Maatstaf. Jaargang 41(1993)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 237] [p. 237] Christine D'haen Het zevende uiteindelijk sonnet De slanke jachtluipaard, die mooie moeder, jaagt wat zij, alleen, voor haar drie welpen, elke dag moet vellen, een gazelle, een antilope, traag eerst, sprintend plots naar 't achterlopend zwakste slag. Ik vlied met de gazelle, maar geleidelijkaan moet ik het hevig hijgend snelle wurgen, want zij hongeren; wijk en bied nog weerstand aan de tand, geef mij vrijwillig dan de Noodzaak van 't bestaan. Blanke gevlekte cheetah wendt het hoofd, om maar geen trek te krijgen, 't hart slaat al te heftig haar, en na de kleintjes vreet zij langzaam 't overschot. Die beker leegt Hij zelf: god offert zich aan god. Hij eet zichzelf en is zijn prooi en lijdt bereid. Alle heelallen wordt en weet hij slechts in tijd. Vorige Volgende