Maatstaf. Jaargang 41
(1993)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
Het EhepaarIk ben van hotel Astir naar het veel goedkopere hotel Ariane verhuisd en sloot daarmee voorlopig het nog door Lissone-Lindeman georganiseerde deel van mijn reis af. Een Duits echtpaar nam me op sleeptouw. Zo leerde ik het strand van Herákleion kennen: Florida Beach, én den Weg dorthin, met de bus. Het is een gemengd genoegen. Sigrid zaagt me door, in het Duits, alsof we helemaal niet op Kreta zijn. Ik wandelde een eind langs het strand. Er is een cafeetje, een strandtent, waar je iets kunt eten, en zes, zeven parasols. Verderop: duintjes. Een groot strand, groot en leeg. Het zou leuk zijn om het hele strand langs te lopen tot de rotskust in de verte het overneemt. We raakten in gesprek met twee Griekse jongens, maar met het Ehepaar erbij, sta je onder curatele. Herr Veil is psychiater in Hamburg. Hij geeft het gesprek graag een politieke tint en weidde uit over mogelijkheid en wenselijkheid van Wiedervereinigung der beide Duitslanden. Hij heeft ook een mening over de Griekse politiek. Het is een janboel in Griekenland. De posterijen staken en ansichtkaarten naar huis zullen pas aankomen als we zelf al lang en breed op honk zijn teruggekeerd. De koning regeert tegen een meerderheid in het parlement in. Herr Veil steunt Konstantijn: nóú moet hij volhouden! nóú moet hij tonen dat hij een kerel is! En hij balde een vuist en blies zijn biceps op. Sigrid vertelde over Sitía, waar de mannen nóg attraktiver, nog gedegenereerder, nóg Turkser zijn dan hier in Herákleion. Het gesprek draaide ten slotte hoofdzakelijk om een oude Duitse dame die er in Sitía een jeugdige minnaar op na had gehouden. | |
Het Griekse leerboekIk deed precies wat ik me strikt had voorgenomen niet te doen: ik schafte me een Griekse grammatica aan. De verleiding, zo had ik mezelf in Holland voorgehouden, zal groot zijn, maar het gaat je te veel tijd kosten en je leert het toch nooit echt goed. Maar in mijn eentje zittend op het grote plein tegenover het standbeeld van Venizelos, kijkend naar de kranten die vlak naast het terras aan de kiosk hangen en onwillekeurig, steunend op mijn herinnering aan Oud-grieks, begonnen met de ontcijfering van de namen van die kranten en de krantekoppen, ‘nte gkol’ staat voor ‘De Gaulle’ en dergelijke, gaf ik aan de verleiding toe. Op het pleintje met de Venetiaanse leeuwtjes vond ik een boekhandel. Er kwam na veel zoeken achter in de zaak een stoffig werk te voorschijn: Modern Greek in 20 lessons, en dat kocht ik. Elke dag een les en in drie weken spreek ik Grieks. Ik keerde terug naar het grote plein, dat tpeis kamapes heet (de Drie Bruggen, volgens mijn woordenboekje), en maakte kennis met het ‘alfawíta’. De oude ober in neon kentpon (wat natuurlijk ‘Nieuw Centrum’ betekent) kwam aan mijn tafeltje staan om te kijken met wat voor boek ik daar wel in de weer was. | |
[pagina 75]
| |
Ik greep de gelegenheid aan om mijn nood te klagen. Geregeld vragen Grieken naar mijn naam, zei ik, en als ik die dan zeg, dan zeggen ze iets terug waar iedereen erg om moet lachen. Dat komt, legde de oude ober uit (hij zelf heet Micháli, dat wist ik al, want ik had hem al een paar keer horen roepen), dat komt omdat jouw naam in het Grieks ‘ik zeg’ of ‘ik zeg iets’ betekent. De Grieken vragen dan: ‘tí lés? wát zeg je?’ Ik begreep dus dat de toestand ernstig was en dat ik er iets aan moest doen. En toen herinnerde ik me van school de oude koning van Sparta: Leónidas. ‘Leonídas’, zei Micháli. | |
