Madoc. Jaargang 1990
(1990)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |
Boekbespreking | |
1 Overgeleverd aan vreemdenJohn Boswell, Overgeleverd aan vreemden. Het verlaten van kinderen in de Oudheid en de Middeleeuwen. Vert. G. Pancras en T. Schel. Amsterdam (Uitgeverij Balans), 1990. 356 blz., 17 ill. ISBN 90-50-18-100-7 f39,50Spreekt uit het sprookje van Hans en Grietje het schuldgevoel van ouders die hun kinderen noodgedwongen moesten prijsgeven? Is het peperkoekenhuisje hun heimelijk gedroomde redding voor de kinderen die zij het bos in stuurden? Dat blijft een onbeantwoorde vraag. Wel is duidelijk dat verlating van kinderen in Oudheid en Middeleeuwen - en nog lang nadien - een noodzakelijk kwaad was. Aan dit verschijnsel heeft John Boswell, hoogleraar aan Yale University, een belangwekkend boek gewijd. De onderwerpen die hij aanpakt zijn doorgaans veelomvattend en controversieel. In 1980 publiceerde hij Christianity, Social Tolerance and Homosexuality, acht jaar later The Kindness of Strangers.Ga naar eindnoot1. Beide boeken getuigen van eruditie en moed, Boswell maakt gebruik van alle bronnen die hij maar te pakken kan krijgen. Juridische teksten schuwt hij niet, maar hij heeft vooral een fenomenale kennis van literaire bronnen. Hoewel hij zijn onderzoek in hoofdzaak richt op middeleeuws West-Europa, wijdt hij ook een paar indringende hoofdstukken aan de Romeinse Oudheid. Zijn houding is die van een detective die uit een wirwar van vage sporen een helder beeld van de toedracht tracht te scheppen. Want welke geschiedenis is moeilijker te schrijven dan die van kinderen, die zelf geen sporen hebben nagelaten? Voor zover zij over zichzelf schreven, deden ze het als volwassenen, terugblikkend op een kindertijd die ver achter hen lag. In zijn betoog weet Boswell zijn lezer deelgenoot te maken van een spannende speurtocht. Hij maakt aannemelijk dat het te vondeling leggen van kinderen in de Oudheid een maatschappelijk aanvaard verschijnsel was. Ouders handelden niet uit wreedheid, maar waren hiertoe gedwongen uit armoede. Ze hoopten hun kinderen een betere toekomst te kunnen geven door ze over te leveren aan ‘the kindness | |
[pagina 102]
| |
of strangers’. De illusie van het peperkoekenhuisje? Wanneer men een kind verkocht waren er natuurlijk weinig illusies over. Men wist waaraan men zijn kind uitleverde: slavernij, en voor meisjes meestal prostitutie. De kerkvader Basilius (gest. 379) beschreef de gewetensnood van de vader die hiertoe gedwongen werd: Hoe kan ik U het lijden van de arme man schilderen? Hij bekijkt zijn financiële situatie: hij heeft geen goud en zal het ook nooit krijgen. Hij heeft wat kleren en het soort bezittingen dat de armen hebben, alles niet meer dan wat kleingeld waard. Wat kan hij doen? Tenslotte richt hij zijn blik op zijn kinderen: als hij hen verkoopt kan hij de dood misschien op een afstand houden. Stel U de strijd tussen de wanhoop van de honger en de banden van het ouderschap voor. De natuur weerhoudt hem, haalt hem over samen met zijn kinderen te sterven. Vaak staat hij op het punt het te doen; elke keer houdt hij zichzelf tegen; uiteindelijk geeft hij zich gewonnen, verslagen door nood en onverbiddelijke armoede. (OV, p. 122; Homiliae in Illud Lucae, Destruam 4, Migne PG 31: 268-69). De christelijke Romeinen handelden in dit opzicht niet anders dan hun heidense voorzaten. De poort van de kerk was de plaats bij uitstek waar men kinderen te vondeling legde. De geestelijkheid bestreed abortus en kindermoord te vuur en te zwaard, zodat te vondeling leggen of verkoop de enige mogelijkheid was om zich van een overschot aan kinderen te ontdoen. In de late Oudheid en vroege Middeleeuwen kwamen er nog twee andere methoden van ‘verlating’ bij, namelijk het in de kost doen van kinderen bij pleegouders en de oblatie, dat wil zeggen de schenking van kinderen aan kloosters. Aan het eerste besteedt Boswell weinig aandacht, aan het tweede des te meer. De schenking van kinderen aan kloosters kreeg vorm in de Regel van Benedictus, de kloosterregel die in de Karolingische tijd de leefregel bij uitstek werd voor alle kloosterlingen. Kinderen tussen de vijf en twaalf jaar oud werden bij het altaar overgedragen als ‘offerande aan God in het klooster’. Ze waren vanaf dat moment voor altijd aan het kloosterleven gebonden en kregen doorgaans een omvangrijke gift mee, die niet zelden het hele erfdeel omvatte. Natuur- | |
