| |
| |
| |
[Nummer 5]
Ellen Ombre
Te veel tegelijk
Op een woonerf in Amsterdam-West stopt een witte Mercedes met een pluchen poema op de hoedenplank. De auto wordt pal tegen de gevel geparkeerd, zodat de bewoners zich tussen de auto en de muur moeten wringen om het huis binnen te komen. Het autoalarm slaat aan met een elektronische weergave van het Wilhelmus. De jingle, in een strak house-tempo, blijft steken bij de eerste regel van het volkslied en begint automatisch van voren af aan en weer.
Sawitri is in twee passen bij het raam van de slaapkamer boven waar ze door haar zuster Heidi wordt geholpen met aankleden. ‘Meisje! Wacht toch even.’
Heidi raapt de sleep op en slaat de lap voorzichtig over haar arm. ‘Kijk wat je doet. Straks kunnen we weer opnieuw beginnen.’ De rode sari afgezet met gouddraad is al grotendeels om haar lichaam gedrapeerd. Het resterende deel van de stof sleept achter haar aan.
Hun broer Ishaak staat aarzelend in de deuropening. In zijn armen koestert hij een videocamera. Zijn gezicht staat ernstig. Het lijkt alsof de hele wereld hem door het hoofd gaat.
‘Marco is er al, kijk.’ Sawitri brengt de handen voor het gezicht en begint opgewonden te giechelen. Haar lichaam trilt.
Heidi komt naast haar staan. Ze gluren door de vitrage naar beneden. Ze zien Marco bij de auto met zijn broer Rampersad en een onbekend kind. Marco draagt een glanzende, strakke broek en een rose overhemd, waarvan het voorpand is versierd met kanten stroken. Aan zijn voeten prijken splinternieuwe sportschoenen met de merknaam ‘Adam Eve’ in fluorescerende letters. In zijn hand met de palm naar boven ligt de afstandsbediening waarmee hij de deuren van de Mercedes kan openen, het alarm kan instellen en de lampen van de auto aan en uit kan laten gaan. De lichtjes in de oogkassen van de poema knipogen onafgebroken. Sawitri kijkt haar zuster aan en giechelt. Ze slaat de handen voor haar gezicht. Ishaak loopt met zijn apparatuur naar beneden en mompelt dat hij wacht met opnemen tot zijn zusters beneden zijn.
Sawitri had niet durven dromen dat ze ooit een man als Marco zou ontmoeten, rijk, met een eigen huis in Bannebuiksloot en een Jeep met ramen waar je wel door naar buiten kon kijken, maar niet naar binnen. Twee zware gouden kettingen met hangers, een met de letters van zijn naam in schuinschrift, hingen om z'n hals. En dan die Benz! Ze mocht van hem auto leren rijden, en hij zou haar alles geven wat ze begeerde. Alles. Als ze met hem wilde trouwen. In een roes van begoocheling zag zij voor zich wat haar overkomen was. Ze had een bracelet gekregen, achttienkaraats, met marco in blokletters. Hij had haar die gouden handboei omgedaan in de Mercedes, toen ze elkaar slechts vier dagen kenden, alweer een week of twee geleden. ‘Ik heb niets voor jou,’ stamelde Sawitri toen, verlegen met het kostbare geschenk. Marco had achteloos zijn schouders opgehaald. Hij staarde voor zich uit en zweeg. ‘Weet je, Marco, ik kan geen geld opzij leggen. Ik betaal dat huwelijk af voor m'n nationaliteit. Maar ik ben bijna klaar daarmee.’ Marco
| |
| |
antwoordde ten slotte: ‘Als ik jou heb ben ik tevreden. Jij bent mijn bruidsschat.’ Hij nam haar hand in de zijne. Er ging een rilling door Sawitri's hele lijf.
‘Kom laten we voortmaken.’ Heidi drapeert ongeduldig de rest van de sari om Sawitri. ‘Straks is de pandit beneden klaar en dan zijn wij nog bezig.’
Als het aan Heidi had gelegen zou Sawitri niet zo halsoverkop met deze man trouwen. Ze had haar bezwaren niet onder stoelen of banken gestoken. Sawitri kende Marco zegge en schrijve drie weken. Dat tot daar aan toe, maar die vent kwam ook nog uit Nickerie. Ze moest niks hebben van een Hindoestaan uit Nickerie. Die waren nog ouderwetser dan een Hindoe uit de binnenlanden van India. Een vrouw had bij zulke mannen niets te vertellen. Kijk maar wat gebeurd was met Sita, haar jeugdvriendin die ook op plantage Lust en Rust woonde. Sita was uitgehuwelijkt aan een vent uit Nickerie. Die man had haar vaak zo verschrikkkelijk mishandeld dat ze ten slotte azijn had gedronken op d'r negentiende jaar en eraan was bezweken. Nee, ze had niet veel op met Marco. Stel je voor. Hij kwam twee weken geleden kennis maken met een grote walkman in z'n oor. Zo zeker van zichzelf! Z'n hele manier van doen was net een neger, gouden kettingen om, overhemd open, een sportpet achterstevoren op z'n hoofd, hoge patta's met losse veters, net als die kerels die je op mtv zag met hun rap-muziek. Marco léék ook op een kafri. Pikzwart was hij tot aan zijn tandvlees toe. Dan wilde hij laten zien dat hij het in Holland had gemaakt met z'n Benz en z'n Jeep. Maar waarmee had hij het gemaakt? Met z'n uitkering zeker. Want hij werkte niet. Van de wind kon hij niet leven. Zij met haar baan op de bank kon van haar salaris, samen met dat van haar man die bij de Sociale Dienst werkte, met moeite een kleine Mazda erop na houden.
