Maatstaf. Jaargang 41
(1993)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
Hans Hafkamp
| |
[pagina 77]
| |
ook - en dat zou als je de vele berichten over ongelukkige homojeugden leest nog wel eens belangrijker kunnen zijn - niet negatief. Tegen de tijd dat ik naar de middelbare school ging, wist ik wel dat ik erotische gevoelens koesterde voor andere jongens. Hoewel: ‘wist ik’, ‘erotische gevoelens’, dat zijn natuurlijk termen die ik op dat moment niet gebruikte en die alleen terugblikkend kunnen aangeven dat ik toen fantasieën had waarin naakte klasgenootjes (jongens, dat hoeft geen betoog) optraden. In deze jaren -, zo van mijn tiende tot mijn dertiende - was ik ook verslingerd aan de avonturenromans rond de broertjes Hardy, geschreven door Franklin W. Dixon. Inherent aan herinneringen is natuurlijk dat je je niet werkelijk kunt terugplaatsen in de ervaringen van toen, ze zullen altijd gefilterd worden door alle jaren die daarna verstreken zijn. Toch weet ik met redelijk grote zekerheid dat ik toen niet alleen werd aangetrokken door de spanning die het detectivewerk van de Hardy's opriep, maar ook door de erotische spanning die tussen de jongens bestond. Ik denk ook dat de jongens behoorlijk plastisch beschreven werden (de een blond, de ander donker; een cliché dat het in porno nog steeds goed doet), waardoor het niet onmogelijk was een behoorlijke crush op een van beiden of allebei te krijgen. Hoewel het rijtje witgerugde paperbacks nu bij mijn zusje in de kast staat, heb ik de werken van Franklin W. Dixon nooit herlezen om mijn herinneringen te toetsen. Verrassing en voldoening daarom na het lezen van een boekaankondiging in Bear Magazine 18: ‘Ever read The Hardy Boys mysteries?’ schrijft ‘Killer’. ‘Did you ever wonder if Frank en Joe felt something more than mere fraternal affection for each other during those long stake-outs?’ En dan komt de klapper: een zekere Mabel Maney blijkt een homo-erotische pastische geschreven te hebben. ‘Author Mabel Maney has managed to preserve the world of the originals, yet allowed for more progressive attitudes. [...] She was interested in the homoeroticism contained in the originals; in fact, she did her graduate work on it. [...] Even thoug she has recreated the writing style, she suggetst the queerness of the characters through a brilliant and subtle use of subtext.’ Er zijn dus in ieder geval twee andere mensen op de wereld die deze boeken met dezelfde blik lazen als ik. Op een gegeven ogenblik ontgroei je echter de fase van de jongensboeken en ontdek je de ‘echte’ literatuur.
Wanneer ik aan Weesp terugdenk, dan frappeert mij vooral de beperkte schaal waarop alles daar gebeurde. Van de bestemmingen waar ik min of meer regelmatig heen moest, was de lagere school het verst verwijderd. Toch zal het om er te komen niet meer dan een kwartier lopen zijn geweest. Maar de meeste punten waaraan m'n herinneringen blijven haken, lagen nog veel dichter bij. Vanuit ons huis konden we het begin zien van de Slijkstraat, een van de winkelstraten van Weesp. Hier was een winkeltje gevestigd waar ik voor het eerst aarzelend zou toegeven aan wat later is uitgegroeid tot een verslaving: het kopen van tijdschriften. Het is niet zo dat we thuis geen tijdschriften lazen, maar als tiener gaat je belangstelling uit naar andere onderwerpen dan die van je ouders. (Hoewel, mijn ouders hadden een abonnement op Sextant, het maandblad van de nvsh, en daarin ontdekte ik op een gegeven ogenblik een tekening van een man in een strakke, weinig verhullende spijkerbroek. Op een volgend plaatje stond hij geheel ontkleed afgebeeld. Ik heb geen flauw idee meer wat de pointe van deze cartoon was, maar ik weet wel dat ik hem nog erg vaak opgezocht heb. Liggen hier wortels van mijn pornografische verbeelding?) Tijdens mijn eerste jaren op de middelbare school, waarvoor ik overigens weer op mijn geboortestad aangewezen was, begon ik mij serieus voor popmuziek te interesseren en mijn eerste tijdschriftaankopen lagen dan ook op dat gebied. Het eerste tijdschrift dat ik ooit van eigen geld kocht, was een nummer van Loulou (of Loeloe). En dan begint de leugenachtigheid van de herinnering weer op te spelen, want ik zou erop durven zweren dat | |
