Maatstaf. Jaargang 40
(1992)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 162]
| |
E.M. Janssen Perio
| |
[pagina 163]
| |
zijn roerende goederen werd hem, nadat hij in november 1918 (vanuit Spa, dus vlakbij!) over de Nederlandse grens was gevlucht, in wagonladingen nagestuurd om er zijn Doornse kasteeltje mee vol te proppen. Een dure uitdragerij, was mijn eigen indruk toen ik het voor het eerst bezocht; maar ik was, toegegeven, enigszins bevooroordeeld.
Over de betekenis van deze opvallende figuur - en geen heerser viel in zijn tijd in Europa meer op dan deze keizer - is natuurlijk geen objectief of uiteindelijk oordeel te vellen. Voor talloze Duitse burgers is hij in zijn eigen tijd ongetwijfeld de personificatie geweest van alles wat zij - en hun mede-Duitsers - meenden te hebben bereikt; en dat was, toegegeven, in veel opzichten niet weinig. Een personificatie van dit vererende type kan men vinden in de hoofdpersoon van Heinrich Mann's Der UntertanGa naar eind6; en dit soort Wilhelminische typetjes moet men kennen, om te begrijpen wat hun kinderen en kleinkinderen later hebben aangericht. Andere Duitsers dachten daar echter weer wat anders over, zoals een zekere Tucholsky; maar dat was dan ook een jood en dus eigenlijk een geboren spelbederver (Wilhelm was, zoals men kon verwachten, niet dol op de joden in het algemeen, al tolereerde of waardeerde hij bepaalde ‘ere-joden’, zoals de energieke directeur van de Hamburgse hapag, Albert Ballin).Ga naar eind7
Met betrekking tot de niet-Duitsers mogen we aannemen dat Wilhelm de twijfelachtige eer heeft genoten om de waarschijnlijk grondigst gehate figuur van zijn tijd te zijn geweest, en dit lag - toegegeven - niet alleen aan zijn persoonlijkheid, maar ook aan de partij die zijn haters vertegenwoordigden. De meesten hiervan moest men zoeken in het door de Hohenzollern cum suis vernederde Frankrijk, waar het afbreken van het beeld van de keizer uitgroeide tot een publicistische industrie; met een aanzienlijke bijdrage van de geïllustreerde pes en een in die periode florerende karikaturen-produktie. Tijdens ‘de wereldoorlog’ bereikte deze visuele haatcampagne een hoogtepunt, gezien het onmiskenbare gegeven dat niets mensen in een oorlogssituatie beter motiveert dan onversneden haat.Ga naar eind8 De geallieerde oorlogspropaganda heeft daarmee dan ook weg geweten: de keizer en zijn kennelijk nog weerzinwekkender zoon ‘de kroonprins’ werden een bijna demonische belichaming van alles wat in en aan Duitsland (en Pruisen!) hatenswaardig was. Een interessante bijdrage hieraan is geleverd door onze eigen Louis Raemaekers als medewerker van - of all journals - De Telegraaf! Geen Nederlander is waarschijnlijk in Engeland en Frankrijk ooit zo geëerd en gevierd als deze Louis, en geen in zijn eigen land later zo radicaal vergeten.Ga naar eind9
Toen de kleine Wilhelm de zevenentwintigste januari 1859 werd geboren, kon men van dit alles natuurlijk nog niets weten of vermoeden, en waarschijnlijk het allerminst zijn ouders, de Pruisische kroonprins Friedrich en prinses Victoria, de oudste dochter van koningin Victoria en haar hooggestemde echtgenoot Albert (van Saksen-Coburg). Het huwelijk stond, nota bene, in het teken van een Pruisisch-Engelse toenadering en van alles wat men door dit huwelijk wilde verbinden; bovendien moet de gewetensvolle Friedrich in de ogen van Victoria en Albert bijna de ideale schoonzoon hebben betekend. Dat de Duits-Engelse relatie ten slotte, dank zij hun eerste zoon, vijandiger zou worden dan ooit, kon men natuurlijk niet weten of ook maar vermoeden. Dat het bij Wilhelms geboorte al mis ging, is in alle biografieën van de keizer uitentreuren verhaald; deze verliep heel moeizaam en het jongetje hield er een misvormde linkerarm van over - die hij, zo heet het, zijn leven lang heeft willen camoufleren en compenseren door een demonstratief-krachtdadig gedrag. Psychologie kortom (of psychohistorie?) van de koude grond: als hij was opgegroeid als een opvallend schuchter persoon (à la Claudius van Graves?) was men zeker met diezelfde arm komen aandraven.Ga naar eind10 | |