Maar Sawitri moest en zou met Marco. Heidi had hardop gezegd dat ze om één ding blij was: Sawitri had haar eer tenminste behouden. Ze was niet met buik thuis gekomen. Als ze zo nodig moest was deze trouwpartij maar beter ook. Dit huwelijk was een zorg minder voor hun oudste broer Ishaak en voor de rest van de familie. Ze had zich ten slotte met de voorgenomen verbintenis verzoend.
Voorzichtig trekt ze de goudkleurige handversiering van filigrein over de polsen van haar zusje en hangt haar de opengewerkte voile van gouddraad voor.
Marco heeft aan alles gedacht, dat moet ze hem nageven. Hij heeft de sari gekocht, een paar goudkleurige muiltjes die zijn versierd met glinsterende steentjes en een gouden neusring aan een ketting van doublé die weer aan een oorbel wordt vastgemaakt. Heidi prikt de ring door het gaatje in Sawitri's neusvleugel. Het gaatje heeft Marco voor d'r bij de juwelier betaald. Het zweert een beetje. De neusring klemt pijnlijk.
Sawitri bekijkt haar spiegelbeeld. Voor het eerst heeft ze een echte sari om. Het rode met gouddraad afgezette kledingstuk staat haar goed. Ze staart in de spiegel. Haar ogen priemen in de verte, voorbij het spiegelbeeld in de caleidoscoop van haar geheugen.
Thuis op het land bij haar ouders op Lust en Rust in Suriname, droeg ze wel een lange katoenen doek, maar die was niet te vergelijken met deze pracht van shantung. Beelden schoven in elkaar over. Ze zag haar lievelingskarbouw die ze beschermde tegen de vampiers, die ellendige vleermuizen, die als ze even niet oplette zich vastzogen achter z'n oor. Ze had de karbouw als kalf verzorgd en genoten wanneer het met al z'n zuigkracht aan haar vingers sabbelde. Alsof het aanhankelijke dier haar helemaal op wilde zuigen. Die kolos volgde haar later als een lam. Ze zag haar moeder, met die zachte tandeloze mond. Ze was sinds ze in Holland was, niemand zonder tanden tegengekomen. Iedereen had een gebit. Ze zag het rijstveld waarop ze met haar karbouw werkte. Ze zag het stalletje van haar moeder op de markt in Paramaribo. Om vijf uur in de ochtend
| |
| |
stonden ze aan de kleine steiger te wachten op de korjaal die de landbouwers kwam ophalen met hun koopwaar: zuurzak, cashew en citrus. Op de markt in de stad probeerden ze hun waren te slijten. De enkele keer dat ze mee mocht naar de overkant, de stadsoever van de Suriname rivier, was een feest. De overkant was Paramaribo, met winkels, uitgedoste mensen en bedrijvigheid. En al die verschillende auto's, zoveel merken, Mazda, Toyota, Honda, bmw, Mercedes Benz. Ze had zich geoefend in het onthouden van de merknamen. Sawitri mocht een soft of een schaafijs kopen als ze goed hadden verkocht.
Vroeger was amper een half jaar geleden maar nu zo ver weg. Op het moment dat Sawitri afscheid nam van haar ontroostbare moeder en in het vliegtuig stapte voor de grote oversteek, Paramaribo voorbij, naar Holland, haar broer Ishaak en haar zuster Heidi achterna, was het tijdsverloop niet meer bij te benen. Voor een deel kwam dat door de aanwezigheid van het horloge om haar pols, een afscheidsgeschenk van haar vader. Ze kon onderweg niet nalaten steeds op het klokje te kijken. Het tijdsverschil werd groter naarmate Holland dichterbij kwam. Het was in Suriname vroeger. Op Lust en Rust telde geen tijd.
Tot een maand terug nog dacht ze dat geluk voor haar niet bestond. Wat was ze treurig geweest. Ze huilde veel, vaak in bed, en wilde niet eten. Al haar zusters waren getrouwd en ze hadden kinderen. Ze hunkerde naar de geborgenheid van een gezin en naar een man waar je ongestraft mee kon zijn. Er waren mannen genoeg die haar lastig vielen om hun eigen ding. Ze floten haar na op straat, kleedden haar met hun ogen uit of sisten vuile taal. Maar ze hadden een vrouw of ze waren bakra. En dan die tergende hoofdpijn. Haar hoofd was barstensvol. Ze kon haar jammerklachten niet verwoorden. Het was allemaal te veel tegelijk. De huisdokter vroeg haar of ze misschien heimwee had. Dat in geen geval. Ze wilde nooit meer terug naar Suriname. Nou ja, nooit meer? In ieder geval niet voordat ze haar nationaliteit had geregeld. Ishaak zei dat die nationaliteit het belangrijkste was. Dat gaf haar toegang tot de wereld. Als je dat niet had leefde je in Holland in het verborgene en kon je tot de onderwereld gaan behoren en in het riool terechtkomen. Ze trouwde voor de gelegenheid met iemand die ze twee keer gezien had, een Hollander. Ishaak noemde hem een huwelijkshoer. De eerste keer zag ze hem bij de kennismaking in een café in Amsterdam-Oost aan de Dapperstraat. Ze was nog nooit in een café geweest en wist niet waar ze kijken moest. Jonge vrouwen zaten er op een barkruk en dronken glazen bier, rookten sigaretten en gedroegen zich vrij als kerels.
