Madoc. Jaargang 1989
(1989)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Annemieke van Doorn
| |
[pagina 8]
| |
de betekenis van hetgeen de auteur van De Brabantsche Yeesten, Der Leken Spieghel en Jans Teesteye hier aan ons meedeelt? Hij vertelt dat hij twee namen heeft, namelijk Jan de Clerc en Jan van Boendale. Deze laatste naam is waarschijnlijk zijn familienaam, want zo werd hij genoemd in zijn geboorteplaats Tervuren. De naam Jan de Clerc heeft hij blijkbaar in Antwerpen gekregen vanwege zijn beroep aldaar, namelijk schrijver van brieven van de schepenen ofwel schepenklerk. In Antwerpen was de schepenklerk tegelijk stadsklerk, aangezien de schepenen daar voor zowel de rechtspraak als het bestuur verantwoordelijk waren. Volgens PetersGa naar eindnoot1. waren stadsklerken in de late middeleeuwen meestal geestelijken met een universitaire juridische opleiding, die hun Latijn goed beheersten en zich op grond van hun positie in de hoogste kringen van de steden bewogen en die zich daarnaast met het culturele leven van de stad bezig hielden. Of dit beeld ook op Jan van Boendale van toepassing is, zal ik hierna behandelen. Ik ga eerst terug tot zijn geboorte en zal dan in chronologische volgorde de rest van de van hem bekende feiten bespreken en proberen een aantal ‘controverses’ omtrent zijn geboorte- en sterfjaar en zijn status, namelijk die van wel of niet geestelijke, op te lossen. Boendale vertelt dat hij in Tervuren geboren is, maar zegt er helaas niet bij wanneer en wie zijn ouders zijn. De naam Boendale gaat terug op een plaats Boendael, waar de burggraven van Brussel een omvangrijk rechtsgebied en aanzienlijke eigendommen bezaten. Tervuren daarentegen viel binnen de invloedssfeer van de hertogen van Brabant. Het was één van de hertogelijke residenties naast Brussel en Leuven. Voor de geboortedatum van Jan van Boendale moeten we min of meer terugrekenen vanaf de eerste keer dat zijn naam voorkomt in de stadsrekeningen van Antwerpen. Deze melding betreft een missie van hem in 1312, waarbij hij één van de Antwerpse schepenen, Jan Wilmaers, begeleidde naar een statenvergadering. Deze vond | |
[pagina 9]
| |
plaats in Tervuren waar hertog Jan II op 27 oktober van hetzelfde jaar gestorven was. Aangezien dit een belangrijke missie was - ongetwijfeld hield de statenvergadering verband met de opvolgingskwestie - mag men aannemen dat Boendale toen een volwaardig schepenklerk was. Om tot een enigszins betrouwbare vaststelling te komen van zijn leeftijd op dat moment, is het zinvol te onderzoeken wat voor opleiding Boendale waarschijnlijk heeft gehad. Boendale heeft naar mijn mening onderwijs in het Latijn gehad. Dit blijkt uit bronnen die hij gebruikt heeft, zoals een Latijnse versie van de Disticha Catonis en een Navitate Pseudo Petrus. Het is natuurlijk mogelijk, dat hij hiervan Middelnederlandse vertalingen heeft gebruikt, die thans niet bekend zijn omdat ze verloren zijn gegaan. Maar hij zegt zelf in zijn werk, dat hij Latijnse bronnen heeft geraadpleegd - seit dat Latijn - en haalt bijvoorbeeld Cato letterlijk aan: ‘Cum bonis ambula’ (Der Leken Spieghel, Boek III, c. 3, vs. 1629). Dé plaats om Latijn te leren in de late middeleeuwen was de Latijnse school. Deze school was bestemd voor de opleiding van geestelijken en vormde de vooropleiding voor de universiteiten. Volgens MakGa naar eindnoot2. heeft Boendale slechts de Latijnse school en niet de universiteit bezocht, hetgeen blijkt uit zijn opsomming van de artes liberales in Der Leken Spieghel. Immers, Boendale slaat bij de opsomming de retorica over en geeft daarvoor in de plaats de theologie om het getal van zeven vol te maken. Op de Latijnse school werd het trivium, grammatica, retorica en dialectica, teruggebracht tot grammatica (d.w.z. de grondbeginselen van het Latijn) en dialectica (op de Latijnse school logica genoemd). Indien Boendale nu slechts onderwijs op de Latijnse school heeft gehad, kan dat een verklaring zijn waarom hij slechts twee onderdelen van het trivium noemt. Is de Latijnse school niet een te geringe opleiding voor een schepenklerk? Het zou betekenen, dat Boendale niet voldoet aan het beeld dat Peters van een stadsklerk geeft, namelijk | |
[pagina 10]
| |
een jurist met een universitaire opleiding. Echter, in het begin van de veertiende eeuw werd door de schepenbanken voornamelijk gebruik gemaakt van gewoonterecht en pas in de tweede helft van deze eeuw komen de eerste universitaire juristen in de schepenbanken en met hen de romano-canonieke regels. Dit wordt bevestigd door Boendale zelf in Jans Teesteye, wanneer hij zegt dat schepenen geen geschreven recht tot hun beschikking hebben. ‘Danxtelijcste dinc dat enech es
Of daer ic af hebbe horen lesen
Dat dunct mi scependom wesen;
Want si en hebben gheen recht bescreven
Ende si moeten vonnesse gheven
Wt haren hoefde na tferlien
Ende tfertrec vanden partyen.’Ga naar eindnoot3.