[pagina 164]
| |
De kleine Wilhelm is in zijn jeugdjaren ongetwijfeld door veel zaken beïnvloed, zoals de overmatige aandacht die aan zijn persoontje werd gewijd, de ene broer en de vier zusters die na hem nog werden geborenGa naar eind11 en de problemen waarmee zijn - in hun niet geringe ambities zwaar gefrustreerde - ouders geconfronteerd werden. Want opa Wilhelm i wilde maar niet dood en peinsde over geen abdicatieGa naar eind12: het bekende kroonprinsen-syndroom! Naast en boven dit alles waren er echter de triomfen die Pruisen in de jaren zestig onder Bismarcks leiding behaalde ter verwerkelijking van het grote einddoel: een Duitse eenheid. Een verplettering van de Denen in 1864, de uitschakeling van de Oostenrijkers in één nog betrekkelijk vlotte veldtocht met bekronende veldslag (1866) en ten slotte, bijna als een politieke apotheose, de vernedering van de Fransen in 1870/71. Dit laatste leek een Europees wonderjaar dat de val van het ene Keizerrijk bracht (het tweede Napoleontische) en de stichting van dat andere (eveneens ‘tweede’) van de Pruisische Hohenzollerns.Ga naar eind13 Deze Frans-Duitse oorlog - in gelukkiger tijden (vóór 1914) de laatste grote oorlog - verliep overigens veel moeizamer en bloediger dan de twee voorafgaande oorlogen, maar de zegeprijs was des te groter: een inlijving van Elzas-Lotharingen en de proclamatie van het nieuwe Duitse keizerrijk in het paleis van de overwonnenen: Versailles (waar de Fransen in 1919 de Duitsers op hun beurt mores leerden!) Het kon niet op, en meer dan veertig jaar hebben veel Duitsers dan ook, zo lijkt het, in een roes van nationalistische zelfverheerlijking geleefd, die in alle propaganda en onderwijs (ten dele een filiaal hiervanGa naar eind14) tot de laatste zoete druppel werd uitgeperst.
Toen Wilhelm in het noodlottige jaar 1888 keizer werd, was hij met zijn bijna dertig jaren bepaald niet piepjong, menige heerser heeft heel wat jeugdiger moeten beginnen. Wat mijzelf in zijn jonge jaren vooral heeft getroffen, is de breuk tussen een Wilhelm die kennelijk nog het voorwerp was van alle en begrijpelijkerwijs bange zorg van zijn ouders en de Wilhelm die, eindelijk tot een Berlijns-Potsdams officiersbestaan geroepen, dit alles - omstreeks 1880 - radicaal overboord zette. Om het op de kortste formule te brengen: eerst werd hij eindeloos opgevoed, gereglementeerd en gekoeioneerd (zoals door zijn vermaarde mentor Hinzpeter), maar nu kon hij zelf als officier (dat werd een prins automatisch) gaan koeioneren. Dat men in officierskringen een liefdevolle aandacht aan deze toekomstige keizer heeft besteed, staat buiten kijf; en de pathologische ijdeltuit - met onmiskenbaar narcistische trekken - die Wilhelm nu eenmaal was, moet hiervan met volle teugen hebben genoten: dat was pas leven, soldaatje spelen (‘Kriegsspiel’, zoals dat toen heette)! Intussen was hij ook nog getrouwd met een niet onknappe en meegaande dame van goeden huize en werden als het ware seriegewijs gezonde prinsen (en één prinses) geboren en begon het nieuwe Duitse rijk - op de economische vleugelen van een gunstige conjunctuur (na circa 1895) en een mateloze Duitse energie - te groeien en bloeien en te ontwikkelen tot ‘ein unermeßlich großes, reiches und schönes Land’, zoals Tucholsky dat noemde. Met een tikkeltje ironie, zeker, maar niettemin: het is duidelijk en aantoonbaar dat het Duitsland van deze periode op talloze gebieden excelleerde en nog tomelozer groeide dan andere landen in deze toch al zo groeizame tijd.