Een familielid had de kennismaking geregeld, via via. Haar aanstaande vroeg vijfduizendvijfhonderd gulden. Dat was zijn prijs. ‘Veel geld? En de risico's dan? Wie draagt die?’ vroeg hij. ‘Ik zou zeggen, graag of niet. Zie maar een ander te vinden die zich voor zo'n bakkie laat lijmen. Ja toch?’ Hij wilde het eerst contant in het handje. Zoveel geld had Sawitri niet. ‘Jullie lui helpen mekaar toch altijd,’ zei de man. Hij prees zichzelf aan terwijl hij haar de hand drukte met: ‘Arie, aangenaam. Ik ben maar een gewone jongen, maar waar ik helpen kan sta ik klaar.’
Sawitri's familie legde bij. Ze betaalde hem een voorschot van vierduizend gulden. De rest van haar huwelijk kreeg ze op afbetaling; honderdvijfentwintig gulden in de maand. Iedere vijftiende van de maand moest ze dat bedrag afgeven op een adres in de Indische buurt. De tweede keer zag ze Arie in het stadhuis waar het huwelijk werd voltrokken. Daarna had ze hem niet meer gezien.
Sawitri woonde sinds haar aankomst in bij Ishaak in zijn nieuwe huis. Hij ging er prat op, dat hij de eerste bewoner was van dit huis, een woning zonder hebies, niet belast door de geest en het leed van eerdere bewoners. Zij deed zijn huishouden en bracht
| |
| |
uren door achter de vitrage van haar slaapkamerraam dat uitkeek op het woonerf. Ze keek naar de buurman die op vaste tijden een rondje maakte met z'n pitbull aan de lijn, naar vrouwen lijdzaam lopend achter hun babywagens, naar de straatvegers in uniform met handschoenen aan, blanke mannen die met grote bezems het papier, de hondepoep en ander vuil van het woonerf verwijderden. Zo gingen haar dagen voorbij, met de herhaling van dezelfde verveling en vaste gewoonten.
In het prille begin had Heidi zich over Sawitri ontfermd. Ze wist hoe moeilijk ze het zelf had gehad, toen haar vaders oudste zuster haar naar Holland liet halen. Die tante, die ver voor Surinames onafhankelijkheid naar Holland vertrok, wilde iets doen voor een van de kinderen van haar lievelingsbroer. Heidi werd de uitverkorene. Het jonge meisje had in Suriname jaren met haar gezondheid gesukkeld. Bij een bevolkingsonderzoek werden gevoelloze vlekken op haar huid gevonden. Ze werd, suspect, opgenomen in Groot Chatillon, de leprozenkolonie. Toen ze genezen werd verklaard liet de tante Heidi naar Holland halen. Ze had het geluk gehad ongeschonden te zijn gebleven.
Heidi had geprobeerd Sawitri mee naar buiten te krijgen en kwam met folders aan over cusussen en scholing. Heidi had zich in de tien jaar dat ze in Holland woonde ontwikkeld van ongeschoold tot leidster van een bev-cursus in een buurthuis in West. bev stond voor Bondgenoot en Vrouw. Ze was de enige Derde-wereldvrouw in haar groep geweest en had met haar afkomst hoge ogen gegooid. Ze had wel steeds weer moeten uitleggen aan de vrouwen van haar groep dat ze een Surinaamse was en geen Pakistaanse. Dat konden de medecursisten maar niet vatten. Ze hadden de overtuiging dat in Suriname louter negers en creolen woonden. Hun onwetendheid droeg bij tot haar gevoel van zelfbewustzijn en het besef dat zij de vrouw was met de meeste cultuur: Hindoestaanse, Surinaamse, Hollandse. In de tijd dat ze met de cursus startte verlegde de vrouwenbeweging haar grenzen en richtte zich niet alleen op het lot van de vrouw in het algemeen, maar dat van de zusters in de rest van de wereld in het bijzonder. Het was voor haar een gouden tijd. Ze hoorde overal en nergens bij. Ze was uniek en werd als enige Derde-wereldvrouw door haar groepsgenoten op handen gedragen. Een keer kwam er een deskundige vrouw bij een van de bev-dagen. Het hete hangijzer was dit keer de positie van de vrouw in India. De gastspreekster, een patapoef die sterk rook naar patchoeli, vertelde dat de weduwen in kleine gemeenschappen in India met het lijk van hun echtgenoot levend werden verbrand. Er ging een golf van verontwaardiging door de groep. De verbranding had volgens de deskundige te maken met de bruidsschat; de familie van de overleden man moest het geld dat de bruid mee ten huwelijk had gebracht, als de echtgenote niet meestierf aan haar familie terugbetalen.
De medecursisten hadden Heidi met verbijstering aangekeken. ‘Is het echt zo bij jullie?’ werd haar gevraagd. Heidi wist het niet meer. Waar was bij jullie? Als het verhaal op waarheid berustte wilde ze het niet weten. Wat moest ze met dergelijke kennis op een bev-cursus in Amsterdam? Die bijeenkomst had Heidi zo aangegrepen dat ze het aan Ishaak vertelde. Ishaak wist zoveel van hun cultuur. Haar broer was woedend geworden. Waar haalde dat wijf de euvele moed vandaan om zoiets te vertellen over India. De bev-cursus werd Heidi te veel. Van uitverkorene in de groep werd ze een slachtoffer, dat maar blij moest zijn dat ze hier woonde en niet daar, ver weg, waar de vrouw haar leven niet meer zeker was na de dood van haar echtgenoot.
