Madoc. Jaargang 1989
(1989)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 3]Marco Mostert
| |
[pagina 2]
| |
kersteningspogingen; de ruïnes van het kerkje van Sint Maarten werden door hem hersteld. In 695 vertrok Willlbrord ten tweeden male naar Rome, waar Sergius hem het pallium verleende als aartsbisschop over de Friezen, dat wil zeggen zowel over de Friezen, die al door de Franken waren overwonnen, als over de Friese gebieden die nog veroverd en gekerstend moesten worden. Rond 700 stichtte Willlbrord, alweer met hulp van Pepijn II, het klooster Echternach in het huidige Luxemburg als kweekschool voor missionarissen. Toen Pepijn stierf volgde in onze streken een hevige uitbarsting van door heldenen geleid verzet tegen de Franken; nadat Karel Martel in 719 Willibrords bisschopszetel te Utrecht had ontzet, konden de leerlingen uit Echternach hun spirituele vader helpen bij het herstellen van de schade en het verder verbreiden van het Christendom. Willibrord stierf, zoals gezegd, In 739. Dat er nog zoveel fei en bekend zijn, mag bijna een wonder heten. De bronnen over Willibrord zijn namelijk bepaald niet dik gezaaid. Willibrord werd vrijwel direct na zijn dood als heilige beschouwd, maar een eerste heiligenleven werd pas een vijftig jaar later geschreven door Alcuin, ook een Northumbriër, en zelfs verwant aan Willibrord.Ga naar eindnoot2. Deze geleerde uit de zogenaamde Karolingische Renaissance verkoos het om een serie wonderverhalen te geven, liever dan wat wij onder een blografie zouden verstaan. Dat is vergeeflijk; daar het Alcuin ging om de stichtelijke strekking van Willibrords leven zal hij niet geaarzeld hebben om eventueel gebrek aan kennis over déze heilige aan te vullen met kennis over wat heiligen in het algemeen geacht werden te doen en laten. De hagiografie leverde voldoende voorbeelden. Het mag dan vergeeflijk zijn, het maakt het er voor de historicus niet gemakkelijker op: heiligenlevens zijn weerbarstig materiaal. Datzelfde geldt voor de levens van Willibrords tijdgenoten, medewerkers en opvolgers. Het leven van Bonifatius door Willibald, en vooral de verzameling brieven van Bonifatius zijn ook belangrijk voor onze beeldvorming. Helaas heeft Willibrord zelf geen verzamelaar voor zijn correspondentie gevonden; die moet er immers toch wel geweest zijn. Wél is er een aantal | |
[pagina 3]
| |
oorkonden van Willibrord over, maar dergelijke in briefvorm gestelde teksten worden - ten onrechte - nooit als literaire produkten beschouwd. Is er verder niets van Willibrord over? Horen we hem nergens zelf spreken? Proberen we een antwoord te geven op die vraag. In de Bibliothèque Nationale te Parijs bevindt zich een handschrift dat bestaat uit drie delen, alledrie geschreven te Echternach in Angelsaksisch schrift en alledrie al voor 800 bij elkaar gebonden.Ga naar eindnoot3 Dat het schrift Angelsaksisch is, is een aanwijzing dat het Oost-Frankische klooster in contact met Engeland bleef staan. Het meest recente deel, dat van na 760 moet dateren, is bewijs voor continuëring van de insulaire contacten ook na Willibrords dood. Veel zou er over dit verzamelhandschrift te zeggen zijn; veel valt af te leiden uit de spelfouten (de Angelsaksen hadden problemen met het uit elkaar houden van ‘s’ en ‘ss’), uit het perkament (hoewel het schrift Angelsaksisch is, is het perkament niet op Angelsaksische wijze geprepareerd), de verluchte hoofdletters en het gebruik van Griekse letters. Veel ook is af te leiden uit de toevoegingen, later, in insulair en Oost-Frankisch schrift. Onder meer werden notities gemaakt door te