Paul Depondt
Roger Raveel - Het zelfportret van de afwezige aanwezige
1
Een dorp in Vlaanderen, vol kleur, groen en geel, en soms ook rood. Geen plek vol droefgeestigheid; geen eindeloze in de nevel wegglijdende verten. Soms zie je er nog een man met een pet die moeizaam zijn fiets tegen een talud op duwt. Of een witte duif op een betonnen schutting. Hier, in Machelen aan de Leie, woont de schilder Roger Raveel.
Alles watje er ziet, het gele koren, de rode daken achter de bosschages, het voetbalpleintje, de schuttingen, zelfs de betonpalen, zijn zetstukken in zijn schilderijen. Er is haast geen onderscheid tussen het werk van Raveel en de werkelijkheid van die plek waar het ontstond. Je herkent het; het herinnert aan zijn tekeningen en schilderijen.
Het zachtglooiend landschap van Machelen aan de Leie, tussen Gent en Kortrijk, is afwisselend landelijk en stedelijk. Je krijgt er het gehele tekenrepertoire van Raveel te zien: een pompstation in een korenveld, een gekooide vogel, de witte duif op het dak, een gezicht achter een venster; hand, pet, fiets, schutting, paal, vogel, stok, boom.
Raveel ontkent die uitdrukkelijke verwijzingen. ‘Ik wil dieper doordringen in de werkelijkheid,’ zegt hij, ‘om zo tot een groter bewustzijn te komen.’ Hij heeft er altijd naar gestreefd zo volledig mogelijk te zijn. Het werk vloeit uit in de omgeving en tast de toeschouwer aan. Ook het omgekeerde is waar, beweert Raveel. ‘Mijn schilderijen worden door de omgeving en de toeschouwer aangetast.’ Werkelijkheid en kunst vloeien moeiteloos in elkaar over.
In een interview in Streven zei hij: ‘Ik observeerde een man voor een muur. De romp van die man was heel sterk voelbaar als vorm; de muur ook, door zijn lijnenspel, het was een betonnen muur. Ik ging dus naar de uiterste contrasten en tekende de muur door middel van lijnen. De romp van de man schilderde ik van bleek naar donker, met de nodige rondingen, maar het gelaat was veel minder als ding te ervaren dan de rest, eigenlijk het minst van al. Dat kwam misschien gedeeltelijk omdat de pet een schaduw wierp over het gelaat.’
Voor Raveel was dat gelaat in ieder geval veel minder concreet. Hij wilde het uiterste en schilderde stippen. ‘Dat ging nog niet ver genoeg, die stippen waren nog te concreet, ze moesten dus groter worden. Ik maakte ze groter en groter en tenslotte werden het met complementaire kleuren geschilderde vierkanten. Er waren dus meetkundige elementen en elementaire kleuren nodig om tot de juiste verhoudingen te komen en het schilderij niet als een ding af te sluiten.’
Identiteit, afwezigheid of ‘de aanwezigheid van de afwezigheid’, onderbreking of verdwijnen, het zijn de sleutelwoorden van Raveel. ‘De identiteit van de dingen verdwijnt voortdurend in mindere of meerdere mate,’ vertelde hij aan Jos de Man in de Haagse Post, ‘door beweging, te zwak of te fel licht.’
Wanneer men zich voor een muur bevindt, beweert Raveel, en men wuift snel met de hand dan zal niet alleen die hand optisch haar identiteit verliezen, maar ook de muur zal op de plaats waar men de wuivende hand ziet aan visuele realiteit inboeten. ‘Als men dan die muur tekent door middel van horizontale lijnen, is het mogelijk, door een