Madoc. Jaargang 1989
(1989)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Kaj van Vliet
| |
[pagina 8]
| |
‘Bij het maken van een historische documentaire vind ik het heel belangrijk dat er goed research gepleegd wordt. Als ik zie hoe op de televisie met historisch materiaal wordt omgesprongen, daar wordt vaak ontzettend oppervlakkig te werk gegaan. Daar ben ik het absoluut niet mee eens. Dat was voor mij ook een reden om het eens zelf te gaan proberen.’ ‘De functie van de kerk in de middeleeuwse samenleving’: dat lijkt me niet het meest gemakkelijke onderwerp om in audiovisuele vorm te behandelen. Hoe breng je zoiets goed in beeld, zó dat het ook nog aardig blijft om ernaar te kijken? ‘Het probleem dat al snel dreigt is dat je een nogal statische documentaire krijgt. Je bent aangewezen op objecten uit musea en uiteraard de beide kerken. Maar je kunt natuurlijk met de camera bepaalde bewegingen maken. Kerken lenen zich daar heel goed voor. Zeker als je de architectuur van de Buurkerk of de Pieterskerk neemt: daar kun je heel veel mee doen. Kijk je bijvoorbeeld naar de wandschilderingen in die kerken, met al hun details, dan kun je daar prachtige verhalen van maken. | |
[pagina 9]
| |
In een programma over de middeleeuwse kerk ben je onherroepelijk genoodzaakt, gebruik te maken van een terminologie die veel mensen nu vreemd zal zijn. Hoe ondervang je dat probleem? ‘Als je mijn scriptie leest dan zie je dat ik steeds bij alle moeilijke woorden, om ze maar even zo te noemen, direct een uitleg geef. Het is zeker mijn bedoeling dat ook in mijn documentaire te doen. Dat ben je min of meer aan je publiek verplicht. Want er zijn inderdaad heel veel termen die het moderne publiek niet meer kent. Onlangs trof ik iemand die niet bleek te weten wat een sacrament was. De mensen weten vaak niet eens meer wat een hostie is, of een miskelk. Dat wil ik dus gewoon graag laten zien: zo'n miskelk uit het Catharijneconvent op een draaiende console - er zijn zulke mooie bij...’ Als je programma dertig minuten gaat duren, zul je vast veel materiaal ongebruikt moeten laten. Waar selecteer je dan op? ‘In de eerste plaats komt natuurlijk dat menselijk aspect; dat is een belangrijk criterium. Maar ik heb ook dingen moeten laten schieten om hele praktische redenen, bijvoorbeeld omdat ze ver buiten Utrecht moesten worden opgenomen. Zo ligt er in een museum in Wenen een erg mooie Bijbel die speciaal gemaakt is voor Evert Zoudenbalch. Zoiets wil ik dus dolgraag opnemen. Maar dat zal alleen mogelijk zijn omdat die Bijbel in december toevallig naar het Catharijneconvent komt voor de handschriftententoonstelling.Ga naar eindnoot1 Of een ander voorbeeld: het opnemen van processies - daar zijn in Utrecht weinig voorbeelden van. Daarvoor zou je eigenlijk naar België moeten. Maar het zal helemaal afhankelijk zijn van het budget dat ik bij elkaar zal kunnen krijgen, of dat soort dingen verwezenlijkt kan worden. Want het budget is natuurlijk ook bepalend voor de criteria die je kunt hanteren - helaas wel. Al zou er ook met een gering budget al een complete documentaire te maken zijn. Met wat er in Utrecht en in de directe omgeving voor handen is, is het zondermeer mogelijk een heel volledig beeld te geven.’ | |
[pagina 10]
| |
Zijn er nog andere criteria? ‘Ja, belangrijk is toch ook dat ik zelf graag naar mooie plaatjes kijk. Door mijn werk heb ik geleerd in beelden te denken. Je bent steeds met beelden bezig. Ik vind dat heel moeilijk om uit te leggen. Maar bij het werken aan die scriptie, zag ik steeds de beelden er al bij. Het is iets dat zich automatisch in mijn hoofd voltrekt. Als ik boodschappen doe in de stad, loop ik altijd weer even langs de plekken waar ik in de documentaire mee bezig ben. En als ik dan thuis kom, zie ik het in gedachten allemaal voor me. Ik heb dus ook al helemaal een beeld voor me hoe ik de documentaire wil samenstellen. In mijn hoofd heb ik hem al gemaakt. Biedt de Rijksuniversiteit Utrecht goede faciliteiten voor studenten die met dit soort audiovisuele projecten bezig zijn? ‘Destijds heb ik contact opgenomen met de audiovisuele dienst en gevraagd of ik van hun faciliteiten gebruik kon maken. Ik vind het zelf heel jammer dat die gelegenheid niet geboden wordt. Je wordt van de één naar de ander gestuurd; steeds weer word je met hetzelfde verhaal naar iemand anders verwezen. Het loopt allemaal over verschrikkelijk veel schijven. Op een gegeven moment weet je echt totaal niet meer waar je nou naar toe moet. Men weet zelf eigenlijk ook niet zo goed wat men ermee aan moet; men staat er heel onwennig tegenover. En ook wetenschappelijk medewerkers hebben helaas nog maar weinig ervaring met studenten die op dit terrein iets willen ondernemen. Ik weet wel dat aan de universiteit van Rotterdam meer mogelijkheden zijn. Ik heb in ieder geval weinig mogelijkheden gevonden hier in Utrecht. En dat is jammer. Was het voor de Audovisuele | |
[pagina 11]
| |
Dienst niet juist vreselijk leuk geweest om een keer zo'n experiment aan te gaan?’ Met de voltooiing van de scriptie is het voorbereidende werk gedaan. Alle ingrediënten voor het programma zijn er nu. De totstandkoming van het programma wordt alleen nog opgehouden door problemen van financiële aard. Onderhandelingen met verschillende omroepen in Hilversum leverden wel veel enthousiasme op maar geen werkelijke toezeggingen. De kijkcijfers zijn doorslaggevend, en dat maakt de produktie van een programma als dit al gauw riskant. Wel kreeg Dineke de medewerking van het produktiebureau Logo Media. Wat haar betreft zou het programma ook best een educatieve bestemming kunnen krijgen. Maar ook bij musea en de stadsvoorlichtingsdienst tilt men zwaar aan de produktiekosten van zo'n programma, ofschoon die naar haar eigen idee toch relatief laag zijn (ca. f30.000, -). Voorlopig lijkt de werving van fondsen nog het meeste perspectief te bieden. ‘Ik had niet verwacht dat die hele organisatie buiten het schrijven van mijn scriptie om zoveel tijd zou vergen. Alleen al het aanschrijven van fondsen, dat kost allemaal zoveel tijd als je dat allemaal alleen wilt doen. Ik heb altijd voor omroepen gewerkt, en dan hoefde je je met dit soort zaken natuurlijk niet bezig te houden. Ik ervaar het nu als een gemis dat ik zo weinig ervaring heb met het aanwenden van subsidies en dergelijke. Achteraf denk ik dat het beter was geweest als ik één of andere stichting in het leven had geroepen, want fondsen schijnen eerder aan stichtingen dan aan particulieren te geven. Maar dat zijn ervaringen die je gaandeweg opdoet.’ Toch ziet Dineke de realisatie van haar documentaire met vertrouwen tegemoet: uiterlijk maart volgend jaar hoopt ze het programma te kunnen presenteren. Zeker zal dan via het secretariaat van Mediëvistiek aan belangstellenden de mogelijkheid worden geboden de presentatie bij te wonen. |
|