‘Dan roepen wij potztausend hém wel op! We mogen dit nooit laten passeren!’
‘Thisss isss a-h-n Approach - do you read usss?’
‘We moeten het precies doen zoals het hoort - in het Engels.’
‘Ja, dan kan er geen reden zijn ons niet te antwoorden.’
‘Thisss iss a-h-n Approach - do you read usss?’
‘Als hij hierop niet antwoordt kent hij de procedure niet!’
‘a-h-n Approach! - do you read usss?’
‘Ja. Duidelijk. Alweer zo'n piloot die de regels niet kent!’
‘a-h-n Approach!- do you read?’
Ze liepen om hun apparatuur heen, trokken aan de draadjes. Vanuit hoog in de lucht kwam een ijl brommen. Een neuriën dat zichzelf herhaalde. Ook zichzelf soms vergat. ‘Nu hoor ik toch werkelijk iets,’ dacht ik. ‘- Of is het verbeelding?’ Daarna: ‘- Nee het is er echt, het blijft hoorbaar!’
De peilers hieven het hoofd.
‘Deze mestkeverwaagt het recht over ons heen te komen - maar zich melden is te veel gevraagd!’
We stonden wat gegeneerd met onze voeten te wippen. De situatie groeide uit tot het drama van het vliegtuig dat nadert, pal boven je hoofd is; en dat daarna, zonder een woord te wisselen (geen recht op dialoog erkennend) je de rug toekeert en snel kleiner wordt. Inderdaad: de peilwijzer begon te aarzelen.
De microfoon van de peilsoldaten kletterde op de tafel.
‘Die vlieger is moffisch!’
‘Nou, nou. Nou overdrijf je toch. Ik zou zo iemand niet direct moffisch willen noemen.’
‘Als dat niet moffisch is -’
‘a-h-n Approach, do you read?’
‘Zwijnhonden-moffisch!’
Wij hielden stijf onze mond dicht. Wij waren de naoorlogse generatie van een buurland. Wij wisten niet beter dan dat, als je het woord mof op een bepaalde manier gebruikte, elke Duitser in principe moffisch was. - Maar dat konden we natuurlijk niet gaan vertellen.
Een van hen keek toevallig op zijn horloge.
‘Het is vijf uur.’
‘O, is het vijf uur’
‘Ja, vijf uur.’
‘Ja, dan is het dus vijf uur.’
Ze knikten ons in het voorbijgaan goeiedag en we zagen nog net hoe ze bitter redenerend wegliepen en buiten in hun auto stapten. Ieder in de zijne. Ze sloegen de portieren hard dicht. In een vaartje reden ze de parkeerplaats af.
De luitenant keerde terug met een krat pils. Hij zette die voor zich op zijn bureau. Ging weer in zijn leunstoel zitten, uitgezakt, de benen voor zich op het bureaublad, naast het bier. Hij kwam alleen nog even uit die houding om de televisie aan te zetten. ‘Ik heb dienst vanavond,’ legde hij uit. ‘De basis gaat om vijf uur dicht, maar er moet iemand achterblijven voor de bewaking.’
Wij dronken het pilsje dat we van hem kregen. We keken televisie.
Nu, na dertig jaar, weet ik nog precies wat er die avond te zien was: een programma over de Duitse landbouw waarin een tractor voorkwam die met zijn ploeg hele voren in het landschap opentrok. Op mij maakte dat diepe indruk, want thuis hadden wij toen nog geen televisie. Een close beeld van het gewelfde ploegijzer, met op de voorgrond de voet van de boerenknecht op de treeplank van de tractor. Een uiterst parmantig beeld.
De voren die bij het inzoomen massaal omhoogkwamen, bijna tot in de lens. Uit de klei druppelde modderwater. Het commentaar van de een of andere agrarische deskundige, dat systematiek verleende aan de op geploegde, tot een croissant geworden klei.
Maar wat praat ik nog, het werd avond. Het begon te schemeren. De vliegtuigen zullen wel zijn teruggekeerd - dat herinner ik me niet meer. Op zeker moment verschenen