De ‘details’ van wat zich in het ‘driekeizerjaar’ 1888 en de ‘negenennegentig dagen’ van keizer Friedrich iiiGa naar eind15 - die doodziek (door keelkanker) aan de macht kwam - heeft afgespeeld, zijn huiveringwekkend, in talloze opzichten; niet alleen vanwege de menselijke tragedie van dit kroonprinsenpaar, maar ook vanwege alles wat hier op het spel stond voor de Duitse en de Europese toekomst. Alle speculaties over de invloed van historische personen zijn in laatste instantie een zaak van een historisch ‘geloof’ dat men geen mens kan aanpraten; niettemin ben ik er zelf van overtuigd dat heel andere ontwikkelingen moge- | |
[pagina 165]
| |
lijk en denkbaar zijn geweest voor het geval dat deze keizer Friedrich keizer was geworden: niet voor een kwartaal, maar voor enige decennia (een in die tijd reële levenskansGa naar eind16). Het ging echter anders, en hoe anders zouden vroeg of laat alle mensen merken die met deze caesarissimus te maken kregen. Als een eerste slachtoffer kan men zijn moeder aanmerken, wier paleis in Potsdam onmiddellijk na de dood van haar man werd bestormd alsof het een vijandige vesting was.Ga naar eind17 Haar verbittering was zo groot dat zij bij de begrafenis van haar man wegbleef; daarna was niets in het optreden van haar zoon nog in staat, haar enige illusie over dit (haar eigen!) creatuur te laten. Het tweede slachtoffer was van veel groter, ja het allergrootste formaat, te weten de rijkskanselier Bismarck; aan de betekenis van diens ‘ontslag’, maart 1890, werd toentertijd al door niemand getwijfeld. Alles wat in Duitsland ‘Bismarckiaans’ dacht, was dientengevolge - en nog lang - des duivels, met in de voorhoede natuurlijk de familie Bismarck en Bismarck zelf. Alle tekenen van Bismarck-cultus impliceerden lange tijd ook een element van Wilhelm-kritiek (een fijne nuance die niet-Duitsers veelal ontging); en waar de Bismarckianen hun ‘Bismarck-zuilen’ plaatsten, daar liet Wilhelm de standbeelden van zijn grootvader verrijzen, die in zijn talen eindeloze redevoeringen werd opgewaardeerd tot ‘Wilhelm der Große’. Een betiteling die overigens - behalve bij enige gedienstige historici - geen wortel schoot. In de kring van de Bismarckianen is ook al vroeg twijfel gerezen aan de toerekeningsvatbaarheid van dit personage, welke twijfel op den duur tot een ‘Leitmotiv’ van alle anti-wilhelminische kritiek zou worden; en uiteraard groeide deze kritiek naarmate de pathologische psyche van de keizer zich duidelijker openbaarde (voor de moderne Duitse geschiedenis is het een pijnlijk gegeven dat men tot tweemaal toe door een erkende gek werd geregeerd). Tot de publiciteit drong het geval Wilhelm voor het eerst door in de pseudo-historische satire van de classicus Ludwig Quidde van 1894 over Caligula - eine Studie über römischen Cäsarenwahnsinn, die onmiddellijk een bestseller werd (met dertig drukken alleen al in 1894) vanwege de voor iedereen herkenbare implicaties. Het onaangename was daarbij dat men de auteur (nog) niets kon doen, omdat geen rechter kon uitspreken dat het hier niet ging over die Romeinse keizer, maar om een andere.Ga naar eind18 Hetgeen in de lijn lag van de talloze Berlijnse moppen over bijvoorbeeld ‘der Brandenburger Tor’ die argeloze buitenlanders met ‘dat’ andere ‘Tor’ verwarden (‘Wilt u s.v.p. onze Keizer niet beledigen!’). De mate van kritiek