Madoc. Jaargang 1990
(1990)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Renée Harp en Kaj van Vliet
| |
[pagina 10]
| |
Bent u zelf tevreden met de expositie zoals die nu te zien is?
Ik ben zelf niet verantwoordelijk geweest voor de inrichting van de tentoonstelling. Ik heb natuurlijk wel meegeholpen, maar de opzet en de planning heeft Defoer gedaan. Het kan altijd anders, maar ik geloof dat de opstelling over het algemeen erg geslaagd is. We hadden twee handschriften graag willen hebben, maar die we niet hebben kunnen krijgen. Eén daarvan is de bijbel van Herman Droem uit de Casanatense-bibliotheek in Rome, een zevendelige bijbel die in Delft is gemaakt. Daar hadden we heel graag één deel van willen tonen. Tot op het laatst zijn we bezig geweest om die te krijgen, maar dat is niet gelukt. In plaats daarvan ligt er nu het bijbehorende missaal uit de Universiteitsbibliotheek van Utrecht. En uit het Wallraf Riçhartz Museum te Keulen hadden we erg graag het getijdenboek willen hebben van Sofia van Bylant en Reinout van Homoet. Ook dat is niet gelukt. Zelf mis ik ze wel, maar ik geloof niet dat het grote publiek ze mist. Het zijn twee spectaculaire boeken. Vooral de bijbel uit Rome is nauwelijks bekend. Het zou fantastisch geweest zijn als we die hadden kunnen tonen. Hij staat wel in de catalogus beschreven, omdat tot op het laatst onduidelijk was of we hem zouden krijgen.
Waarom worden sommige handschriften niet uitgeleend?
Er zijn natuurlijk altijd instellingen die niet mee willen of kunnen doen. In Engeland bij voorbeeld mogen enkele bibliotheken vanwege hun oprichtingsclausules bepaalde boeken niet uitlenen. Er zijn vroeger collecties geschonken aan bibliotheken onder voorwaarde dat ze nooit het pand zouden verlaten. Dat zijn we dus een enkele keer tegengekomen. Italië is een ander verhaal. Ondanks de hulp van het Nederlands Instituut in Rome, van de ambassade, van kardinaal Willebrands en het Vaticaan is het toch niet gelukt met die bijbel. Maar naar ons idee was dat meer om bureaucratische rede- | |
[pagina 11]
| |
nen dan om conservatorische of andere redenen. Maar verder hebben we van begin af aan enorm veel medewerking gekregen van een groot aantal instellingen. In totaal gaat het maar om vijf of zes handschriften die we niet hebben kunnen krijgen. Daarvan verkeerden er drie of vier in zo'n slechte staat dat men het onverantwoord achtte om ze uit te lenen. Wij zijn zeer tevreden.
De tentoonstelling trekt opvallend veel publiek. Wie komen hier nu kijken? En waarom komen ze kijken, uit snobisme misschien?
Gezien de leeftijd geloof ik niet dat het publiek veel verschilt van wat we normaal gesproken in huis krijgen. En ik denk niet dat het snobisme is: de Middeleeuwen staan zeer in de belangstelling. We hebben grote bestsellers gehad van Le Roi Ladurie, van Umberto Eco en van Frits van Oostrom. Zeker als het om onze eigen Middeleeuwen gaat, is er grote belangstelling. Het is ons eigen culturele erfgoed. En wat is nu mooier dan dat uit de Middeleeuwen zo te kunnen bekijken?
Is de tentoonstelling toegankelijk voor zo'n breed publiek?
De tekst van de catalogus is nogal specialistisch en in het Engels en daardoor voor het doorsnee publiek misschien minder toegankelijk. Vooral het grote aantal afbeeldingen maakt het boek aantrekkelijk voor het brede publiek. De tekstborden van de tentoonstelling hebben we zo eenvoudig mogelijk gehouden, zodat het toch voor iedereen begrijpelijk is. Daar hebben we echt heel bewust rekening mee gehouden: dat die teksten niet te moeilijk waren geschreven.
