Parool-criticus J.M. Prange (1904-1972), die niet alleen meende dat de moderne kunst tegelijk met Odilon Redon was overleden maar ook dat het surrealisme de enige ware kunstopvatting was. Cobra moest volgens Prange te vuur en te zwaard worden bestreden, ‘materieschilders’ en abstract-expressionisten dienden gekielhaald. Wee de kunstenaar die niet in Pranges met vooroordelen geplaveide straatje paste.
Het is niet van belang dat een kunstcriticus, cultuurcriticus of kunsthistoricus, persoonlijke voorkeuren heeft, noch dat hij/zij daar blijk van geeft. Van levensbelang is dat er onbevooroordeeld naar een kunstwerk wordt gekeken. Ik doel niet op de heersende discriminatieparanoia, maar op onbevangen kijken. Zélfs als het kunstwerk uitpuilt van pretenties.
Moderne kunstgeschiedenis is een distillaat van chaos, daarom worden er ijkpunten gekozen. Daartussen stroomt het. Zonder stroming geen ijkpunten. Als hedendaagse kunsthistorici andere bakens benoemen dan Kraaijpoel en Kuipers is dat hun goed recht en het is alleen maar toe te juichen dat zij liever schrijven over kunst waarmee ze affiniteit hebben dan over kunst die ze over de kling willen jagen. Rampzalig daarentegen is dat kunsthistorici zelden kunnen schrijven; hun artikelen staan veelal op voet van oorlog met de Nederlandse taal, zie Metropolis M. of het Museumjournaal. Koeterwaals en orakelen (Jan Hoet, R.H. Fuchs) en oubollig taalgebruik (‘Zeventien jaren vloden als een schaduw heen’, Kraaijpoel) veroorzaken slechts ernstige beneveling.
Anna Tilroe (1946), hoogleraar aan de Rijksacademie te Amsterdam en als critica verbonden aan de Volkskrant, waarin ze als een van de weinigen helder over kunst schrijft, hunkert al jarenlang naar ‘de levendigheid van het debat tussen cultuurfilosofen, kunstenaars, schrijvers, musici, theatermakers, kortom de culturele elite onderling’ (lezing Raad voor de Kunst, de Volkskrant 28 december 1992). In nrc Handelsblad blies vervolgens Riki Simons, die net als Tilroe ooit in Avenue over kunst schreef, zich op: ‘de jonge Nederlandse kunstenaar zoekt het compromis: een beetje nieuw volgens de nieuwste discussie in New York, Parijs of Keulen, maar niet te’ (Cultureel Supplement, 22 januari). Tilroe constateerde ‘een slepend gebrek aan ambitie, inzet en geïnformeerd zijn van de Nederlandse kunstenaar in vergelijking met zijn buitenlaandse collega's’. En Simons concludeerde: ‘De ook na het afschaffen van de bkr (Beeldend Kunstenaars Regeling) nog steds uitgebreide overheidssteun aan beeldende kunst [...] is de werkelijke vijand van de kunst en van een open discussie.’
Het lijkt een Babylonische spraakverwarring. Maar de hydra die uit de volzinnen van Kraaijpoel, Kuipers, Tilroe, Simons, te voorschijn komt, luistert naar de naam Opinieverslaving. De veelkoppige slang wordt gevoed met culturele ophef en vertier; kennelijk ligt het oorspronkelijke voedsel, kunst, haar te zwaar op de maag. Deze hedendaagse hydra voedt zich uit opinieerzucht liever met snacks, licht verteerbare kost zoals schoten voor de boeg, praatjes voor de vaak, infantilisering van ‘de’ kunstenaar, debilisering van ‘de’ hedendaagse kunst.
De door Tilroe gewenste discussie, tussen ‘de culturele elite onderling’, is al eeuwenlang aan de gang. In elk museum en in bijna elke galerie wemelt het van de geschilderde, getekende of gebeeldhouwde argumenten. Haar verlangen naar een levendig debat komt overeen met de praatcultuur van politici als André van der Louw, met het denktank-idee van de pvda, de gezelligheid van ons kent ons ofwel de romantiek van de stamtafel. Er zijn bovendien vele culturele elites, vooral in de Randstad.
Denken dat overheidssteun aan individuele kunstenaars ‘de werkelijke vijand is van de kunst en van een open discussie’, ongeacht waarover, is onzinnig. Geen Michelangelo, Leonardo, Titiaan, noem maar op, zonder protectie.