die in Duitsland mogelijk was, hing echter ook af van de streek waar deze geleverd werd, en wat men zich in Berlijn niet kon permitteren, kon men bijvoorbeeld in München wel publiceren; en men kan zich moeilijk een meedogenlozer beeld van Wilhelm en zijn Hohenzollerns indenken dan wat men in het beroemde blad SimplicissimusGa naar eind19 te zien kreeg. Hier stond tegenover dat in alle Duitse scholen een beeld van de o zo sociaal bewogen en permanent voor het heil des lands werkende keizer werd gepresenteerd, waaraan 's lands pedagogen zich doorgaans maar moeilijk hebben kunnen onttrekken, op straffe van ontslag. Wat zij - en andere opvoeders - gezaaid hadden, kon men in 1914 waarnemen, toen de massa der Duitsers zich met nog meer blijmoedige idiotie dan elders werd opgebracht in het grote slachten stortte. De luidruchtigste en tegelijk meest symptomatische produkten van Wilhelms mentaliteit zijn waarschijnlijk zijn eindeloze redevoeringen geweest, die trouwens, wat hun publiek betrof, allerminst beperkt of geheim bleven; zij werden integendeel alom en permanent afgedrukt, zodat ten slotte niemand onwetend kon zijn van wat hier gebeurde, althans: werd gepredikt. Te beginnen met zijn allereerst officiële ‘Armeebefehl’Ga naar eind20, dat al meteen in het teken stond van alle latere redevoeringen: een in wezen gewelddadig, pathetisch en militaristisch gebral (of, anders gezegd, een permanente verbale intimidatie). | |
[pagina 166]
| |
‘So gehören wir zusammen - Ich und die Armee - so sind wir für einander geboren und so wollen wir unauflöslich fest zusammenhalten, möge nach Gottes Willen Friede oder Sturm sein...’ ‘Ik en het leger’, ‘de wil van God’, ‘vrede of storm’ (een eufemisme voor oorlog) - men kan dergelijke sleutelbegrippen bij honderden uit de dikke brij van de keizerlijke welsprekendheid opvissen, tot en met de proclamatie ‘An das Deutsche Volk’ waarmee hij ten slotte de zesde augustus 1914 ‘zijn’ volk de oorlog injoeg: ‘Wir werden uns wehren bis zum letzten Hauch von Mann und Roß. Und wir werden diesen Kampf bestehen auch gegen eine Welt von Feinden. Noch nie ward Deutschland überwunden, wenn es einig war. Vorwärts mit Gott, der mit uns sein wird, wie er es mit den Vätern war.’ Daar tussenin lag, aan het begin van deze eeuw, nog zijn huiveringwekkende toespraak van de zevenentwintigste juli 1900 tot de Duitse troepen die vanuit Bremerhafen naar China vertrokken om de toestand daar - althans in Peking - te pacificeren en de moord op de Duitse gezant Ketteler te wreken. Het was, meer dan ooit, niet alleen de taal van een gek, maar van een bloeddorstige gek: ‘Pardon wird nicht gegeben! Gefangene werden nicht gemacht! Wer euch in die Hände fallt, sei euch verfallen! Wie vor tausend Jahren die Hunnen unter ihrem König Etzel sich einen Namen gemacht, so möge der Name Deutscher in China auf tausend Jahre durch euch in einer Weise bestätigt werden, daß niemals wieder ein Chinese es wagt, einen Deutschen auch nur scheel anzusehen.’ De aanwezige prominenten zaten er versteend bij en probeerden meteen de publikatie te verhinderen - wat uiteraard niet gelukte en de volgende dag wist ‘heel Europa’ wat de keizer weer eens had beweerd. Ook dit thema zou in de wereldoorlog weer tot de allerlaatste druppel worden uitgeperst: de Duitsers als bloeddorstige ‘Hunnen’ onder een nieuwe Attila!
