Madoc. Jaargang 1989
(1989)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Marc Schneiders
| |
[pagina 22]
| |
werd er gegeven. Aan Willibrord zelf werd sowieso opvallend weinig aandacht besteed. De eerste lezing werd verzorgd door professor Angenendt uit Münster; hij liet ons naar hem kijken als karolingischer Gefolgsmann. De drie volgende sprekers vulden alleen de achtergrond in. Michael Richter (Konstanz) vertelde over de Ierse en Engelse kerk, waar Willibrord uit voortkwam. Professor Jelsma (Kampen) zei het een en ander over de spiritualiteit die Willibrord zou kunnen hebben danwel moet hebben gehad, voorwaar geen eenvoudige klus, daar er geen enkel geschrift van de heilige over is.Ga naar eindnoot4. Tenslotte dan prof. dr. W. van Es die ons informeerde over de resultaten van het archeologisch onderzoek, voorzover die informatie geven over het land waar Willibrord rondwandelde. Volgde aperitief en buffet. Dat ik gewag maak van het eten en drinken - hetgeen trouwens uitstekend verzorgd was - mag misschien verbazen. Ik wil niet de indruk wekken, dat alleen het eten goed verzorgd was; de lezingen waren dat ook. Ik breng het eten en drinken te berde, omdat ik van mening ben dat dat het belangrijkste is van alles wat er gebeurt tijdens zo'n congres. Verder is er nauwelijks gelegenheid om te discussiëren. Bij de kleinere lezingen (vier of vijf parallel, elk gewoonlijk met zo'n 10 tot 20 toehoorders) was discussie uiteraard ook wel mogelijk, maar daar, zo bleek weer, spreken voornamelijk een of twee lieden met de spreker, die zich op hetzelfde terrein bewegen als hij. De enige reden die mijns inziens het bijeenbrengen van zo'n vijfenzeventig ‘deskundigen’ zinvol maakt, is de onderlinge discussie.Ga naar eindnoot5. Wat de sprekers vertellen wist je immers al en anders kun je het straks nog lezen en verifiëren, als je daar behoefte aan hebt. Een beetje discussie van mindere goden, zoals ikzelf, met hogere wezens vindt plaats tijdens de eet- en drinkmomenten. Vandaar dat ik alleen die momenten echt zinvol vind. De rest van de tijd is voor mij op zijn best een voorbereiding daarop. Graag zou ik dus willen pleiten voor minder lezingen en meer drank. En als dat op morele of andere bezwaren stuit, dan is een alternatieve suggestie ter ondervanging van mijn hekel mogelijkerwijs: minder lezingen en (meer) lichtgestructureerde kleine discussiegroepen. Het aspect | |
[pagina 23]
| |
‘ontmoeting’ dat bij mij ook een rol speelt om mijn hekel te overwinnen en naar een congres te gaan, lijkt echter betere kansen tot ontwikkeling te hebben bij uitvoering van mijn eerdere suggestie. De tweede dag van het Willibrordcongres is niet te verslaan. Er waren twintig, minus twee afgelasteGa naar eindnoot6, lezingen, waarvan een ieder er hooguit vier kon volgen. Ook deze achttien lezingen vulden weer vooral de achtergrond in en hadden weinig of niets te melden over Willibrord zelf. Dat er zo weinig over hem zelf gesproken werd, heeft me verbaasd. Natuurlijk zou het niet mogelijk zijn geweest ruim twintig mensen over de man zelf te laten spreken - nog afgezien van het feit, dat sommige sprekers uiteraard met hun ‘eigen’ onderwerp aankomen. Het geeft niets dat een aantal lezingen zich op een wat verder van het hoofdthema gelegen terrein beweegt. Maar het heeft me verbaasd, dat we zo weinig over Sint Willibrord zelf mochten horen en vooral dat we niets te horen kregen over zijn kalender, een in diverse opzichten uniek document, dat stof genoeg kan leveren voor drie sprekers: een paleograaf, een historicus en een liturgiewetenschapper.Ga naar eindnoot7 De laatste halve dag van de bijeenkomst op zaterdagmorgen bestond uit weer een serie van parallelle kleine lezingen en de slotlezing van profssor Milis uit Gent. Hij liet ons zien, dat de bekeringsactiviteit van Willibrord slechts een begin was. Een derde aspect en fase van de bekering, door Milis aangeduid als ‘internal behaviour’, volgde eerst vele eeuwen na de activiteiten van Willibrord. Zijn geestelijke zonen hadden zich toen echter geheel afgezonderd achter kloostermuren en deden niet meer mee aan het ‘bekeringswerk’. Hoewel mijn bezwaren tegen congressen niet zijn verminderd door het Nijmeegse congres, viel het me niet tegen. De organisatie verdient zeker een pluimpje voor het soepele verloop; alles was keurig op tijd. De opkomst viel wel een beetje tegen. Op de lijst van deelnemers die we kregen uitgereikt staan 107 namen, inclusief de sprekers. In werkelijkheid waren er wat minder. Vooral studenten Mediëvistiek heb ik gemist. De kosten | |
[pagina 24]
| |
voor deelname, slechts f 80,-, inclusief lunches, koffie en aperitief, kunnen toch geen bezwaar zijn geweest! De verslagbundel zal zeker een interessante en belangwekkende verzameling zijn voor ieder die zich bezighoudt met onze streken in de vroegere Middeleeuwen. Wie een meer samenvattend beeld wil krijgen van Willibrord en zijn achtergronden, kan ik verwijzen naar een boek dat tijdens het congres werd gepresenteerd door de schrijver, die het congres ook voorzat: A.G. Weiler, Willibrords missie. Christendom en cultuur in de zevende en achtste eeuw. Met een vertaling van de voornaamste literaire bronnen [o.a. Alcuins leven van Willibrord] door P. Bange, Hilversum: Gooi en Sticht, 1989, f 39,-. |
|