Ze solliciteerde naar een baan op een bank en werd aangenomen op voorwaarde dat ze zich moest omscholen. Bij een computercursus ontmoette ze haar man, al weer bijna vijf jaar geleden.
| |
| |
Heidi had Sawitri haar levensloop verteld. ‘We zijn hier niet thuis op Lust en Rust waar je kunt relaxen omdat de tijd vanzelf gaat. Je moet hier wakker zijn.’ Sawitri had haar zuster aangestaard met grote verbaasde ogen. ‘Hier in Holland liggen ontwikkeling en rijkdom op één kussen.’ Heidi's verhaal scheen haar niet te raken.
Sawitri werd aan huis gebonden. Ishaak had de verantwoording voor haar eer en moest streng zijn. Haar gangen werden nagegaan. Het enige uitje was schoonmaakwerk in een toko op de Dappermarkt, tweemaal in de week vijf uur, haar enige ontspanning de onafscheidelijke walkman met het cassettebandje van Madonna waarmee ze zichzelf had verwend.
Tweehonderd gulden per maand verdiende ze met het schoonmaakwerk. Met dat geld betaalde ze haar huwelijk af. De rest van haar inkomen mocht ze van Ishaak houden. Ze was op haar werkdagen opgeruimd en levenslustig. Maar zodra ze vrij was begon het weer. Die tergende hoofdpijn, de zwaarmoedigheid, de huilbuien uren achtereen in het huis van haar broer. Ishaak was ten einde raad. Hij had zijn zuster laten halen om zijn ouders tegemoet te komen. Ze konden niet langer voor Sawitri zorgen. Alle huwbare jonge Hindoestaanse mannen verlieten het land. Zijn ouders vreesden dat Sawitri nooit aan de man zou raken, of erger, het verkeerde pad op zou gaan. Haar vader betrapte haar met een neger op de door houtworm aangevreten vloer van het verlaten plantagehuis. De plantage-eigenaar, een stadscreool, had uit angst voor bandeloosheid na de onafhankelijkheid van Suriname zijn toevlucht gezocht in Holland en de boel aan een opzichter overgelaten, die kort daarna met stille trom vertrokken was, omdat het gerucht ging dat het huis spookte. Het plantagehuis dat op hoge neuten was gebouwd raakte in verval.
Sawitri's vader was buiten zinnen geraakt toen hij zijn dochter met de vreemde man op heterdaad betrapte. De karbouw had Sawitri verraden door bij de bouwval zo erbarmelijk te loeien dat het haar vaders aandacht trok. De man wist te ontkomen maar Sawitri was aan haar vaders woede overgeleverd. Hij pakte een eind hout en gaf haar zo een afgedonderd pak slaag dat ze het bewustzijn verloor.
Sawitri moest zo gauw mogelijk weg. Ze zou haar bloedeigen vader nog in de moeilijkheden hebben gebracht. De volgende dag nam hij het veer naar Paramaribo en spoedde zich naar Telesur om zijn zoon Ishaak in Holland te bellen om op hem een beroep te doen. Hij moest zijn zuster laten halen. Ishaak ging dadelijk naar de Albert Cuypmarkt en informeerde bij de eerste de beste Tropische winkel wat de wisselkoers was. Hij betaalde de winkelier driehonderd gulden. Dezelfde dag nog werd bij zijn vader op de markt in Paramaribo vijfendertighonderd Surinaamse guldens door een geldloper bezorgd. Het bedrag was ruimschoots voldoende voor de reis van zijn zuster naar Holland. De zorg voor Sawitri kwam op Ishaaks schouders terecht.
Sawitri was zijn eigen zuster maar ze was een vreemde voor hem. Hij was al weg van huis en opgenomen in het internaat toen zij werd geboren als vijftiende kind. Hij vond het moeilijk om met haar om te gaan. Hij was er niet aan gewend met een vrouwspersoon onder één dak te leven. Ze kon nauwelijks lezen of schrijven, had slechts de laagste klassen van de lagere school doorlopen, kon niet behoorlijk aan tafel eten en, dat vond hij nog het meest onaanvaardbaar, ze zei nooit wat. Ze zweeg of ze huilde stilletjes voor zich uit. Er was een wereld van verschil tussen beiden. Hij wist niet wat hij met haar zwaarmoedigheid moest beginnen en raadpleegde de pandit. De wijze man kwam en luisterde naar Sawitri's grief. Hij deed haar een voorspelling. Sawitri moest zich geen zorgen meer maken. Ze zou een rijk man ontmoeten, vroeg of laat. Deze man zou weelde in haar leven brengen. Ze moest er wel wat voor doen. Ze moest opstaan en goed eten en een beetje wandelen overdag.
