Madoc. Jaargang 1989
(1989)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
Carole Hoekman
| |
[pagina 20]
| |
Epifanie tot de veertigdagentijd worden aangeduid als zogenaamde ‘groene zondagen’. In liturgisch opzicht zijn er binnen het kerkelijk jaar perioden van spanning en ontspanning te onderscheiden, waarbij Pasen het hoogtepunt vormt. In kleinere spanningsbogen kan men de voorbereiding, viering en de verlenging van de feesten zien. Binnen de week bereikt de liturgische spanning zijn hoogtepunt op de zondag, bij de viering van de eucharistie. De Introïtus is het gezang dat door het koor wordt gezongen bij de intrede van de priester. De eerste woorden vormen gewoonlijk de sleutelwoorden en verwijzen naar de betreffende feestdag. Zo begint de Introïtus voor de dagmis van Kerstmis met de woorden ‘Puer natus est’ (‘Een kind is ons geboren’) en de Introïtus van Pinksteren met ‘Spiritus Domini’ (‘De Heilige Geest van de Heer’). Oorspronkelijk begon het misofficium met de Antiphona ad introitum (antifoon voor de binnenkomst); alleen Introïtus is overbleven.Ga naar eindnoot2. ‘Vroeger werd [de Introïtus] gezongen bij de binnenkomst van het volk en duurde totdat de bisschop en de overige geestelijken naar hun plaats in de kerk waren gelopen en waren gaan zitten’, aldus Aurelianus van Réômé in een handschrift uit de negende eeuw. De Introïtus wordt dan ook ‘Antifoon voor de binnenkomst’ genoemd. Volgens Guido van Arezzo in zijn Micrologus de ecclesiasticis observationibus (cap. I) heeft de Introïtus zijn naam te danken aan de gang van de priester naar het altaar. In de Middeleeuwen had de Introïtus nog een andere betekenis: het duidde dat gedeelte van de mis aan, dat vooraf ging aan de oratie en de lezing van de Heilige Schrift. Van deze laatste betekenis is moeilijk te zeggen hoe ze ontstond want de mis werd oorspronkelijk niet met gezang, maar met lezingen begonnen. Bovenstaande geldt voor de Romeinse liturgie maar gaat meestal niet op voor de andere liturgische tradities van de late Oudheid en de vroege Middeleeuwen. Zo werd de Griekse mis in de Middeleeuwen geopend met het gezang van de Monogenes. De Ambrosiaanse rite kende een vorm die veel overeenkomst vertoonde | |
[pagina 21]
| |
met de Romeinse Introïtus, de Ingressa: een eenvoudig gezang zonder psalm of psalmvers. In andere streken (Spanje, Engeland, sommige delen van Gallië) wordt gesproken van Officium, in de Gallicaanse liturgie van een Antiphona ad praelegendum. Soms wordt ook de aanduiding Invitatorium gebruikt, een term die eigenlijk alleen het aanvangslied van het officie betreft. Het oudste bewijs voor het bestaan van de Introïtus in de Romeinse liturgie is een passage uit het Pausboek van Celestinus I (d. 432). Hij bepaalt daarin dat de honderdvijftig psalmen van David moeten worden getoonzet, en wel antifonaal - wat tot dan toe kennelijk niet het geval was. Daarmee werd de psalm aan het begin van de mis ingevoerd. Overigens werd er niet alleen gebruik van de psalmen gebruik gemaakt. Grofweg geldt namelijk dat voor de feesten van de Heer bijbelteksten over het leven van Jezus als uitgangspunt dienden, terwijl men voor de ‘nieuwste missen’ (meest Heiligenfeesten) psalmteksten nam. In de psalmen is voor iedere christelijke deugd een loftuiting te vinden. Al eeuwen lang vormen ze een bron van grote inspiratie. De psalmverzen zijn veelvuldig gebruikt voor de teksten van de liturgische gezangen. Het Psalter geldt dan ook als het belangrijkste gezangenboek van de Kerk; hieruit kon men altijd putten. De Introïtus werd volgens een vast principe samengesteld. Iedere Introïtus begon met een antifoon, gevolgd door een vers, waarna ter afsluiting de antifoon weer herhaald werd. Wanneer voor de antifoon het beginvers van een psalm was genomen, dan werden de volgende verzen van die psalm voor het introïtusvers gebruikt. Was daarentegen de antifoontekst uit het midden van de psalmtekst genomen, dan vormden gewoonlijk de voorgaande en de volgende verzen van de psalmtekst het introïtusvers. Dit samenstellingsprincipe is al in een oud handschrift van het Vatikaan vastgelegd, en is tot laat in de Middeleeuwen in gebruik geweest.