[pagina 103]
| |
lijk waren er oblaten die op latere leeftijd hun lot betreurden en probeerden zich aan hun verplichtingen te onttrekken. Het conflict tussen Gottschalk van Fulda en zijn abt Hrabanus Maurus in 829 is slechts een beroemd voorbeeld van de talloze kleinere strubbelingen die moeten hebben plaatsgevonden. Maar juist de overdracht van het erfdeel aan het klooster maakte het deze individualisten moeilijk om zich vrij te vechten. En zij waren een minderheid in een wereld waarin het grootste deel van de kloosterlingen als oblaat werd gerecruteerd, en waarin sociale mobiliteit tot een minimum beperkt bleef. In de vroege Middeleeuwen bleef verkoop van kinderen en de hieruit resulterende slavernij een gangbaar verschijnsel, al verzetten de verschillende Germaanse wetten zich tegen ouders die hun kinderen op die wijze beroofden van de vrijheid. Toch zullen dergelijke wetten niet voor niets uitgevaardigd zijn. Soms lijkt het alsof Boswell alle kinder-slaven die hij in bronnen tegenkomt beschouwt als verkochte kinderen. Ik denk dat hij hierin te ver gaat. De Visigothische wetten spreken van twintig jongens en meisjes, allen slaaf, die als bruidsschat worden meegegeven; Boswell concludeert dat geen landheer zoveel jeugdige slaven op zijn landgoed kon hebben, en dus zijn toevlucht tot de markt moest nemen. Dat is de vraag. De belangrijkste bron van jonge slaven zal toch in de eerste plaats voortplanting zijn geweest. Daarop duidt de direct daarna geciteerde bepaling uit de Visigotische wetten die het slaven ten strengste verbiedt hun kinderen te gelde te maken (OV, p. 153-54). De elfde en twaalfde-eeuwse bronnen zwijgen in alle talen over vondelingschap en verkoop van kinderen, terwijl de oblatie in deze eeuwen een hoogtepunt bereikte. Boswell verklaart dit uit de economische opleving van die periode. Het lozen van overtollige kinderen was niet langer een dringende noodzaak. Een rijkere wereld bood zowel ouders als kroost meer mogelijkheden. Bovendien begon in de elfde eeuw de primogenituur gangbaar te worden. De oudste zoon erfde nu automatisch, zodat versnippering van het erfgoed door opvolging van vele kinderen niet langer gevreesd hoefde te worden. Maar waarom dan die bloei van de oblatie? Vol- | |
[pagina 104]
| |
Afb. 1 De oblatie van kinderen in de joods-christelijke traditie. Illustratie in een vijftiende-eeuwse armenbijbel (New York, Morgan Library, 19328, Biblia pauperum, fol. 4). Afbeelding 9 in Boswells The Kindness of Strangers.
| |
[pagina 105]
| |
gens Boswell kreeg deze praktijk, althans onder de adel, een andere maatschappelijke functie. Het was niet langer een middel om het aantal erfgenamen te beperken, maar een methode om jongere kinderen aan een passende levensbestemming te helpen. Kloosters waren bolwerken van aristocraten; de jongere en lichamelijk gehandicapte kinderen konden hier een leven leiden dat in status niet onderdeed voor dat van krijger of echtgenote. Zodra de economische situatie weer benarder werd, doen de vondelingen weer hun intrede in de bronnen. Vanaf de dertiende eeuw komt men ze overal tegen. De Kerk bleef een belangrijke rol spelen in hun opvang: weeshuizen en hospitalen verrezen, aanvankelijk met behulp van de geestelijkheid, later ook onder toezicht van de stedelijke overheden. De aard van de bronnen maakt statistisch onderzoek tot een hachelijke zaak, zoals Boswell keer op keer stelt, maar zijn schatting is desondanks dat ongeveer een derde van de kinderen in de late Middeleeuwen verlaten werd. Deze periode doet in dit opzicht denken aan de late Oudheid, zo stelt hij, al behoort de verkoop van kinderen tot het verleden. Armoede dwong mensen weer opnieuw te vertrouwen op de gastvrijheid van vreemden.