[pagina 78]
| |
ik het allereerste nummer kocht en dat ik een complete set had toen het blad na een zeer kortstondig bestaan de geest gaf. In maart 1973 kocht ik, waarschijnlijk bij dezelfde tijdschriftenzaak, een nummer van Muziek Parade. Hierin trof ik een artikel aan van Susanne Piët, dat mij hevig raakte. Piët had net het werk ontdekt van David Bowie, die beginjaren zeventig zijn doorbraak naar het grote publiek maakte met de single Space Oddity. De b-side hiervan werd gevormd door The wild-eyed boy from freecloud en daarover schreef Piët: ‘De wild-eyed boy from freecloud had een betekenis, die aanvankelijk niet zo werd opgemerkt, maar die nu voor velen de doorslag geeft: David Bowie is een homofiel of eigenlijk biseksueel, die zich in het eertijds op dit punt zo onderdrukte Engeland (waar het zoenen van mannen onderling trouwens nog steeds tot arrestatie leidt), nogal exhibitionistisch heeft opgesteld.’ Piët vond dit feit overigens weinig belangrijk en meende ‘dat de provocaties van Bowie op het vlak van homofilie en travestie veel zwaarder worden gewogen, dan wat werkelijk belangrijk aan hem is: zijn muziek’. Voor mij, als aankomende homo op de middelbare school, was deze openheid van Bowie echter van groot belang. Hij maakte hierdoor duidelijk dat het geen invloed op de waardering voor je prestaties hoeft te hebben wanneer je als man van mannen houdt. Korte tijd later kocht ik mijn eerste Bowie-elpee. Dat was overigens niet Space Oddity, maar Aladdin Sane, uitgebracht in april 1974. De hiervan getrokken single Jean Genie ging vergezeld van een erg homo-erotische videoclip, die zeer regelmatig te zien was in Ad Vissers Toppop. Wat betreft de media-aanwezigheid van homoseksualiteit was het begin van de jaren zeventig toch een vruchtbare periode. Bowie was namelijk niet de enige popmusicus die zich tot de herenliefde bekende. Hoewel? Het is de vraag of alle popmusici die in deze tijd door de journalistiek in het vakje ‘Nichtenrock’ werden ondergebracht daar zelf opgetogen over geweest zijn. In ieder geval was het enige dat alle onder deze noemer bijeengebrachte kunstenaars gemeen hadden, een nogal uitbundige podiumpresentatie. Alice Cooper, Gary Glitter, Lou Reed, T Rex, elo, The New York Dolls en Roxy Music; er zijn muzikaal een enkele maal verbanden tussen deze muzikanten en formaties aan te wijzen, maar over het algemeen is de verwantschap uiterst gering. Het nichtenrock-imago was dan ook geen lang leven beschoren. De altijd in prachtige en zeer excentrieke kleding gestoken toetsenist Brian Eno verdween uit Roxy Music en ging zich bezighouden met ambiance music en video-installaties, terwijl de zanger van deze groep, Brian Ferry, ineens een verhouding bleek te hebben met het fotomodel Jerry Hall (de latere mevrouw Jagger). En David Bowie bracht echtgenote Angie en zoontje Zowie uit de coulissen voor het voetlicht en verkondigde aan wie het maar horen wilde dat zijn uitspraken over homoseksualiteit alleen maar uit publicitaire motieven
Getekend portret van Hans Hafkamp.
| |
[pagina 79]
| |
gedaan waren.Ga naar eind* Toen de generatie homo's die met de nichtenrock zijn coming out had beleefd, een paar jaar later de pen opnam, bleken sommigen zich verraden gevoeld te hebben, vooral door mensen als Bowie, die daadwerkelijk homoseksualiteit ter sprake hadden gebracht. (‘Mick Watts van Melody Maker stelde de vraag die geen andere journalist had durven stellen: Ben je homo? Ja natuurlijk, antwoordde Bowie. Ik ben homo en ben het altijd geweest,’ schrijft Melchior.) Die gevoelens heb ik eigenlijk nooit gehad, want er waren andere voorbeelden op mijn weg gekomen.