Over de ‘schuldvraag’ met betrekking tot de Eerste Wereldoorlog zijn bibliotheken volgeschreven, die na 1945 overigens opvallend minder worden geraadpleegd dan vóór 1939, zoals alle belangstelling voor de Tweede Wereldoorlog die voor de eerste lijkt te hebben verdrongen - althans: in ons land, in andere Europese landen ligt dit toch nog anders. Dat een aanzienlijk deel van deze schuld voor rekening komt van deze Wilhelm, lijkt mijzelf evident (al is mij bekend dat in alle geschiedschrijving de evidenties van de een andermans vraagstukken zijn). Dit geldt in algemenere zin voor zijn bijna maniakale begeerte om voor Duitsland óók een machtige oorlogsvloot te hebben, wat onmiskenbaar heeft bijgedragen tot een groeiende irritatie tussen Duitsland en een Engeland dat bijna in de Franse en Russische armen werd gejaagd (al geldt ook hier, als in zo veel elementen van zijn optreden, dat hij niet alleen stimuleerde maar ook representeerde wat in brede kringen van de Duitse burgerij leefde en weerklank vond). En het geldt in onmiddellijke zin voor zijn persoonlijke verantwoordelijkheid - na de fatale moord van Sarajewo - voor de beruchte ‘blanco volmacht’ die aan de Oostenrijkers werd verstrekt om de oorlog tegen de Serven te beginnen, waardoor het fatale ‘dominostenen-effect’ van de Europese allianties in beweging kwam.Ga naar eind21 Dat Wilhelm hier niet als een boosaardige enkeling in de wirwar van de toenmalige Europese politieke situatie is opgetreden, is duidelijk; niettemin heeft hij op het kritieke moment en terwijl verschillende verantwoordelijke Duitse diplomaten nog allerminst ‘kriegsbereit’ waren, al zijn zwaard in de weegschaal gegooid. Het wrange bij dit alles lag - nog afgezien van de volstrekte onbekwaamheid van de keizer om de consequenties van zijn handelen te overzienGa naar eind22 - in het feit dat juist Bismarck, die hij een kwart eeuw eerder had weggejaagd, zeer goed wist dat het Duitse Rijk op een bondgenootschap met de Oostenrijkers was aangewezen, maar dat men dezen in geen geval hun gang moest laten gaan op een Balkan die toen al vergeven was van nationale spanningen. Het is allerminst | |
[pagina 167]
| |
aangenaam mee te maken, hoe wij tegen het einde van deze eeuw weer min of meer terug zijn op een zelfde punt en met een zelfde slangenkuil te maken krijgen - en weer met een crisis in Bosnië en om Sarajevo.
Geen moderne (Duitse) historicus en evenmin de vele getuigenGa naar eind23 van wat zich in en om het ‘keizerlijke hoofdkwartier’ heeft afgespeeld in de volgende vier gruwelijke jaren van methodische massamoord onder de mannelijke jeugd van Europa, twijfelt eraan dat Wilhelms rol na het uitbreken van de oorlog uitgespeeld was. Wie het voor het zeggen (en schieten) hadden, waren de militaire topfiguren, die hoogstens bereid waren om de keizer - op veilige afstand - langs het front te laten trekken om uitverkorenen te decoreren of hem eventueel, als er een duidelijk gebrek was aan eenstemmigheid over ingrijpende beslissingen (zoals over de fatale ‘onbeperkte duikbootoorlog’), bij de discussie te betrekken. Maar beslissen deed niet hij, dat deden anderen voor hem; en men krijgt ook niet de indruk dat hij daar naar snakte. Dat hij bij dit alles gebukt zou zijn gegaan onder de ellende die over Duitsland en de Duitsers was gekomen, blijkt ook uit geen enkel getuigenis van de mannen die toen met hem te maken hadden: wat wel - weer - bleek, was zijn volstrekte gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef. Dat zou ook de teneur blijven van zijn latere leven in ballingschap: niet de allervaagste ‘Ahnung’ dat hij aan alles wat in Duitsland en Europa mis was gegaan, mogelijkerwijs zelf zou hebben bijgedragen. Alles was en bleef de schuld van anderen, niet de zijne: hij had immers altijd alleen maar het goede gewild en het juiste gedaan. Wat hiervoor aan ‘bewijsmateriaal’ werd aangesleept en gepubliceerd voor een Europees publiek dat er doorgaans niet overmatig meer in geïnteresseerd leek te zijn, verbijstert door zijn verregaande versimpeling van alle politieke processen en verhoudingen. Een wezenlijke onbetrokkenheid bij wat hij had aangericht en meegemaakt manifesteerde zich trouwens nog in zijn optreden zodra hij over de Nederlands grens was en de gast van graaf Bentinck in Amerongen. Men zou eindelijk iets van sympathie voor deze ex-keizer hebben kunnen voelen, als hij zich een gebroken man had getoond of in snikken was uitgebarsten - maar niets, helemaal niets daarvan. Een opgelucht type dat zijn verleden en Duitsland van zich afschudde als een eend het water, en dat daarna vrolijk verder ging en doorkwaakte - het was en blijft verbijsterend. Of anders gezegd: door dit gedrag bevestigde hij alleen maar de boze waarheid van Tucholsky's meedogenloze parabel: dat de keizer uiteindelijk lak had aan de Duitsers en het hele Duitse rijk als zij geen bijdrage leverden tot zijn eigen glorie. ‘Er pfiff darauf...’