Het tafelgesprekDe eerste les van mijn leerboek opent met: ‘kaliméra/ good morning’. Toen ik 's ochtends in het hotel de trap afdaalde, besloot ik het geleerde in de praktijk te brengen en ik zei tegen de doorgaans zeer effen kijkende juffrouw: ‘kaliméra!’ ‘Kaliméra,’ zong ze. De zon brak door, een blad draaide om aan de boom, ik wist dat ik zeer gelukkig zou worden op Kreta. Het Ehepaar wenkte me. Ik bestelde nu ook mijn nescafé in het Grieks. ‘Wie er dran geht!’ riep Sigrid. Ze voorspelt me veel succes in Griekenland, maar waarschuwde ook: de combinatie van baard en blote benen zou kunnen doen vermoeden dat ik bereid ben naar een lagere sociale Stufe af te dalen, zei ze. Haar echtgenoot bracht de koning weer ter sprake: Konstantijn heeft Griekenland een gouden medaille bezorgd op de Olympische Spelen, als zeiler, geweldig! Sigrid merkte op dat men van Nederlandse Sportler eigenlijk nooit iets hoorde, voetbal uitgezonderd. Of de sportbeoefening in Holland op zo'n laag peil stond? Ik herinnerde het Ehepaar toen op mijn beurt aan Adolf Hitler en zijn aanval op Kreta. Er is een Tischgespräch uit mei 1942 opgetekend waarin Hitler zijn ideeën over de toekomst van het eiland uit de doeken doet. Hitler wenste geen Stützpunkt op Kreta. Duitsland had allerminst behoefte aan een Middelandse-Zeevloot en mogelijke wrijvingen met Turkije. Als resultaat van de Kreta-Einsatz verwachtte Hitler niet meer dan: de inrichting van een blijvend Kraft durch Freude-centrum op Kreta. En daarin, besloot ik, had hij wel gelijk gekregen. | |
De vechtpartijOp het strand, in het strandcafeetje, een eenmansbedrijf, wordt het eten gebakken op een gloeiend heet, maar niet oplaaiend vuur in grote, ijzeren pannen waar damp van afslaat en waar zwermen vliegen omheen krioelen, zodat ze soms wel in het eten moeten vallen. Toen ik betaalde, gaf ik een pourboár: voor de vliegen, zei ik. De kok haalde zijn schouders op in een gebaar van: het is de wil van God. In het eettentje hangen lemonáda drinkende Griekse jongens rond. Ik was er amper vijf minuten of ze wisten al hoe ik heet, waar ik vandaan kom, hoe oud ik ben, wat voor werk ik doe en of ik getrouwd ben of niet. Ik ging verderop onder een parasol op mijn stranddoek liggen om aan mijn Grieks te werken, maar de jongens gaven me weinig gelegenheid. Ze kwamen meteen op mijn boek af, met vragen als: wat heb je daar, Leonída, wat lees je daar? Zo leer ik tóch Grieks en in elk geval een goeie uitspraak. Ik maakte een foto van Jórgos met zijn zwarte gezicht en zijn witte tanden, ik zei dat ik zijn zwembroekje mooi vond en de andere jongens begonnen het hem af te stropen, een geweldige stoeipartij. Toen verscheen het Ehepaar op het strand en streek er neer, twee parasols verder. Sigrid kwam even gedag zeggen, knielde in het zand en wist zonder moeite alle aandacht op zich te vestigen door haar badpak van boven een beetje te vieren. Ze vroeg me of ik niet bang voor haar was, bang dat zij mij mijn vriendjes afpikte. Ik aantwoordde dat ze | |
[pagina 76]
| |
voor mijn part haar hele badpak uit mocht trekken. Die Griekse triomfen, zei ze, zó banal! zó billig! Op dat moment dook er een nieuwe jongeman op, blauwe ogen, groene zonnebril, hij heette Joánnies en wou wel met Sigrid en haar echtgenoot en mij tegelijk naar bed. Sigrid troonde hem mee naar haar eigen parasol, zodat ik hem niet meer van dichtbij te zien kreeg, maar we stonden gezamenlijk bij de halte en reden met ons viertjes met de bus naar Herákleion. Daar nam het Ehepaar ons op sleeptouw, we liepen langs de boulevard, Sigrid en ik bewogen ons als krolse katten om Joánnies heen, hij nodigde ons voor morgen uit voor een autorit naar de zuidkust, Sigrid wou die avond met hem dansen, cheek to cheek, zei ze, en dat liep opeens op ruzie uit met de echtgenoot die boos wegliep, waarna ook Sigrid plotseling wegrende en haar echtgenoot opzocht, die aan de overkant was gaan lopen, waarna het Ehepaar in een zijstraatje naar hotel Ariane verdween en Joánnies mij verbaasd vroeg: ‘What happened?’ Hij was de enige van ons, vond ik, die de hele middag zijn waardigheid had behouden. 's Avonds ging ik eten op een terrasje bij de Leeuwtjes. Toen het Ehepaar langsgedrenteld kwam, hield ik me groot en wenkte. Er werd extra wijn besteld en ik ergerde me aan de zorg waarmee ze vork en mes aan een servet afveegden. Heeft men zo weinig vertrouwen in een restaurant, dan behoort men daar helemaal niet te eten. En is vork of mes echt vuil, dan roep je de ober. Sigrid begon uit haar glas met haar vinger retsína naar mij te gooien. Aan de overkant liep Joánnies voorbij en had geen oog voor ons. Ik trok me dat wel aan. Sigrid bleef aan één stuk doorpraten, met haar precieus en giftig jongemeisjesstemmetje, en knipte met haar vingers weer wijn in mijn richting. Ik zei dat ze dat moest laten, waarop ze mij verzekerde dat ik een lafaard was die tóch niets tegen haar zou durven ondernemen. En ze begon druiven uit mijn bord te eten. Ik gaf haar een tik op haar vingers en zei: ‘eet uit uw eigen bord’, en toen haar hand terugkwam en weer druiven van mijn bordje begon te plukken, greep ik haar pols en draaide die bijna uit het lid. ‘Sie feigling,’ siste ze, het had pijn gedaan, maar slaan, zei ze, dat durft u niet. Ik stak een sigaret op en ze boog zich snel voorover en blies de lucifer uit. Toen kwam ik overeind. Ik sloeg haar met de vlakke rechterhand eerst op haar linker- en toen van links op haar rechterwang en ik bleef doorslaan, rechts, links, totdat ze met stoel en al achterover viel en van het trottoir af rolde. Er stond onmiddellijk een ober bij ons tafeltje. Terwijl Sigrid op een afstand van een meter of vier stond te krijsen: ‘Du Arschloch! Du Dreckskerl! Du Aasgeier!’, rekende de echtgenoot af en gaf me een hand. Toen kwamen de Grieken: wat er gebeurd was? Ik hoefde niet veel uit te leggen. Ze hadden alles gezien. En in Griekenland krijgt een man tegenover een vrouw altijd gelijk. Iedereen lachte. | |
De wraak's Ochtends vond ik een briefje van Sigrid onder de deur door geschoven. Het pak slaag had haar goed gedaan, schreef ze, en hoe het nu verder tussen ons moest? Ik bleef op mijn kamer, liet er ook mijn ontbijt brengen, want ik wou het Ehepaar niet zien. Daarna installeerde ik me in de salon, ik heb nu ook een woordenschrift, links Grieks, rechts Nederlands, net als op school, en de jongens van het hotel hielden me gezelschap. De ene jongen las een tijdschriftje Pópaü. De tweede, the laziest boy in town, had een bloem waar hij aan rook. Hij heet: Stélios. De derde bladerde al babbelend in een tijdschrift Pántheon, over filmsterren waarvan hij de foto's innig bestudeerde, Zán Moró, Sárl | |
[pagina 77]
| |
Mpouagié, Píta Chaíïgouorth, Hollywood is in het Grieks: Chóligount, ik schreef het allemaal zorgvuldig over. Stélios stelde mij voor, vanavond een film van Grégoru Pék en Andónu Kouín te gaan zien. De Griekse u is onze y. Sigrid heeft rondverteld dat ik haar gebruik om jongens voor me te lokken. Commentaar van de jongens: ‘psémata’, leugens. Ik schreef het woord zorgvuldig op. Het is zeer bruikbaar. Maar wat S. over mij rondvertelt, zit me toch niet lekker. De harpij! Je zou haar lijk nog niet op een vuilverbranding willen deponeren, want daar zou ze voortgaan met het vergiftigen van haar Umwelt. Ik sprak de echtgenoot erover aan. ‘Eine kleine Rache,’ zei hij glimlachend.