Tot zover de hoofdlijn van Boswells betoog. De rijkdom aan details van dit boek zal de lezer zelf moeten ontdekken. Wie zich hierin wil verdiepen doet er goed aan de Engelse versie te kopen, die nu ook in paperback beschikbaar is. De Nederlandse vertaling kon veel slechter, maar blijft wat houterig: waarom moet ‘received wisdom’ nu zo nodig met ‘overgeleverd gegeven’ vertaald worden (OV, p. 76), en ‘the central issue’ met het onvermijdelijke ‘het staat centraal’ (OV, p. 57). Veel erger is dat alle voetnoten in de vertaling naar achteren verhuisd zijn, en dat er drastisch in is gesnoeid. Een van de charmes van dit boek is dat men een auteur op de voet volgt terwijl hij voortdurend in debat is met zichzelf en met zijn bronnen. Deze openbare ruzie blijft geheel verborgen in de Nederlandse vertaling, want zij vindt plaats in de voetnoten. Een irritante en onnodige bevoogding van de lezer: kennelijk is de uitgever ervan uitgegaan dat zulke | |
[pagina 106]
| |
lange voetnoten het boek onverkoopbaar zouden maken, want wat moet een gewoon mens met al die geleerdheid, nietwaar? En wie zou er in 's hemelsnaam geïnteresseerd zijn in de herkomst van al die citaten? Niemand natuurlijk - en het was kennelijk ook niet nodig om even te melden dat men het boek en passant had verminkt. En dan de titel: Overgeleverd aan vreemden heeft een geheel andere lading dan The Kindness of Strangers, en om dit laatste gaat het in dit boek.Ga naar eindnoot2.
Terug naar Boswell, in de oorspronkelijke versie. Waarom bekruipt mij bij het lezen van deze boeiende studie toch een ongemakkelijk gevoel? Alsof de auteur in een keurslijf zit waaruit hij zich met al zijn intelligentie niet kan bevrijden? Ik denk dat dit ligt aan zijn neiging om alle gegevens te rangschikken onder de noemer van ‘verlating’ (abandonment). De Latijnse term is expositio, en deze slaat in de eerste plaats op het te vondeling leggen (KS, p. 24-25). Men beschouwde dit als een honorabele offerande, waarvan zowel de familie als het kind in kwestie alleen maar beter konden worden. Het hedendaagse begrip ‘verlating’ dekt een veel bredere lading. Wij zijn geneigd om ook oblatie of het in de kost doen van kinderen als een vorm van verlating te beschouwen. We zouden het niet in ons hoofd halen. Boswell is allerminst moraliserend op dit punt. Hij meet de praktijk van destijds niet met hedendaagse maatstaven, en is zich ervan bewust dat ouders maar al te vaak uit noodzaak of uit honorabele overwegingen afstand deden van hun kinderen. Maar toch blijft hij zichzelf dwingen om alle situaties waarin kinderen door anderen dan de natuurlijke ouders werden opgevoed te bestempelen als ‘verlating’. Daartoe is geen enkele reden, en het leidt tot vreemde constructies. Werd een adellijk kind dat in de huishouding van een andere aristocraat of een koning werd grootgebracht door zijn ouders ‘verlaten’? Allerminst, want zijn ouders waren door banden van patronage met dit huishouden verbonden. Zij hielden contact met hun zoon: hij was een belangrijke pion in een politiek schaakspel. Dit geldt tot op zekere hoogte ook voor oblaten. Hun aanwezigheid in een klooster verhoogde het prestige van de fami- | |
[pagina 107]
| |
lie, voor zover deze al niet het klooster in kwestie beheerste. De oblaat bad voor zijn familie, hij was hun geestelijke levensverzekering. De religieuze motivering van de oblatie wordt door Boswell onderkend, maar vervolgens onmiddellijk terzijde geschoven. Hij bestempelt dit gebruik eerst als ‘de meest humane vorm van verlating die ooit in het Westen bedacht was’ (OV, p. 170), vervolgens als ‘alleen maar de meest extreme vorm van een algemeen voorkomende praktijk’, namelijk het te vondeling leggen van kinderen bij de kerk (OV, p. 171). Oblatie was vooral ‘hoogstaander’ dan verkoop of te vondeling leggen van kinderen, daarom stelde het ouders in staat om zonder al te veel gewetenswroeging zich van hun kinderen te ontdoen (OV, p. 181). De bronnen leren anders. Hier overheerst het religieuze motief, de plechtige overdracht, het offerande-karakter van de gift. Teksten spreken over grote giften aan land die de oblaat meekreeg: deze kinderen kregen hun erfdeel mee naar het klooster. Het ging doorgaans om kinderen van welgestelde ouders, en stellig niet alleen om meisjes en jongere zoons. Zeker in de vroege Middeleeuwen waren het vaak eerstgeborenen die conform het oudtestamentische gebod aan God werden overgedragen: Moeten we nu al deze getuigenissen terzijde schuiven omdat we ‘eigenlijk’ met verkapte kinderbeperking