Madoc. Jaargang 1990
(1990)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 1]Reinier M. Speelman
| |
[pagina 2]
| |
Het antwoord hierop is natuurlijk bevestigend. Maar voor een land dat als geen ander rijk aan cultuurgoed is vormt dat lustgoed tevens een last: Italië heeft wellicht meer Griekse oudheden en Byzantijnse mozaïeken dan Griekenland, bezit vrijwel het gehele Etruskische en de kern van het Romeinse erfgoed, koestert de rijkdom van de middeleeuwse stadscultuur en de Hohenstaufen en is uiteraard de schatkamer van de Renaissance, om latere kunst even buiten beschouwing te laten. Weliswaar dankt Italië een flink deel van haar nationaal inkomen aan het toerismeGa naar eindnoot1. (‘onze enige grondstof’ noemen Italianen hun cultuurbezit wel), maar tegenover die inkomsten, die net zo goed in badplaatsen en wintersportoorden als in de schaduw van kerken en tempels worden verdiend, staan de schrikbarende kosten van onderhoud. Die van kerken worden deels gedragen door de overheid en deels door de kerk, die afhankelijk is van individuele bijdragen, en nog steeds niet is overgegaan tot het weinig religieuze heffen van toegangsgelden. Momenteel telt Italië 1.404 musea, waarvan 532 gemeente- en 356 rijksmusea. In deze musea werken 27.000 personeelsleden, waarvan 12.000 suppoosten; hun is de zorg over 77.693 tentoongestelde kunstwerken toevertrouwd, terwijl nog eens 10.000.000 kunstwerken zich in de depots bevinden. Jaarlijks worden alleen al 1000 miljard lire, ruim anderhalf miljard gulden, aan het onderhoud van deze werken uitgegeven, terwijl deskundigen berekend hebben dat er in de volgende vijftig jaar 98.000 miljard lire nodig zouden zijn, op jaarbasis het dubbeleGa naar eindnoot2.. Vaak wordt geklaagd over het personeel van museale instellingen; hun dienstvaardigheid is des te geringer naarmate het museum meer bezoekers trekt. Inderdaad is de meerderheid van het personeel ongemotiveerd; maar naar Nederlandse maatstaven verdienen ze ook zeer weinig en worden zo gedwongen tot een leven met twee banen (het doppio lavoro), en ook hun scholing laat veel te wensen over. Het name in kleinere instellingen en in kerken komt echter ook het tegenovergestelde wel voor. Er is daar vaak sprake van vrijwilligerswerk of bijverdienste voor pensionati. | |
[pagina 3]
| |
Naast het klein en groot onderhoud van haar patrimonium heeft Italië te maken met milieurampen: het is het Westeuropese land met het grootste aantal actieve vulkanen (Vesuvius, Etna, Stromboli en andere) en met de meeste aardbevingen (alleen in deze eeuw zes zwareGa naar eindnoot3., die onnoemelijke schade hebben aangericht, en talloze lichte). Ook het water mag niet worden uitgevlakt: overstromingen als die van de Arno in 1966 en de ramp in het Valtellina van een paar jaar geleden richten enorme schade aan. Maar zelfs het lichtste aardschokje, dat hoogstens een regionaal dagblad vermeldenswaard acht, veroorzaakt al verzakkingen, scheurtjes in verf- en pleisterwerk en dergelijke. Een betrekkelijk nieuwe boosdoener vormen vandalisme en kunstroof: kort na de uitgebreide restauratie van het beeldhouwwerk van Maitani aan de gevel van de dom van Orvieto werden enkele van de fraaiste hoofden weggebeiteld en zijn nooit teruggevonden. Ook vinden vrij veel kunstdiefstallen plaats, niet in de eerste plaats van middeleeuwse kunst, maar een hoogst efficiënte afdeling van de politie vindt een groeiend aantal gestolen werken terug. Een laatste factor is de milieuvervuiling: met name in de middeleeuwse stadskernen van de Italiaanse steden worden beeldhouwwerk en zachtere steensoorten zichtbaar aangetast door roet en zwaveldampen. Reinigingsacties kunnen met de optische vervuiling geen gelijke tred houden en de echte aantasting is per definitie niet terug te draaien. Soms wordt gekozen voor vervanging van het kunstwerk door een kopie. Middeleeuws beeldhouwwerk bevindt zich op dit gebied in een nadelige positie: beelden van Donatello en Michelangelo zijn al lang in musea ondergebracht, de liintels en friezen van Romaanse kerken blijven meestal waar ze zijn. De middeleeuwse kunst heeft nog een nadeel: door haar grote geografische verspreiding, soms over streken waar haar behoud te danken is aan het feit dat in latere tijden zo weinig is bijgebouwd en nu dus voor de toerist wat minder te zien is (bij voorbeeld Abruzzen, Apulië), en door haar bij Oudheid en Renaissance | |
[pagina 4]
| |
ver achterblijvende populariteit, trekt zij minder bezoekers en daarmee is haar economische rol van ondergeschikt belang.