(Jans Teesteye, c. 13, vs. 1105-1111).
Het zou dus mogelijk kunnen zijn, dat een schepenklerk rond 1312 aan de eisen voldeed indien hij het Latijn beheerste. Naar zijn eigen zeggen mogen we er vanuit gaan, dat hij met zijn zevende naar school is gegaan. ‘Ten sevenden jaren, zonder letten/Salmen tkint ter scolen zetten’ (Der Leken Spieghel, c. 10, vs. 27-28). Dit was de gebruikelijke leeftijd voor kinderen om naar school te gaan. Het was ook de leeftijd waarop kinderen tot de geestelijkheid werden toegelaten, de tonsuur kregen en de lagere wijding konden krijgen. Aangezien de Latijnse school zeven of vijf klassen had, namelijk van de nulla tot de tertia of van de septima tot de tertia, zal Boendale rond zijn veertiende van school zijn gekomen. Nulla en octavia zijn twee voorbereidende jaren op de klassen, die van de zevende tot de derde lopen, waarbij de derde de hoogste klas is. Naar analogie van het gildensysteem zou hij toen als leerling-klerk in dienst kunnen zijn getreden om zo het vak van klerk te leren. Hij zou dan in 1312 bij zijn eerste belangrijke missie zo ongeveer twintig jaar kunnen zijn geweest; een leeftijd waarover hij zelf opmerkt: | |
[pagina 11]
| |
‘Dienen van live ende cracht van sinne
Coomt hem herde crancelijc inne,
Want hi is twintich jaer out, die man
Eer hi dese ghehebben can.’
(Der Leken Spieghel, boek I, c. 16, vs. 47-50).
Dan ligt zijn geboortedatum dichter bij 1290 dan bij 1280. In 1324 komt Boendale weer herhaaldelijk voor in de Antwerpse stadsrekeningen. Janne den Clerc maakt dan in opdracht van de schepenen verscheidene reizen naar onder andere Brussel, Leuven, St.-Niklaas, Gent, Aardenburg, Male, Vrasene en Brugge. Hierbij brengt hij een aantal bezoeken aan de graaf van Vlaanderen, die op dat moment probeert om een opstand van de Vlaamse plattelandsbevolking in de wesde stadsrekeningen, dat Boendale een bijbaan had, namelijk het houden van toezicht op de halfjaarmarkten en het innen van de tolgelden van deze markten. Deze laatste functie duidt er volgens SnellaertGa naar eindnoot4. op dat Boendale geen geestelijke is geweest. Op zich is dat een onjuiste argumentatie, aangezien geestelijken met een lagere wijding en werkzaam als klerk dergelijke bijbaantjes uitgeoefend hebben. De vraag of Boendale een geestelijke was is daarmee niet beantwoord. Als ik naar aanwijzingen in het werk van Boendale zelf kijk, ben ik op grond van Der Leken Spieghel, boek III, c. 14 en 15 geneigd te denken dat voor Boendale clergie voornamelijk geleerdheid en kennis van het Latijn betekende en geen verwijzing naar de geestelijkheid is. Het kan ook zijn dat hij het woord klerk in beide betekenissen naast elkaar heeft gehanteerd. Dat zou een verklaring zijn voor de volgende passage in Der Leken Spieghel, boek II: ‘Hi leerde Kaerle zijn parten
Ende ooc vanden zeven arten,
So dat Kaerle was clerc goet,
Dat enen prinche wale stoet.
