Madoc. Jaargang 1989
(1989)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
G.J.S.N. Stam
| |
[pagina 21]
| |
Fragment van aurifries uit de vroeg zestiende eeuw. De heiligen waren oorspronkelijk boven elkaar aangebracht, maar later losgetornd, smaller geknipt en weer aan elkaar genaaid. Er was blijkbaar een breder borduurfragment nodig. Coll. RMCC. Foto R. de Heer.
Verdwenen stukken borduurwerk werden opnieuw ingevuld en veel middeleeuwse borduursels kregen met modernere borduurzijde opnieuw gestalte en kleur. Gedurende de achttiende eeuw gingen veel prachtige gewaden met borduurwerk uit vroeger eeuwen verloren, omdat het gouddraad uit brokaat en lazuurwerk werd omgesmolten. Parels en halfedelstenen werden losgemaakt en verkocht. Ook kwamen de gewaden soms op een veiling terecht. Een groot deel van de middeleeuwse kazuifels in cape-vorm verknipte men tot het toen gangbare vioolmodel; andere paramenten werden in een kast weggestopt voor eventueel hergebruik of voor het nodige herstelwerk naar kloosters en particulieren gezonden. Daar werd, met de beste bedoelingen, geknipt, gestopt en zelfs met verf aangevuld wat aan gouddraad en zijde verdwenen was. Nog tot in deze eeuw werd op deze manier ‘nuttig’ gebruik gemaakt van de kerkgewaden, die voorhanden waren. | |
[pagina 22]
| |
Borduurfragment met Maria en Kind, oorspronkelijk uit de late vijftiende eeuw, rond 1900 ingrijpend gerestaureerd. Coll. RMCC. Foto R. de Heer.
Maar er werd vanaf 1870 ook op een andere manier gerestaureerd. Met name door de hernieuwde belangstelling voor de gotiek streefde men er in Nederlandse en Vlaamse ateliers naar het verleden weer actueel te maken, gesteund door draagkrachtige opdrachtgevers: bij de vervaardiging van nieuwe kazuifels keerde de oude cape-vorm terug en bij borduurwerk en de restauraties ervan gebruikte men de steken en kleurschema's van weleer. De | |
[pagina 23]
| |
resultaten zijn prachtig, soms te mooi om waarlijk middeleeuws te zijn. Hier en daar klonk er dan ook kritiek, zoals in een tentoonstellingsrecensie uit 1913, waarin het woord ‘gerestaureerd’ verontwaardigd wordt vervangen door ‘overgeborduurd’.Ga naar eindnoot2. Maar er was een kentering op komst. Vanaf circa 1910 ging in vele nieuw opgerichte musea in Europa ook textiel deel uitmaken van de collectie. Uitgangspunt bij de collectievorming was niet het hergebruik van kostuums en paramenten, veeleer de bedoeling ze als documentatiemateriaal te bewaren voor de toekomst zonder de authenticiteit aan te tasten. Het textiel wordt zorgvuldig bewaard in kasten, maar dat blijkt voor een goed behoud niet voldoende. Men begint de stukken te reinigen. Dit heeft succes. Sindsdien is er een systematiek opgebouwd voor de conservering van textiel, vooral gestimuleerd door musea in Zweden. Wat betreft het conserveren van kerkgewaden is vooral Fritz Witte, de eerste directeur van het Schnütgenmuseum te Keulen, van belang. In zijn ‘Ein ernstes Wort über das Restaurieren’ uit 1920 wijst hij de geestelijkheid op haar ereambt van conservator van de kerkschat: een restauratie mag nooit verder gaan dan het tegenhouden van het proces van verval. En daarbij mag zeker niet de borduurmachine gebruikt worden.Ga naar eindnoot3. In 1955 werd, verbonden aan de tentoonstelling Sakrale Gewander des Mittelalters in het Bayerische Nationalmuseum te München een internationaal symposium gehouden, gewijd aan het onderwerp van de geschiedenis en conservering van textiel. Sindsdien groeit in Nederland een gedegen net van restauratoren, particulier of aan een instelling verbonden, die hun eigen stijl en inzichten niet uit het oog verliezen, maar zich wat betreft materiaalkennis en technische ervaring richten op onderzoeksinstituten. Daar kunnen ook opleidingen gevolgd worden. In het buitenland is vooral de Abeggstiftung in Zwitserland bekend (1967). In Amsterdam zetelt het Centraal Laboratorium, een overkoepelend orgaan voor het onderzoek van voorwerpen van kunst en wetenschap, in 1962 opgericht. | |
[pagina 24]
| |
Vakrestauratoren van nu hanteren naast reinigingsbehandelingen twee methoden: die waarin genaaid wordt en die waarin met lijmen wordt gewerkt. Beide behandelingswijzen zijn uiterst genuanceerd en worden geheel afgestemd op het te restaureren voorwerp. Voorwaarde is, dat de behandeling reversibel is, dat wil zeggen zonder beschadiging ongedaan gemaakt kan worden.
Gedeelte van het borduurwerk op een zeventiende-eeuws kazuifel (de voorzijde), ‘gerestaureerd’ met stoppen, reparaties en applicaties. Coll. RMCC. Foto R. de Heer.
Bij de naaimethode geschiedt het vastzetten van de weefsels en de losse draden van het borduurwerk met haarfijne draden en dunne chirurgennaaldjes, die nagenoeg onzichtbare hechtsteken maken. Maar zelfs de fijnste naalden maken gaatjes. Door de naalden tussen de draden door te steken of al bestaande steekgaten te gebruiken wordt de schade tot een minimum beperkt. Bij | |
[pagina 25]
| |
[...] weefsels, zoals goudbrokaat, is dat niet altijd mogelijk. Restauratie door middel van lijmen vindt plaats als naaien niet meer mogelijk is, bijvoorbeeld bij een uiterst bros borduurfragment op zijde. Daarbij kunnen natuurlijke of synthetische lijmen gebruikt worden, die zijn aangebracht op een steunweefsel of als losse film tussen origineel en steunweefsel worden geschoven. De lagen worden door verhitting met een staafvormig strijkboutje voorzichtig aan elkaar gekleefd. Het probleem bij deze methode is, dat het gedrag van lijmen op de verschillende soorten weefsels op de lange duur nog niet geheel te overzien is en de reversibiliteit dus niet voor 100% gegarandeerd kan worden. Door het verfijnen van technieken en materialen worden echter de mogelijkheden om een lijmbehandeling ongedaan te maken steeds groter. Soms is het moeilijk te kiezen tussen naai- en lijmmethode. In bepaalde gevallen adviseert het Centraal Laboratorium textilia in goede omstandigheden te bewaren, totdat de toekomst - met meer onderzoek en ervaring - duidelijker richtlijnen kan geven voor het loffbarlyck onderhoud. Eenzelfde besluit moet noodgedwongen ook wel eens binnen de museummuren genomen worden voor onderdelen uit de textielcollectie. De redenen hiervoor liggen niet in het technische of wetenschappelijke vlak, maar zijn eerder financieel. En dat is een heel ander verhaal. |
|