De toon en de teneur van het introïtusgezang konden door het jaar heen sterk variëren al naar gelang de aard van de betreffende | |
[pagina 22]
| |
zon- of feestdag. Die diversiteit ontstond niet alleen door de keuze van de tekst. Ook door middel van woordschildering en door de keuze van het melodisch materiaal kon de componist de sfeer van de Introïtus bepalen en de boodschap versterken. Niet minder belangrijk was de keuze van de modus. Iedere modus - er bestaan er acht - heeft zijn eigen specifieke karakter en formule. Afwisseling van verschillende modi binnen een compositie versterkte de beweging en de expressie van het gezang.
De muziekfragmenten zijn uit: Graduale Triplex. Solesmes, 1979. De vertalingen zijn van J.H. Drehmans, De heilige boeken van het oude verbond: Vulgaat en Nederlandse vertaling met aantekeningen. 's-Hertogenbosch, 1933. 7 dln. ‘Douwt hemelen, van boven, en laat de wolken de gerechte regenen: laat de aarde opengaan en de Verlosser doen ontspruiten’ (Jesaja 45:8; vierde zondag van Advent). De melodie boven rorate staat in de karakteristieke formule van de eerste modus. De woorden de super (‘van boven’) worden hier muzikaal uitgebeeld doordat de componist de melodie hier het hoogste punt laat bereiken. Meer woordschildering hoort men in pluant (‘regenen’) een naar beneden neigend motief. | |
[pagina 23]
| |
‘De Heer sprak tot mij: Gij zijt mijn zoon, Ik heb U heden verwekt.’ Deze antifoon wordt gezongen in de nachtmis van Kerstmis. Vanuit het donker wordt ons, zonder franje of omslag, verteld van de geboorte van Gods zoon. De melodie is zeer eenvoudig en tracht weer te geven hoe de Zoon van God zal spreken als Hij op aarde komt. De spanning van de melodie voert naar Filius meus en hodie, de woorden die liturgisch ook het belangrijkste zijn. ‘Hij roept tot Mij en Ik verhoor Hem. Verlossen zal Ik Hem, en Hem verheerlijken. Met lengte van dagen zal Ik Hem vervullen.’ Deze woorden van de Psalmist zijn bedoeld voor Gods zoon, die zich zal terugtrekken (vandaar deze tekst voor de veertigdagentijd). De boodschap is voor alle mensen die zich, met | |
[pagina 24]
| |
Hem, willen bezinnen en voorbereiden. Zij zullen worden getroost en gehoord, wat komt tot uitdrukking in het antwoord: ‘Ik zal hem verhoren.’ Melodisch ligt hier een accent, maar ook bij longitudine valt een zwaartepunt. ‘Juicht God toe, geheel de aarde: Zingt een loflied voor zijn naam. Brengt glorie aan zijn roem.’ Deze antifoon hoort thuis in de Paastijd; de tijd waarin de opstanding van Jezus wordt gevierd. Dit is de bron van het christelijk geloof. Omnis terra omvat de gehele kern van de modaliteit. ‘Luister Heer naar mijn stem waarmee ik tot U heb geroepen: Wees mijn Helper, verlaat mij niet en veracht mij niet God mijn | |
[pagina 25]
| |
Heiland.’ Voor de Introitus van de elfde zondag van het jaar heeft men gekozen voor psalm 26:7, 9. Dit gebed is op indringende wijze getoonzet. Dat komt onder andere tot uitdrukking in de snelle opwaartse beweging in de melodie boven adiutor, die naar de hemel opstijgt. |
|