Kaerle minde zonderlinghe
Te deser werelt twee dinghe:
Dats ridderscap ende clergie.’
(c. 48, vs. 1200-1206).
| |
[pagina 12]
| |
Hij vertelt hier dat Karel de Grote een groot geleerde was en kennis van het Latijn had. Daarnaast was hij een groot bewonderaar van de ridderschap en de geestelijkheid. Hier heeft clergie dus de twee betekenissen. In 1336 trad hij op als procurator oppidi bij een geschil tussen de schepenen en het kapittel van O.-L.-Vrouw over een wijntol. Hij won de zaak voor de stad. In de akte hierover wordt Boendale aangeduid als: clerico Joanne dicto de Boendale, procuratore dicti OpidiGa naar eindnoot5.. Uit andere vermeldingen blijkt dat de status van de persoon voor en de functie achter de naam komt. In dezelfde akte staat bijvoorbeeld: frater Johannes de Sancto Petro, ordini predicatorem, et Arnoldus de Lira, clericus. Op grond hiervan kan geconcludeerd worden, dat Boendale een geestelijke was. In 1343 was hij mede ondertekenaar van de stichtingsakte van het O.-L.-V.-Convent te Antwerpen als getuige voor de Duitse koopman en filantroop Hendrik Suderman. Uit een verkoopakte uit 1344 blijkt deze Suderman een van zijn buren te zijn geweest. Boendale woonde volgens deze akte slechts één huis van hem vandaan aan de Veemarkt tegenover de Corte Mere. Uit zijn woonplaats en zijn omgang met gegoede kooplieden blijkt dat Boendale als stadsklerk enig aanzien genoot en contacten onderhield met de hogere kringen van de stad. Zo heeft hij zijn literaire werken opgedragen aan onder andere Willem van Bornecolve, schepen van Antwerpen en Rogier van Leefdael, drossaard van Brabant en burggraaf van Brussel en daarmee één van de meest vooraanstaande bestuurders van Brabant. In 1358 komt men hem voor het laatst in functie tegen, namelijk in een scheidsrechterlijke uitspraak van Lodewijk van Male, graaf van Vlaanderen. Deze uitspraak is gedaan te Sint-Winnoxbergen, ondertekend door Jan Bode, Clais Wilmar ende Johannes, de clerc van der stat. Na de dood van hertog Jan III had Lodewijk van Male via zijn vrouw, dochter van de | |
[pagina 13]
| |
hertog, Mechelen en Antwerpen geërfd. Of Jan van Boendale deze nieuwe heer niet meer wilde dienen, is niet te achterhalen. Een feit is dat hij daarna niet meer in de rekeningen van Antwerpen voorkomt. De laatste keer dat hij genoemd wordt is in 1365 in de rekeningen van de stad Leuven, waar gemeld wordt dat Janne van Boendale die van de stad v stuvers siaers ontving overleden is. Hiermee is zijn overlijdensjaar gegeven, alhoewel dat door verscheidene onderzoekers betwist wordt. Zo stelt De Vries op grond van een zestiende-eeuwse vermelding in een handschrift van Boendales werk De Brabantsche Yeesten, dat Boendale in 1351 gestorven is: ‘Anno 1351 sterf Jean de Clerck, secretaris van Antwerpen’Ga naar eindnoot6.. Ik kies voor het jaar 1365 als sterfjaar, omdat ik meer waarde hecht aan een rekening uit 1365 zelf dan aan een opmerking uit een latere eeuw. Jan van Boendale (±1290-1365) voldoet misschien niet aan de hiervoor door Peters gegeven beschrijving van stadsklerken wat betreft zijn opleidingsniveau, maar wel wat betreft zijn maatschappelijke positie. Hij was een geestelijke, die via zijn functie als stadsklerk contacten onderhield met de hogere stand. Daarnaast droeg hij bij aan het culturele leven middels het schrijven van tenminste twee leerdichten en één geschiedschrijving, welke werken hij opdroeg aan vertegenwoordigers van de adel en welgestelde burgerij. |
|