| |
| |
De dag na de voorspelling besloot ze wat te gaan trammen in de stad. Haar broer vond dat een goed idee, als ze maar voor vijf uur thuis was. In de tram kon zijn zusje niet veel overkomen. Sawitri trok haar roze shalwar qamiz aan, die ze bij de Pakistaanse winkel had gekocht. Ishaak maakte eerst bezwaar tegen die shalwar. Een Hindoestaanse hoorde geen shalwar te dragen. De mensen zouden denken dat z'n zuster een moslim was. Maar Sawitri zag zichzelf al met een sari op straat. Bovendien was een mooie sari niet te betalen en die had ze dan ook niet. Die shalwar stond haar goed. Ishaak had ten slotte radeloos gemompeld dat alles beter was dan leggings voor zijn ongehuwde zuster. En goed beschouwd, het toenmalige Hindoestan, vanwaar zijn voorouders als contractarbeiders naar Suriname werden geëxporteerd, was het huidige India, Pakistan en Bangladesh sámen. Hier in Holland op de part-time opleiding Opbouwwerk had hij de mogelijkheid gekregen zich in zijn achtergrond te verdiepen. De Hollanders die zo beroemd zijn om hun boekhouding, daar kon hij wel een boekje over opendoen! Wat hebben ze huisgehouden! In Suriname, waar zijn ouders werden geboren, in India, het land van zijn voorouders. Ze hebben de verwoesting en ontvolking van hele landen en koninkrijken veroorzaakt om er thee, nootmuskaat en andere specerijen te vergaren en de bevolking te onderdrukken en te beroven. Het land van zijn voorouders werd een verzamelplaats van boeven, avonturiers, veroordeelden en ander slecht volk die daar neerstreken als aasgieren op hun prooi.
Ishaak vertelde hoe een van zijn medestudenten zijn betoog indertijd onderbrak met de woorden: ‘Oké, maar we zijn nu wel meer dan tweehonderd jaar verder.’ Hij was opgestaan en had gezegd dat hij, Ishaak, het levend monument was van Hollands koloniale geschiedenis. Hij had veel geleerd op de sociale academie. In Suriname was hij aan deze kennis nooit toegekomen. Hij zou nooit zo vrijuit hebben kunnen praten over deze dingen. Ieder volk van zijn verscheurd vaderland had zo zijn verhaal, de Javanen, de Chinezen, de indianen, de joden, om over de negers maar te zwijgen.
Sawitri begreep niet veel van de onbekende wereld van haar broers verhalen. Ze luisterde en zweeg, zoals ze stil had geluisterd naar haar zusters wederwaardigheden.
Ishaak was opgevoed bij de fraters in Paramaribo en het had een haar gescheeld of hij was priester geworden. Hij was van plan om lid te worden van een politieke partij, hij dacht aan het cda en wilde misschien later de politiek in gaan. Zijn grote voorbeeld was de heer Lubbers, premier. Het gemak waarmee die man kon redevoeren! Als een standwerker met kennis van zaken. Hij scheen zelf uit een migrantenfamilie te komen! Misschien was Holland nu het voorkeursbeleid werd ingevoerd het land van de onbegrensde mogelijkheden. Ishaaks tijd werd in beslag genomen door zijn Opbouwwerk. Voor vrouwen had hij geen tijd. Daar was hij niet aan toegekomen. Op het patronaat was men niet met dergelijke seksuele zaken bezig en die vertraging in zijn ontwikkeling had hij nooit ingehaald. Hij herhaalde voor Sawitri een tekst die hij ergens in de rijstebrijberg van informatie had gelezen: ‘Liever ontsluit de eenzaamheid zich rondom mijn verlangen dan dat ik toegeef en ontgoocheld raak.’ Hij werd gekweld door een zucht om het in Holland te maken en omringde zich met alle voorstelbare hulpmiddelen. Hij bezat een Winkler Prins encyclopedie in vierentwintig delen, een geïllustreerd boek met de illustere titel Hoe hoort het eigenlijk en andere naslagwerken over etiquette. Hij verzamelde politieke pamfletten, folders en brochures. Hij werd lid van Boek en Plaat, volgde een schriftelijke cursus klassieke muziek en nam een abonnement op Reader's Digest. Hij zocht, pijnigde zich af, schreef stapels ingezonden brieven die hij nooit verstuurde, beet zich vast in de marxistische theorie, in de Indiase cultuur. Naarmate hij zich informeerde leek zijn achterstand meer en meer onoverbrugbaar.
| |
| |
Hij verdeed een groot deel van zijn dagen aan pogingen gemiste kansen in te halen. De tijd verstreek intussen. Ishaak had een microfoon op de kop getikt. Die gebruikte hij bij zijn zelfstudie in spreekvaardigheid en Sawitri hoorde toe.
Op de Sint Paulusschool in Paramaribo had Ishaak zich voornamelijk beziggehouden met de drieëenheid. Hij had zich toen heimelijk geschaamd voor zijn afkomst uit het District en vond een bezoek aan zijn ouders op Lust en Rust een bezoeking. Na een verblijf daar buiten leek het alsof zijn darminhoud versteend was geraakt, zo leed hij dan aan verstopping omdat hij zijn behoefte niet kon doen in dat stinkend, krakkemikkig gemakhuisje, boven op de ontlasting van zijn ouders en de rest van de familie.
Als opgroeiend katholiek maakte de schaamte die zijn afkomst bij hem opriep plaats voor schuldgevoel. Zijn ouders wisten van werken. Dag in dag uit tegen het alledaagse leven op. Hij had medelijden met die mensen, omdat hun omstandigheden uitzichtloos waren, en voelde ook minachting. Waarom dat was wist hij niet. De dag begint op plantage, ver buiten de stad, vroeg in de ochtend, met het kraaien van de hanen. En in de late namiddag valt het duister in. Er is nauwelijks schemer als overgang van dag naar nacht. De avond zet in met het gezang van krekels en ander gedierte die het daglicht schuwen. Er is geen elektriciteit, geen waterleiding, geen afwatering. De plantage verandert in de regentijd in een open riool. Wat Ishaak echter het meeste tegenstond was niet de armoede, maar de stank van verwaarlozing daar, buiten. Hij zou er niet meer kunnen wennen.
