in het verleden een slecht bestuurder had getoond, voor wie het beheer van het vaderlijk erfgoed een hogere prioriteit had, dan het tot bloei brengen van een kloosterstichting. Zoals uit het bovenstaande blijkt, had Emo van Huizinge er duidelijk belang bij, dat reeds tijdens zijn leven zo veel mogelijk mensen in zijn omgeving kennis namen van de stichtingsgeschiedenis van het klooster Bloemhof. Hierin verantwoordde hij zich door middel van de, in het werk opgenomen, eigen levensbeschrijving en de levensbeschrijving van zijn neef Emo van Romerswerf, voor zijn naar buiten toe twijfelachtig te noemen handelen met betrekking tot de door zijn neef aangevangen kloosterstichting. Emo's stuitend genoemde zelfverheerlijking moet dan ook binnen bovenstaand geschetst kader geplaatst worden: zijn voortreffelijkheden, geplaatst tegenover het gebrek aan verstandelijke vermogens en de ongehoorzaamheid van zijn neef, vormden de verantwoording voor zijn daden. Omdat Emo over zichzelf schreef in de derde persoon, als was hij zijn eigen biograaf, kon hij ongestraft zijn eigen lof zingen. Het is dan ook denkbaar dat, in tegenstelling tot wat Jansen beweerde, het zeker niet beschamend zou zijn geweest als deze passages tijdens het leven van de auteur in de refter zouden zijn voorgelezen. Emo wilde juist dat anderen kennis namen van zijn geleerdheid en gehoorzaamheid. Deze twee deugden, waarvan de beschrijving ook bedoeld was als een voorbeeld tot navolging, hadden hem in staat gesteld datgene te bereiken, waarin zijn neef had gefaald: het tot grote bloei brengen van een kloosterstichting. Aan deze twee deugden ontleende Emo het recht, zich als de | |
[pagina 148]
| |
ware stichter en leider van het klooster Bloemhof te beschouwen. |
|