krassen, dus zonder inkt. Sommige hiervan hebben betrekking op veldslagen en andere historische gebeurtenissen.Ga naar eindnoot4 Het is duidelijk dat het onderzoek naar de handschriften uit de omgeving van Willibrord ons nog veel kan leren: in het algemeen is de studie van schrift en codex, naast de archeologie, de meest belovende wetenschap om meer licht te laten schijnen over de vroege Middeleeuwen. Kijken we nu naar het tweede deel van het Parijse verzamelhandschrift, dan blijkt dit een kalendarium te bevatten, een lijst van de dagen van het jaar volgens de Romeinse kalender, met de feesten van de verschillende heiligen.Ga naar eindnoot5 Daarna volgen paastabellen, waarin voor de jaren 684 tot en met 759 wordt aangegeven op welke dag Pasen valt. Dit deel werd mogelijk geschreven in 717, want in de paastabellen tekende de kopiïst een kruis naast dit jaartal. Met grote mate van waarschijnlijkheid is dit handschrift door Willibrord zelf gebruikt. En op folio 39v | |
[pagina 4]
| |
‘Willibrords’ aantekening in het zogenaamde Kalenderium van Willibrord. (Ms. Parijs, BN lat. 10837 f.39v.) Foto Bibliothèque Nationale, Parijs.
| |
[pagina 5]
| |
lezen we een notitie die - volgens sommigen - door Willibrord zelf is gemaakt: ‘In de naam des Heren. Clemens Willibrord kwam in het zeshonderd negentigste jaar na de vleeswording van Christus over zee in Francia, en in de naam van God is hij in het zeshonderd vijf en negentigste jaar na de vleeswording van de Heer, hoewel hij onwaardig was, te Rome als bisschop aangesteld door de apostolische man, heer Sergius de paus. En nu beleeft hij, in Gods naam, het zevenhonderd acht en twintigste jaar vanaf de vleeswording van onze Heer Jezus Christus, in de naam van God, gelukkig’.Ga naar eindnoot6 Heeft Willibrord dit geschreven? ‘Autograaf’, zei de grote kenner van het oude schrift E.A. Lowe, en velen zeiden het de autoriteit na. Maar Willibrords hand is het alvast niet: Lowe vergiste zich, en hoewel de letters in de negende eeuw overgetrokken zijn om de leesbaarheid te vergroten (wat het determineren van de herkomst niet makkelijker maakt), men kan er toch geen insulair schrift uit de achtste eeuw in zien. Zó heeft Willibrord nooit leren schrijven in Ripon. Wat ook argwaan wekt is dat de notitie is geschreven in het kalendarium, in de marge van de bladzijde met november, dus juist de maand van Willibrords overlijden. Als het een autograaf is, hoe wist de auteur dan elf jaar van te voren al in welke maand hijzelf zou komen te overlijden? Dat het geen autograaf is, betekent nog niet dat de notitie niet van Willibrord afkomstig kan zijn. Het is heel goed mogelijk dat het een kopie is van een notitie die Willibrord ergens anders maakte. Uit piëteit zou men de notitie dan, na de dood van de heilige, in zijn kalendarium naast zijn sterfdag hebben opgetekend. De tekst is dan van Willibrord, de kopie niet. Zoals zo vaak valt er meer te zeggen over de tekst, dan dat de tekst zelf veelzeggend is. En er blijven vragen: in welk handschrift schreef Willibrord de autograaf van deze notitie dan wel? Wat bedoelde hij er mee? Heeft de kopiïst de tekst wel correct overgeschreven? Het is niet waarschijnlijk dat het Nijmeegse congres overtuigende antwoorden op deze vragen zal geven: het weerbarstige bronnenmateriaal betreffende Willibrord geeft zijn geheimen niet zonder slag of stoot prijs. Wel kan men | |
[pagina 6]
| |
op grond van het programma vermoeden dat het behandelen van de oude bronnen in het licht van nieuwe vraagstellingen boeiende inzichten in vroeg-middeleeuws Noord-Nederland zal bieden. |
|