En dan die raciale verscheurdheid van de Surinaamse natie. Als hij in dat land vergat dat hij van Hindoestaanse afkomst was werd hij daar wel door een Creool aan herinnerd. Hoe vaak werd het hem niet naar het hoofd geslingerd op het patronaat, hij, de misdienaar, dat een koeli een koeli blijft. In dat gescheld werd een moslim niet van een Hindoe onderscheiden. Wat had hij eigenlijk een hekel aan dat land met z'n stadselite, die opportunisten, die meeheulden met de militairen en daarna bloed huilden.
De laatste tijd schoof hij de doelen die hij zich had gesteld en die niet voor het grijpen waren terzijde en verdiepte zich met hart en ziel in het Hindoeïsme. Er moest een Hindoetempel komen, groots in een grote stad. Het liefst aan het water; de IJ-oever in Amsterdam of in Rotterdam, ergens aan de Maas. Er was voldoende ruimte voor tientallen moskeeën. Waarom dan niet voor een monumentale Tempel? Hij onderhield de stilzwijgende Sawitri over India en Pakistan. Hij las haar voor uit de krant over geweld in de Indiase stad Ayodhya waar honderden van hun mensen, Indiërs, waren gedood door moslims omdat ze een oude moskee die gebouwd was op een heilig Hindoegebied hadden afgebroken om op die plek een tempel te bouwen. Hij onderwees zijn zusje in hun Indiase cultuur. ‘Wij zijn schakels van een van de oudste culturen,’ zei hij op gedragen toon. Sawitri werd zijn klankbord. Ze luisterde naar hem. India was nog verder weg dan Suriname, een droomland van voorouders en verering. Ze liet zich meeslepen door zijn verhalen over goden, Rama, Krishna, Vishnu. Vooral de godin Kali was voor Sawitri een eigen leven gaan leiden toen ze haar afgebeeld zag op een kalender; die angstaanjagende naakte verschijning met haar pikzwarte lange verwarde haren. Haar armbanden waren levende slangen. Haar vingers waren als klauwen. Kali was oorlogszuchtig en zo bloeddorstig dat ze dronken raakte van het bloed van haar vijanden. Kali werd de godin van Sawitri's angsten en verlangens. 's Avonds als ze alleen op haar slaapkamer was kleedde ze zich uit, pakte haar walkman met het cassettebandje van Madonna, propte de oordopjes in en danste zich naakt in het zweet, ongezien en zonder schaamte. Verhit en uitgeput huilde ze zich in slaap. Ze had haar danspartijen voor de pandit verzwegen en in het gesprek slechts kunnen herhalen dat ze verdriet had.
| |
| |
Wat ze bijna dagelijks ervoer was het gevoel met teenslippers aan in een oneindig sompige sawa te lopen. Tijdens de vrijpartij met de neger in het verlaten plantagehuis was ze verlicht geraakt, bevrijd, licht tot in haar vingertoppen. Die ervaring had ze niet meer gehad. Ze ging naar bed en stond op met het aanhoudende verlangen naar die bevrijding. Daarover kon ze met de pandit niet praten.
Sawitri gespte het heuptasje om dat ze van haar eigen geld gekocht had en haakte haar walkman daaraan vast. Ze nam tram dertien en liet zich rijden.
Ze ontmoette Tom bij de overstap op lijn vier. Hij was de trambestuurder. Hij griste het abonnement uit haar hand toen ze het aan hem liet zien. ‘Nou, pak hem dan.’ Hij stopte het plagerig in het borstzakje van zijn overhemd. Ze keek in zijn blauwe ogen. ‘Jij bent een mooie,’ zei Tom. ‘Ik ken je wel. Jij woont in West.’ Sawitri was onder de indruk. Hoe kon de bestuurder weten dat zij in West woonde? Ze had hem nog nooit gezien. Ze dacht aan de voorspelling. Maar de pandit zou toch geen bakra voor ogen hebben gehad toen hij zei dat ze een rijk man zou ontmoeten?
‘Waar ga je naar toe?’ vroeg de bestuurder. Sawitri zweeg en sloeg haar ogen neer. ‘Nou, laat je tongetje eens bewegen.’ Ze glimlachte. ‘Nergens,’ antwoordde ze schuchter. ‘Blijf zitten tot het eindpunt,’ zei hij. ‘Dit is mijn laatste rit. We kunnen een milkshake gaan nemen bij McDonald.’
Sawitri's hart begon hevig te kloppen. Schichtig bewoog ze haar ogen in de richting van de bestuurder. Ze ritste haar heuptasje open, haalde een spiegeltje te voorschijn en een lippenstift. Langzaam draaide ze de felrode stift uit de huls te voorschijn.
Tom loerde met giereogen in zijn achteruitkijkspiegel. Sawitri verfde haar lippen zorgvuldig. Ze pakte uit het heuptasje een kajahl-potlood, en zette de binnenkant van haar onderste oogleden zwart aan. Ze keek in de spiegel met een glimlach om haar bloedrode mond. Toen werd haar blik getrokken naar Toms gezicht in de achteruitkijkspiegel. Hij likte zijn lippen. Sawitri stak haar tong uit en begon schril te giechelen, haar hele lichaam schokte. Ze sloeg haar handen voor het gezicht. Het potlood viel op de grond. Het beweeglijke gezicht verstilde. In gepeins verzonken staarde ze naar buiten. Haar mond was half open. Ze was kwistig geweest met de lippenstift. Haar hoektand was met het opmaaksel besmeurd. Haar opengesperde ogen leken vuur te schieten. Het was alsof de godin Kali in Sawitri was gekropen.
