Krop
Ze staat bij het raam in de diepte
Te staren en wijst naar de mensen.
Ze zegt het alweer en alweer:
Het leven is niets, het is niets.
Hoor toch hoe flemend dat klinkt
Als ze fluistert en kreunt, met die wellust.
Het leven is niets, het is niets.
Het zwelt haar de mond uit, een lofzang
Op onze vergeefsheid, ze stelt me
De dood in een duidelijk daglicht,
Het leven is niets, het is niets.
En ik ga al, ik raap haar weer op
Uit die diepte en draag haar naar bed
En druk me weer tegen haar aan.
Ik ruk haar gezicht naar me toe
En lik en slik al haar tranen.
Ik eet haar zo gulzig de krop
Uit de keel dat zij snikt diep in mij.
Uit: Leonard Nolens, Liefdes verklaringen, Querido, Amsterdam 1989