Een paar recente persoonlijke ervaringen in de minder toeristische delen van het land. De Abdij van Portonovo bij Ancona, gebouwd tussen 1034 en 1048, een juweel van de Romaanse bouwkunst vanwege haar unieke vorm, haar ongereptheid en haar ligging aan zee, werd na een restauratie in 1934 weer opengesteld. Iets meer dan vijftig jaar na dato bleek het gebouw voor publiek gesloten. Het was omringd door steigers, hekken en bordjes pericolo, maar er leek niet te worden gewerkt. De voorzijde van de San Giovanni in Venere, een belangrijk Romaans monument aan de Zuidabruzzese kust, was wegens instortingsgevaar op soortgelijke wijze afgeschermd; een plaatselijke politieagent stelde mij in de gelegenheid en moedigde mij zelfs aan om over een muur vol borden met Vietato l'accesso te klimmen en het unieke, sterk verweerde beeldhouwwerk van de façade te fotograferen. Van de belangrijke middeleeuwse kerken in de dezelfde landstreek is een aantal gesloten in afwachting van restauratie. Een medelic van de Touring Club Italiano klaagde in dezelfde tijd in het verenigingsorgaan zijn nood dat hij in de regio Molise zoveel kerken gesloten vond; van officiële zijde werd hem geantwoord dat de regio voor haar architectonische monumenten maar over zes suppoosten beschikt. In het zuidelijker Apulië, dat rijk is aan een unieke familie van stadskathedralen, stond die van Bitonto aan de voorkant geheel in de steigers, en was die van Molfetta wegens bouwwerkzaamheden gesloten. In de dom van Otranto, beroemd om zijn middeleeuwse vloermozaïeken, was een équipe bezig de hele vloer te lichten en onderliggende structuren aan grondig onderzoek te onderwerpen. Gewerkt werd al met al in de hele regio, waarbij Lecce de kroon spande: vrijwel alle barokkerken waren tegelijkertijd ingekapseld. In zorgwekkende toestand verkeerde echter de uit 1150 daterende dom van Barletta [ill. 1]: de kerk was dichtgemetseld en -getimmerd, gras groeide tussen de stenen en het beeldhouwwerk was in verregaande staat van verval. Van een vorig bezoek (1980) herinner ik mij dat de kerk ook toen al gesloten was. | |
[pagina 5]
| |
[pagina 6]
| |
Erger is de toestand in de Basilicata, de armste regio van het land. De belangrijkste bezienswaardigheid van Matera vormen de Sassi, een op, tegen en in de rotsen gebouwde stadswijk, waar de behuizingen tot ver in deze eeuw meer dan primitief zijn gebleven en ook nu nog water bij de pomp moet worden gehaald. Van het doolhof van steegjes, trappen en plaatsjes is een groot deel dichtgemetseld en staat nu te wachten op instorting. Voor restauratie ontbreekt het geld.