Bij de remise stond Toms Toyota. Ze liet zich door hem meevoeren naar de wagen. Hij hield de deur voor haar open. Ze ging zitten en staarde voor zich uit. ‘Waar kom je vandaan?’ vroeg hij. Ze zei niets. ‘Twee keer raden. Uit Pakistan.’ Sawitri zweeg. ‘Uit India dan?’ Ze knikte. De korte tijd in Holland had haar geleerd dat een Hindoestaan uit het eigen taalgebied minder interessant is dan een uit den vreemde. Haar broer zei ook altijd dat hij uit India kwam, uit Bombay. Suriname had zo'n slechte naam. Tenslotte sprak ze beter Hindi dan Hollands.
Tom zakte ontspannen onderuit achter het stuur van zijn auto. ‘Krijg ik een kusje?’ vroeg hij. Sawitri giechelde. Hij lachte schaapachtig mee. ‘Nee,’ zei ze beslist. Tom trok haar bruusk naar zich toe, drukte zijn mond op haar lippen en perste zijn tong bij haar naar binnen. Sawitri beet in een reflex. Tom kromp ineen. ‘Godverdomme,’ stamelde hij met een van pijn verwrongen gezicht. Hij bracht beide handen naar z'n mond. ‘Sodemieterop idioot of ik trap je eruit.’ Beheerst opende Sawitri het portier. Zo waren die bakra's dus toch. Wel zoenen, niet trouwen.
Ishaak had haar nog zo gewaarschuwd dat die bakra-mannen maar op één ding uit waren. Ze stapte de auto uit, sloeg het portier met een klap dicht en begon te lopen in de richting van West.
Een auto remde en maakte rumoer. Het alarm sloeg aan. Sawitri herkende de eerste regel van het Wilhelmus in de jingle. Ze keek
| |
| |
verschrikt naar de witte Mercedes. Het autoraam schoof open. ‘Waar ga je naar toe prinses,’ vroeg de chauffeur in het Hindi. Er werd getoeterd. De Mercedes belemmerde het verkeer en moest doorrijden. De wagen trok langzaam op. Ze keek naar de auto en zag de knipperende ogen van de zwarte poema op de hoedenplank.
Ze stapte op de eerste de beste tram, moest overstappen op lijn dertien en toen ze na een kwartier uitstapte hoorde ze opnieuw het alarmsignaal van de Mercedes. ‘Wacht, even,’ zei de chauffeur weer in het Hindi, ‘ik wil met je trouwen.’ Sawitri dacht aan de voorspelling van de pandit en stond aarzelend stil. De chauffeur parkeerde zijn auto half op het trottoir. Het alarm stopte. Hij stapte uit en liep op haar af. Ze sloeg haar handen voor het gezicht. Haar lichaam schokte. ‘Ik heet Marco. Je hoeft niet bang voor me te zijn.’ Hij pakte voorzichtig haar beide handen. ‘Kijk.’ Hij legde de afstandsbediening van de auto in haar hand, maar liet het apparaat niet los. Sawitri kon haar ogen niet van de poema afhouden. Toen ging het autoalarm aan en de ogen van de poema flikkerden.
Sawitri trok haar handen terug en spoedde zich naar huis. Marco volgde haar stapvoets in zijn Mercedes. Ze sloeg de deur met een klap achter zich dicht en haastte zich naar haar slaapkamer boven. Vanachter de vitrage zag ze een glimp van de witte wagen die wegreed.
Sawitri vertelde haar broer van de ontmoeting met Marco. Ishaak had nog nooit zoveel verhaal van zijn zuster gehoord. Hij was tevreden dat hij de pandit om raad had gevraagd en zei dat als Marco een man was met goede bedoelingen hij om haar hand zou komen vragen. Aldus geschiedde.
Marco staat met de afstandsbediening in de palm van zijn open hand als een heilige die zijn stigmata toont. Hij hipt rusteloos van het ene been op het andere voor het huis op het woonerf. Dan kijkt hij zoekend omhoog. Sawitri duikt weg achter de vitrage. De bruidegom mag haar niet zien. Marco mag pas naar haar kijken als ze met haar sluier om voor hem verschijnt. Dan wordt zij z'n echte vrouw.
‘Een maand geleden nog was ik zo ongelukkig,’ zucht Sawitri.
Heidi drapeert de rest van de sari om Sawitri's gezicht. Sawitri's hoofd neigt naar rechts. De ketting die het neusringetje met haar oor verbindt is aan de korte kant. Hoe ze het hoofd ook wendt of keert, de afstand tussen neus en oor blijft hetzelfde en de pijn blijft plagen.
Een geur van masala en knoflook doordringt het huis en walmt door de open deur naar buiten, het woonerf op. De straten van de nieuwe wijk zijn genoemd naar oude politieke figuren: Vorrink, Boekman, Domela Nieuwenhuis. Het zijn namen die terugvoeren naar de wortels van het socialisme in Holland.