Wat zijn de reacties van het publiek?
Daar ben ik niet helemaal van op de hoogte. Ik weet dat er momenteel een publieksonderzoek gaande is, maar de resultaten daarvan zijn nog niet bekend. We horen natuurlijk wel het een en ander van de bezoekers. Sommigen zijn wat teleurgesteld, omdat het zo druk is en omdat ze het niet goed kunnen zien. Maar veel anderen komen wel drie of vier keer terug. We hebben de mensen vooral aangeraden: kom op maandag, want bij uitzon- | |
[pagina 12]
| |
dering zijn we op maandag open. Maar dat is niet tot iedereen doorgedrongen.
Er is ook veel belangstelling uit de wetenschappelijke hoek. Zou je kunnen stellen dat de tentoonstelling een blik gunt op de huidige stand van onderzoek?
Jazeker. Daarnaast is op het congres dat aan deze tentoonstelling vooraf is gegaan, een soort overzicht gegeven van alles waar men nu mee bezig is, en wat men nu heeft afgerond. James Marrow heeft een afsluitende lezing gehouden over oude en nieuwe perspectieven in het onderzoekGa naar eindnoot2.. En wanneer Marrows grote boek uit is, waarin enorm veel foto's afgebeeld worden, zal het materiaal dusdanig toegankelijk zijn voor de wetenschap dat verder onderzoek mogelijk wordt. Onze catalogus draagt daar ook toe bij. Eerst moet je weten waar bepaalde handschriften liggen, wat voor miniaturen erin staan. Dan pas kun je zeggen: nu kan ik nader onderzoek gaan doen.
Worden onderzoekers door het zien van de tentoonstelling zelf tot nieuwe gedachten geinspireerd?
Soms zien kenners dingen die ze voorheen niet zagen. Omdat het stuk er daadwerkelijk ligt. Maar zo'n tentoonstelling heeft een groot nadeel: je kunt maar één afbeelding laten zien. We hebben nu wel zes handschriften van de meester van Catharina van Kleef bij elkaar, maar wij kunnen er niet in bladeren, want de vitrines mogen niet open. Nu het materiaal hier zo naast elkaar ligt, zou je alles heel goed willen bekijken en vergelijken. Dat kan dus niet. We doen geen onderzoek. Daarvoor ontbreekt de tijd - het materiaal moet zo weer weg - en bovendien krijg je daarvoor van de bruikleengever en de verzekering geen toestemming. Maar het is wel jammer. Zo ligt het nooit meer bij elkaar. Dat zou toch geweldig zijn... Stel dat er iemand bezig was geweest met een groot onderzoek naar die meester van Catharina van Kleef. Dan was dit het moment geweest om ze allemaal naast elkaar te leggen en met elkaar te vergelijken. | |
[pagina 13]
| |
H. Johannes op Patmos. Meesters van Zweder van Culemborg. Uit: The Golden Age (...), fig. 53, p. 113.
Heeft deze tentoonstelling aanzetten gegeven tot concreet onderzoek?
Het is natuurlijk nog een beetje vroeg om daar iets over te zeggen. Zoiets kost jaren. Maar voor wat mijzelf betreft: omdat ik geen kunsthistoricus ben, heb ik me behoorlijk moeten inlezen in de materie. Die voorbereiding heb ik gecombineerd met een onderzoek naar een handschrift uit onze eigen collectie, een bijbel die we een aantal jaren geleden van het voormalig seminarie in Warmond in bruikleen hebben gekregen. Die bijbel is oorspronkelijk eigendom geweest van de Sint Bavokerk in Haarlem. Dat onderzoek is uiteindelijk een heel boek geworden, niet alleen over die bijbel maar over alle boeken van de St. BavoGa naar eindnoot3.. Voor mij zelf is de tentoonstelling dus zeker een stimulans geweest voor nieuw onderzoek. Wij hopen - en ik neem aan dat dat ook zal gebeuren - dat deze tentoonstelling veel meer impulsen zal geven aan het onderzoek | |
[pagina 14]
| |
naar middeleeuwse, Noordnederlandse handschriften: naar de Meester van Catharina van Kleef, of naar de Meesters van Zweder van Culemborg. Wie zijn dat nou geweest? Zo zijn er nog veel meer vragen en in de catalogus hebben we heel vaak gezegd: daar moet nog onderzoek naar gedaan worden. Er is nog héél veel werk te doen. Maar onze eerste taak is het materiaal te presenteren aan het publiek, niet om wetenschappelijk onderzoek te doen. Wij zijn geen onderzoeksinstituut. Maar als we het onderzoek kunnen stimuleren zullen we dat zeker doen.