[...] | |
De olijvenEen teleurstelling waren de olijven. Ik heb er op school van leren houden. Pallas Athene veroverde er de harten der Atheners en de heerschappij over hun stad mee, terwijl het paard van Poseidon, toch geenszins te versmaden, het tegen de olijf aflegde. Ik stelde me olijven als zoet en sappig voor, nog veel lekkerder dan een druif en een mandarijntje samen of zoiets. Maar wat de Grieken me bij de mezédes, het borrelhapje, vóórzetten, was hard en wrang en zo zout als de zee en met een rare pit, die soms puntig was en soms stomp en dat hing van de plaats waar hij vandaan kwam af (legde Micháli me uit). Eén ding was duidelijk: voor oúzo en retsína ben ik in de wieg gelegd, maar olijven moet ik leren eten. Het Ehepaar kon en wou geen waardering opbrengen voor de Griekse muziek: ‘Es quengeln die Katzen.’ Volgens hen is die muziek ook helemaal niet Grieks, maar Turks. Daar stond tegenover dat zij zonder bezwaar lamstestikeltjes aten. Ik nam een heel klein hapje en dat bleef de rest van de avond in mijn slokdarm kleven. | |
De gang van SkordalósAan de ingang van het Grecopark heeft men in een kring banken neergezet, die banken vormen een soort zitje: daar had ik 's avonds afgesproken met Skordalós. Vóór de ingang kwam ik de Veilchen tegen. Ze verdwenen in het verdachte cafeetje op de hoek, waar de hele dag Amerikaanse soldaten, blank en zwart, met Amerikaanse meisjes, Zweedse hippies en een stel Griekse klaplopers zich verveeld ophouden. Er klinkt dag en nacht wezenloze westerse amusementsmuziek. Sigrid stak haar tong tegen me uit. Skordalós had drie jongens meegebracht: Níkos, Chrístos en Padelís. Door het donkere park en door nauwe straten liepen we langs mijn hotel naar zee. We namen niet de smalle weg naar het Venetiaanse Fort, dat voor de haven van Herákleion in zee ligt en 's nachts een vervaarlijke aanblik biedt, maar de brede boulevard, sombere en geheimzinnige wandelweg, slecht verlicht, geen wandelaars, soms een enkele, al te late auto: het is de weg naar Réthymnon en Chaniá. Padelís had een arm om mijn schouders gelegd. Aan de kant van de weg: een laag, van binnen ruim café. De waardin heet María en is bevriend met Skordalós, met zijn dikke kop, zijn onophoudelijk gepraat en lachende ogen onder demonisch opgetrokken wenkbrauwtjes een typische tafelschuimer uit de Griekse komedie, een Griekse kroegtijger die ook de overige bezoekers goed scheen te kennen en om zijn vinger wond. Ik zei: ‘kyría María’, mevrouw María, en stond meteen in de gunst. In de hoek een indrukwekkende jukebox waar muziek uit stroomde, we dronken rakí, steeds twee glaasjes tegelijk, en als zijn glaasje leeg was, zette Skordalós het heel | |
[pagina 78]
| |
hoog aan zijn mond en trommelde er met twee vingers op alsof hij een fluitje bespeelde, en Chrístos draaide mijn handen met de binnenkant naar boven, streelde ze met heel grote, hard vereelte vingers en zei: ‘Sokoláta.’ Padelís danste, een soort syrtáki, een fantasiedans uit een film, ik weet het niet, hij sprong op en neer en kruiste daar zijn benen bij, afwisselend zijn linkerbeen over zijn rechter en omgekeerd, bij iedere zoveel sprongen ontsnapte er een sigaret uit het pakje in het borstzakje van zijn overhemd, maar Padelís liet zich daardoor niet afleiden en danste onverstoorbaar verder, Chrístos ving een paar van die sigaretten op, lang niet allemaal, nam toen het hele pakje weg en wat er op de grond gevallen was, lieten ze liggen. Ze keken niet eens spijtig. Het is moeilijk Griekse muziek te horen en stil te blijven zitten. Toch bepaalde ik me tot het opschrijven van de mooiste titels op mijn doosje Papastrátos-Ena-zonder-filter: ‘Gelmenden’, wat een Turks liedje lijkt, en ‘Páre tón ilektrikó’, het liedje van de elektrische, dat eindigt met: ‘s'a-ga-pó’, ik hou van je. Dat schreef Padelís ook op mijn sigarettendoosje: ‘s'agapó’. We liepen de boulevard af, waar het steeds donkerder werd, grote, lege huizen, verlaten tuinen achter ingestorte muurtjes, ik denk dat daar vroeger Turken gewoond hebben. Er kwamen jongens uit het kafeníon van kyría María achter ons aan, maar Skordalós wist ze met een stroom van woorden weg te krijgen. Intussen hield de gang mij stevig vast. Ik kan me de tijd niet heugen dat ik zó het middelpunt van de belangstelling was, ik stel mij voor dat zó het Venetiaanse Kástro eens door de Turken bestormd werd. Om ons heen hoorde ik knisteren en knabbelen: nachtelijk Kreta zit stikvol kruipend, vliegend, springend, knijpend, bijtend en stekend ongedierte. Zweet stroomde uit mijn haar, zwaar leunde ik op Skordalós. |
|