De jonge bomen hebben nog onvoldoende wortel geschoten. Ieder boompje is met een band aan een paal vastgemaakt en wordt zo in de groei gesteund. De plantsoenen zijn in aanleg. Op gepaste afstand steken stijve rozebottelstekjes uit de maagdelijke zwarte aarde omhoog. De bedenkers van deze nieuwbouwwijk in Amsterdam hebben de beslotenheid van een boerenhofje voor ogen gehad. De uniforme, aaneengeschakelde gevels van de doorzonwoningen zijn in rustieke stijl.
In de beslotenheid van de huiskamer van de doorzonwoning vindt Sawitri's rituele huwelijk plaats. De man uit Oost waarmee ze maanden geleden voor de Wet trouwde weet van niets. Ze is ook nooit echt van hem geweest en is hem geen verantwoording schuldig. Hij is bijna afbetaald.
In het halletje verwelkomt Heidi's zoontje Jeffrey de gasten. ‘Schoenen uit,’ zegt de kleuter tegen iedere nieuwkomer en wijst naar de schoenenhoop onder de kapstok. Zelf heeft hij sportschoenen aan, die hij geweigerd heeft uit te doen. Hij mag ze aanhouden als hij maar niet bij de pandit in de buurt komt.
| |
| |
De woonkamer is gedecoreerd met mintgroen bloemetjesbehang. De overgordijnen zijn in dezelfde kleur, de zware vitrage is een tint lichter. Ook het bankstel is mintgroen. Op de eettafel, overtrokken met beschermend doorzichtig plastic, ligt een catalogus van het postorderbedrijf Wehkamp. In de glazen buffetkast prijken twee plastic sleutelhangers, een met de afbeelding van de Hindoegodin Durga, de ander met die van de godin Tara. Naast een ingelijst diploma Wordperfect 4.2 staat een Mickey Mouse-spaarpot uitgestald. Aan de muur hangt een kalenderplaat van koningin Beatrix. In een hoek van de kamer staat de microfoon op een manshoog statief.
Een deel van de kamer is met donkerbruine nylon dekens die in de lengte zijn opgerold, tot gewijd gebied gemaakt. De pandit zit tussen de dekens in lotushouding op de grond en haalt zijn attributen met devote beheersing uit een plastic draagtas. Een koperen bokaal, een altaar in zakformaat, wierook en gele masala. Er is een schaal met appels en bananen - sekssymbolen - en een met bloemen zonder stengel: herfstasters en afrikaantjes op een bedje van rozeblaadjes. De pandit strooit uit de vrije hand ter versiering een haaks kruis op de vloer waarvan de uiteinden van de armen naar links zijn gebogen. Hij neemt de tijd en strooit meer kruisen. Er ontstaat een reeks swastika's. Het zijn geen hakenkruisen, dat zijn kruisen waarvan de armen naar rechts ombuigen. De tekens die de pandit met vaste hand strooit zouden als ze schoepen waren in het raderwerk van een klok, het uurwerk tegen de tijd in laten lopen.
Een tiental gasten zit op rechte stoelen in een halve cirkel in de woonkamer. De gasten volgen de gebaren van de pandit. Alle volwassenen hebben hun schoenen uit. Ook Marco, die binnensluipt en geruisloos gaat zitten, heeft zijn sportschoenen in het halletje gelaten. Hij heeft het kleine jongetje waarmee hij buiten op het woonerf stond bij de arm. ‘Zijn zoontje... gisteren aangekomen,’ wordt er gefluisterd. ‘Hij heeft hem laten halen. Die moeder is dood.’ Rampersad, Marco's broer, ontfermt zich over het schichtige kind, dat dezelfde kleding draagt als zijn vader: een roze overhemd met strookjes en een glanzende zwarte broek.
Sawitri wordt door Ishaak de woonkamer binnen geleid. De gasten staan op. Marco pakt haar hand en samen gaan ze zitten, in lotushouding binnen handbereik van de pandit. De strakke broek belemmert Marco's lotuszit. Hij haalt het autoalarm uit zijn zak en overhandigt het apparaat aan zijn broer, die kennelijk ergens op drukt, want het alarm van de Mercedes slaat aan, de gasten zijn afgeleid. De pandit kijkt verstoord.
Met neergeslagen oogleden ondergaat Sawitri de plechtigheden. Vanavond slaapt ze bij Marco in Bannebuiksloot.
In de keuken staan vier vrouwen te koken. Door de glazen ruit van de gesloten keukendeur kijken ze nu en dan de huiskamer in. Ze hebben schorten voor om hun feestkleding te beschermen. Heidi voegt zich bij de kooksters. Ze haalt haar schouders op en gebaart. De vrouwen komen met de hoofden dicht bij elkaar. Een vrouw heeft het haar in Tina Turnerstijl met coup soleil. Ze draagt leggings in tijgerprint, en heeft een overvloed aan cosmetica op het gezicht. Ze fluistert iets in Heidi's oor. Deze fronst het voorhoofd, zet de handen in haar zij en staart vanachter het glas van de keukendeur met een blik vol afschuw naar Marco's zoon. Dan schudt ze meewarig het hoofd.
De pandit prevelt gebeden.
Ishaak is in de weer met zijn videocamera. De uitkomst van de pandits voorspelling wordt door hem vastgelegd. In de toekomst, als zijn ouders op plantage Lust en Rust elektriciteit krijgen, zal hij een video voor ze kopen. Dan kunnen zij terugblikken op deze plechtigheid.
Het is niet eenvoudig alles in beeld te vangen. Het is te veel tegelijk.
|
|