U was één van de vele deelnemers aan het congres in december. Voldeed het congres aan uw verwachting?
Ja, dat geloof ik zeker. De Utrechtse universiteit heeft het georganiseerd samen met anderen. Het was zeer internationaal, er waren veel mensen uit Duitsland, Engeland, Amerika. Er waren eigenaars, privé-eigenaars, antiquariaathouders, maar ook studenten en belangstellenden - een heel gemengd publiek van meer dan tweehonderdvijftig man. Terwijl het eigenlijk maar een kleine groep is die zich met de Noordnederlandse miniaturen bezig houdt. Het niveau van de lezingen was wisselend, maar dat is altijd zo. Ik vond zelf met name de plenaire sessies erg goed.
Als dit interview verschijnt zal de tentoonstelling in New York te zien zijn. Je vraagt je af wat het Amerikaanse publiek voor boodschap heeft aan de Noordnederlandse verluchtingskunst?
Amerikanen zijn in hun belangstelling voor kunst zeer veelzijdig. Een groot aantal mensen is daar zeer geinteresseerd in middeleeuwse kunst, en met name in middeleeuwse handschriften. Twee jaar geleden is er in Baltimore de tentoonstelling ‘Times sanctified’ geweest over gebedenboeken. De catalogus is nu uitverkocht. In New York zijn prachtige collecties middeleeuwse kunst. Het Metropolitain Museum bijvoorbeeld: daar heb je The Cloisters, een echt middeleeuws klooster, opgebouwd met origineel materiaal uit heel West-Europa. Daar vind je de mooiste topstukken uit de Middel- eeuwen. Daar kan geen museum | |
[pagina 15]
| |
in Europa aan tippen. Ze hebben natuurlijk geld gehad om het te kunnen kopen, maar ze hebben ook de kennis, de smaak en de wil gehad om het te kopen. Veel materiaal dat hier in Europa op de markt kwam is door Amerikanen gekocht. En wij hebben dat aan ons voorbij laten gaan. En nu komen we er natuurlijk helemaal niet meer aan te pas. Als er iets op de markt komt, is er geen museum of bibliotheek in Nederland die het kan betalen. Ook voor Nederlandse kunst bestaat grote belangstelling in Amerika. Er is een heel actieve vereniging van kunsthistorici, die zich bezighoudt met het bestuderen van kunst uit de Nederlanden. En dat betreft niet alleen de Middeleeuwen maar vooral ook de zeventiende eeuw - dat leeft enorm. Veel topmensen op het gebied van kunsthistorisch onderzoek, Marrow bijvoorbeeld, zitten in Amerika. Er is echt veel belangstelling in Amerika, ook bij het grote publiek. En niet voor niets geeft de Pierpont Morgan Library ons de belangrijkste stukken in bruikleen. Zij wilden de tentoonstelling graag hebben. Voor hun is het ook een heel belangrijke tentoonstelling.
Gaat u zelf kijken in New York?
Ik ga zelf mee als begeleider van één van de transporten, help mee bij de inrichting en houd nog een praatje in New York op een congres. En dan kom ik weer terug om mijn dagelijkse werk weer op te vatten: het ontsluiten van de eigen collectie. |
|