Als je van het tijdschriftenwinkeltje even verder liep in de Slijkstraat, kwam je bij de kruising met de Nieuwstraat. Aan het eind daarvan lag het Grote Plein. Dit was een centrale plaats in Weesp, aangezien zich hier het Stadhuis bevond, waar de Weesper schooljeugd op koninginnedag een aubade bracht aan de burgemeester. Belangrijker was echter dat hier ook de Openbare Bibliotheek was gevestigd. Hoewel ik altijd de neiging heb gehad boeken te willen bezitten, was dat toen niet mogelijk en in mijn middelbare-schooltijd heb ik deze bibliotheek dan ook veelvuldig bezocht. Hier leende ik voor het eerst een boek van Gerard Reve, De Taal der Liefde, min of meer op de bonnefooi. Over de schrijver wist ik zo goed als niets. Ik vermoed dat ik me er wel van bewust was dat zijn werk in een geur van schandaal en seksualiteit stond. Een geur van seksualiteit, en heel duidelijk niet van homoseksualiteit, want dan had ik het boek waarschijnlijk niet durven lenen. Ik herinner me niet meer in welk jaar deze eerste kennismaking met Reves werk plaatsvond. Het moet niet al te lang na het verschijnen van het boek zijn geweest. Het slotstuk van de liefdestrilogie, Het lieve leven, was in ieder geval nog niet verschenen. Toen dat boek het licht zag was ik al hopeloos aan het werk van Reve verslingerd. Ik vroeg het namelijk toen mijn grootouders mij, kort na het verschijnen ervan, een cadeau wilden geven. Deze wens vereiste nadat hij was ingewilligd nog enig diplomatiek geschipper. Mijn oma vroeg namelijk belangstellend waarover het ging en of ze het ook mocht lezen. Dat leek me een minder goed idee. Zelf heb ik het wel meteen verslonden, zoals ik bij de eerste lectuur ook De taal der liefde verslonden had. ‘Nooit slaag ik erin De taal der liefde, Lieve jongens of een ander Jongensboek van Gerard Reve in één ruk uit te lezen,’ schreef de dichter Paul van Capelleveen ooit, heel herkenbaar. Ik herinner me niet of mij dat bij die eerste keer wel gelukt is. In mijn herinnering heb ik het boek op de dag dat ik het geleend had helemaal en achter elkaar uitgelezen, ademloos. Maar het kan natuurlijk zijn dat ik het korte tijd heb weggelegd om het oude handwerk op te nemen. De indruk die deze min of meer toevallige lectuur maakte was overweldigend en van een zo persoonlijk karakter dat ik er bij mijn eindexamen met een grote boog omheen ben gelopen: geen Reve op de lijst. Liever Het bittere kruid en andere onschuldige klassieken. Maar toen ik in de zomervakantie geld had verdiend kocht ik er wel meteen een eigen exemplaar van, bij boekhandel De Ark op de Nieuwstad. In de bibliotheek begon nu een bewuster speuren naar homoboeken. Een zoektocht die niet zo eenvoudig was omdat flapteksten lang niet altijd uitkomst boden. Al snel ontwikkelde ik echter een instinct voor de juiste boeken. Een eigenschap die meer homo's in deze periode van hun leven ontwikkelen, zo ontdekte ik later. Niet lang na de knock-out door De taal der liefde ging ik nog een keer onderuit. Nu door William Burroughs' Naakte lunch. Waarom haalde ik het boek uit de bibliotheek? Door ‘Bill Gaines (die elk moment in een vrouw genaamd Jane lijkt te kunnen veranderen)’, waarvan op de achterkant van de Meulenhoff-uitgave sprake is? Door de ‘diverse jongens met jengelstemmen’, of door ‘een verbaasde Amerikaanse huisvrouw die men hoort klagen omdat de Roomklopper alsmaar probeert onder haar jurk omhoog te klimmen’? Het zal wel altijd onduidelijk blijven. In ieder geval is dit een van de weinige boeken die ik niet uitgelezen heb. In eerste | |
[pagina 80]
| |
instantie, althans. De hallucinerende beelden van Burroughs bleven mij echter achtervolgen. Dit werd nog versterkt toen David Bowie in 1974 de elpee Diamond Dogs uitbracht en veelvuldig de lof zong van zijn belangrijkste inspiratiebron: het werk van zijn vriend Burroughs en in het bijzonder diens The Wild Boys. A Book of the Dead. Toen ik daarop Naakte lunch weer ter hand nam, was ik verkocht. Reve en Burroughs, twee homoliteraire ‘jeugd’ liefdes, die mij, muzikaal begeleid door David Bowie, de weg wezen naar de volwassen wereld.
Boys, boys, it's a sweet thing, sweet thing.
If you want it, boys, get it here thing.
(David Bowie, 1974)
Op 1 juli 1974 verhuisden Ad en Iet Hafkamp naar de kop van Overijssel, naar het dorpje Kalenberg, dat zich een plaats in de Nederlandse letteren heeft veroverd als laatste woonplaats van J.C. Bloem. Hun oudste zoon had net zijn middelbare school voltooid en een vakantiebaan gevonden als decorbouwer bij Chanowski Productions. Hij bleef dus nog even in Weesp achter. Toen bleek dat de vakantiebaan een vast karakter kreeg, verhuisde hij eind augustus weer naar zijn geboortestad. Hier kwam hij op een gegeven ogenblik terecht in een vriendengroep rond de toen in kleine kring reeds legendarische boekverkoper en uitgever Jacques Asselman, bij wie hij niet alleen zijn eerste minnaar ontmoette, maar die ook de contacten legde die zouden leiden tot zijn eerste boek: het in maart 1980 verschenen Naar vriendschap zulk een mateloos verlangen. Het werkelijke leven had een aanvang genomen. |
|