van doen hebben? Ik denk van niet. Het kritisch lezen van bronnen is iets anders dan hun boodschap radicaal op z'n kop zetten. Het gaat ook niet aan om gegevens uit de twaalfde en dertiende eeuw terug te projecteren op een vroegere periode. Wat Boswell als de bloeiperiode van de oblatie beschouwt, zie ik meer als de nadagen. Uit de periode van 1150 tot 1300 is veel geklaag bekend over abten die de poorten openden voor lichamelijke en geestelijke misbaksels, mits die kinderen maar geld in het laatje brachten. De oblatie raakte toen in discrediet, samen met de Benedictijnse kloosters waar deze praktijk tot dan toe zo gebloeid had. Er waren nu andere kloosterorden die talent trokken, en zij gaven de voorkeur aan oudere recruten. De eigen instemming van het kind begon toen te tellen, evenals de consensus van de echtelieden bij de huwelijkssluiting. Dat waren nieuwe ontwik- | |
[pagina 108]
| |
kelingen, waarvan men in de vroegere Middeleeuwen weinig begrepen zou hebben. Boswell heeft de neiging om de crisis van de oblatie terug te projecteren tot in de Karolingische tijd.Ga naar eindnoot3. Een laatste punt van kritiek betreft de uitweidingen over demografie. In weerwil van zijn voorzichtigheid waagt Boswell zich toch aan speculatie, en die leidt af en toe tot vreemde resultaten. Ik geef een voorbeeld. Uit schenkingen aan Duitse religieuze instellingen in de Karolingische tijd zou blijken dat het gemiddelde gezin 2, 6 kinderen had, een aantal dat deling van de erfenis tot gevolg zou hebben, en dus oblatie nodig maakte (OV, p. 183). De lezer van de Nederlandse vertaling wordt de voetnoot onthouden, waarin Boswell zijn gegevens relativeert: het gaat om een beperkt gebied, en 40 tot 50% van de 580 families heeft helemaal geen kinderen (KS, p. 257). De gegevens zijn ontleend aan oorkonden waarin kinderen mede optreden als getuigen. Uit diezelfde voetnoot blijkt dat Boswell meent met oblatie-oorkonden te maken te hebben, maar niets is minder waar: het zijn in feite gangbare schenkingen van land en goederen aan kerkelijke instellingen.Ga naar eindnoot4. Hier worden we dus geconfronteerd met ouders die - volgens Boswell - zoveel kinderen hadden dat zij ten zeerste bevreesd waren voor versnippering van het erfgoed, terwijl ze in feite niet anders deden dan erfgoed weggeven aan de Kerk. Ze laten hun kinderen als getuigen opnemen in de oorkonden opdat deze zich ook later aan de ouderlijke schenking gebonden zullen voelen. Al met al blijkt hieruit geen al te grote bezorgdheid over de integriteit van het familiebezit. Omdat ik het materiaal goed ken, liep ik al noten lezend tegen deze uitglijder aan. Is deze onzorgvuldigheid representatief voor de wijze waarop Boswell met zijn bronnen omspringt? Ik denk het niet. Zij hangt wel samen met de aanpak van dit boek: een ingewikkelde realiteit is geordend aan de hand van een Leitmotif, namelijk dat van ouders die hun kinderen niet zelf grootbrengen. Door die werkelijkheid onder de noemer van ‘verlating’ te brengen, heeft Boswell zijn lezers op heldere wijze toegang verschaft tot een ongrijpbaar stuk geschiedenis. Voor het hedendaagse publiek is het element van de verlating herkenbaar en duidelijk, en | |
[pagina 109]
| |
Afb. 2 Het te vondeling leggen van Moses (Exodus 2). Dertiende-eeuws handschrift (Oxford, Bodleian Library, Ms. Bodl. 270 B, fol. 176). Afbeelding 5 in Boswells The Kindness of Strangers.
daarom is het bruikbaar als middel om deze complexe gegevens te ordenen. Maar ouders van toen die hun kinderen aan hovelingen, kloosterlingen of bisschoppen toevertrouwden, zullen mijns inziens niet het gevoel hebben gehad dat zij hen in de steek lieten. Ik laat tot slot de bejaarde Ordericus Vitalis aan het woord, die tegen het eind van de elfde eeuw als tienjarige jongen door zijn vader uit Engeland naar Normandië werd gestuurd, als offerande voor God: Snikkend vertrouwde hij mij, een schreiend kind, aldus toe aan de zorgen van de monnik Reginald, en zond hij mij in ballingschap uit liefde voor U, en zag hij mij nooit weerom. En ik, nog maar een jongetje, gehoorzaamde hem gewillig in alles... Ik verliet mijn land en mijn verwanten, mijn vrienden en allen die mij vertrouwd waren... Zo stak ik als jongen van tien het Engelse kanaal over en kwam ik als balling in Normandië terecht, waar niemand mij kende en ik niemand kende. Zoals Jozef in Egypte hoorde ik een taal die ik niet begreep. Maar Uw genade vergunde het mij slechts goedheid en broederschap aan te treffen onder vreemden...’Ga naar eindnoot5. Mayke de Jong |
|