In Midden-Italië is de Domtoren van Pisa het beroemdste voorbeeld van een crisissituatie. De Campanile, vanwaar Galilei nog experimenten heeft uitgevoerd, verzakt van jaar tot jaar meer, ondanks gedeeltelijke uitholling van de constructie. Inmiddels is de toren na uitvoerige discussies - want monumentenzorg is als elke vorm van beleid politiek zeer gevoelig - voor publiek gesloten, waarmee tevens een belangrijke bron voor het herstel is opgedroogd. Dat er niets zou gebeuren is niet geheel waar: weliswaar bestaan geen plannen om de toren ooit recht te zetten, maar aan versteviging van de fundering wordt (onder andere door de Delftse TNO) gewerkt. In feite is in Pisa sprake van een storm in een glas water: dat de toren slecht is gefundeerd bleek al voor beeindiging van de bouw, waardoor het bovenstuk al een goed zichtbare hoek ten opzichte van de onderpartij kon krijgen. En om een unicum gaat het al evenmin. Dat Venetië allerlei torens heeft die net zo scheef staan als die van Pisa, is gewoon minder bekend. En hier betreft het een geval van later ingetreden, maar vrijwel de hele stad omvattende verzakking, waarschijnlijk door de aanleg van de grote industriehavens Mestre en Marghera ten tijde van het fascisme. Alleen al de zorg voor de waterstand in Venetië is een kostbare aangelegenheid, die als een prestigeproject wordt aangepakt, en waarbij al jarenlang talrijke buitenlandse comités zijn betrokken. En ook in Venetië is wel eens wat misgegaan: in het begin van de eeuw stortte de Campanile op het Piazza San Marco in. De fascinerende foto die de gebeurtenis in beeld brengt [ill. 2], wordt door velen trouwens als een vervalsing beschouwd; de voor de uiterst scherpe foto nodige | |
[pagina 7]
| |
korte sluitertijd behoorde technisch gesproken nog niet tot de mogelijkheden. Van de zeer recente instorting van de campanile van Pavia is trouwens geen foto gemaakt: die vond volledig onverwacht plaats. Minder bekend maar net zo zorgwekkend is de toestand van Orvieto, de oeroude op een tufsteenplateau gebouwde Umbrische stad. Door de vervuiling wordt de steen aangetast en groeit het verzakkingsgevaar met de dag - en niemand weet welke maatregelen haalbaar zijn. Aan ideeën over het beheer van hun verleden heeft het de Italianen nooit ontbroken; plannen variëren van het autovrij maken van stadscentraGa naar eindnoot4. tot het toeristenvrij maken van bij voorbeeld Venetië of het entree heffen voor stadsbezoek. In de laatste decennia is het bewustzijn dat cultuurgoed net zozeer de zorg van de internationale gemeenschap verdient als die van de eigen staat in Italië gegroeid. Er zijn allerlei internationale samenwerkingsprojecten op gang gekomen; Venetië heeft hiermee de meeste ervaring. Nadeel van dit systeem is doordat de meeste kennis toch | |
[pagina 8]
| |
al in Italië zelf aanwezig is, de buitenlandse bijdrage veelal beperkt zal blijven tot sponsoring van met name highlights. De primaire behoefte is echter naar mijn mening die aan grondige inventarisatie, en wel met de modernste technieken. Een groot database-systeem zou alle historische monumenten moeten registreren, te samen met gegevens ten aanzien van staat van onderhoud, gespendeerde fondsen, vakliteratuur, maar ook openingstijden en bezoekersaantallen, enzovoorts. Op grond van een dergelijke inventarisatie kan op verschillende niveaus met een monument gewerkt worden: de geleerde kan het verschijnen van relevante publikaties in de gaten houden, de belangstellende potentiële sponsor kan zoeken naar een toepasselijk project, de overheden kunnen nagaan hoe de geldstroom is gebruikt en het bureau voor toerisme kan voor de toerist nagaan of hij niet voor een gesloten deur komt. Eenmaal in het bezit van een dergelijk systeem moet het worden ingevuld door kunsthistorici, informatici en andere specialisten; universiteiten en andere opleidingsinstituten kunnen een reservoir vormen van gemotiveerde, goedkope medewerkers. |
|