Zijn verdere leven in Doorn zou niets nieuws meer opleveren en alleen maar bevestigen wat een ieder kon weten: dat deze man alleen in zichzelf geïnteresseerd was en dat alles wat er verder in Duitsland gebeurde, nog alleen werd beoordeeld op zijn kansen op een herstel der monarchie; en die waren nihil. Ook zijn opstelling - en die van zijn familie - tegenover de nazi's, die ten dele was bepaald door uitgangspunten die hij met hen deelde en die verder wezenlijk opportunistisch was, stond in het teken van deze beoordeling. Verder reageerde hij, zoals bekend, zijn overtollige en niet geringe lichamelijke energie en agressie af op bomen, waaraan te hakken en te zagen viel; het wild, dat hij vroeger massaal had afgeslacht (hij was geen jager maar een slachter) bleef hier, voor zover aanwezig, buiten zijn bereik.
De vele vragen en vraagstukken die met het leven en werken van deze man verband houden, moet ik hier verder, zoals te begrijpen valt, grotendeels buiten beschouwing laten. Van de weinige problemen die ik hier nog terloops ter sprake kan brengen, is het eerste de merkwaardige wanverhouding tussen alle opschudding die deze figuur gedurende drie decennia in de Europese politiek heeft | |
[pagina 168]
| |
verwekt - en wel, mogen we aannemen, vele malen meer dan enige andere onder de talloze kleurrijke monarchen die deze periode rijk was - en de betrekkelijke vergetelheid waarin hij later is geraakt. En dit geldt zeker voor ons land: hoeveel Nederlanders zouden bij het begrip ‘de laatste keizer’ nog aan Wilhelm denken? Een tweede en belangrijker vraagstuk is of deze pompeuze figuur inderdaad zo invloedrijk en in bepaalde opzichten beslissend is geweest voor veel ontwikkelingen in Duitsland en Europa. Was hij niet een soort boegbeeld op het Duitse schip van staat of een marionet van de werkelijke machten, voor of achter de ‘schermen’ (zij het ook voor een marionet rijkelijk luidruchtig)? Het is, denk ik, een betrekkelijk gangbare opvatting, maar mijns inziens niettemin gebaseerd op een misverstand; alles - of tenminste veel - wijst er integendeel op dat zijn macht zeer groot is geweest, al was het maar omdat hij de invloedrijkste figuur in het Rijk kon benoemen en ontslaan: de rijkskanselier, of omdat zaken waar hij radicaal tegen was, ook geen doorgang vonden en zaken die hij begunstigde of verwelkomde, ten slotte bijna altijd doorgang vonden. Dit alles betekende niet alleen een monarchaal machtsvertoon, maar wel degelijk ook een machtsuitoefening die men op verschillende manieren kan omschrijven en analyseren; een van de meest deskundige Wilhelm-kenners, John C.G. Röhl, spreekt in dit verband van een ‘koningsmechanisme’ in het Duitse keizerrijk.Ga naar eind24
Dit mechanisme zou men ook kunnen omschrijven als een soort vliegwiel-functie, en wel in die zin dat hij alle militaristische en imperialistische tendenties die deels door de sociaal-politieke structuur van Duitsland (en vooral Pruisen) en deels door de ‘tijdgeest’ (ook buiten dit land) werden bepaald, nog eens extra versterkte; en zo men wil kan men ook van een megafoon-functie spreken. Deze laatste kan men uiteraard in zijn talloze redevoeringen terugvinden, die ‘wij’ met afschuw nalezen, maar die talloze ‘Untertanen’ van die tijd zeker met de warmste gevoelens moeten hebben vervuld. Sprak de Keizer hier niet uit, wat men zelf ook al voelde: dat dit land het ‘herrlich weit gebracht’ had, dat het nu eindelijk ook eens zijn eigen ‘plaats onder de zon’ moest krijgen, of dat de Duitsers voor niemand bang waren dan voor God - of neen, dat was van Bismarck!Ga naar eind25 Wat Bismarck betreft: deze heeft, zoals (betrekkelijk) bekend is, de Duitse politiek en een groot deel van de Europese machtsverhoudingen een dertig jaar beheerst (vanaf circa 1860 tot 1890); en uiteraard was hij de grootste kracht bij het pijnlijke en triomfantelijke proces van de Duitse eenwording, op grond van drie - in de eerste plaats door Pruisen - gewonnen oorlogen, zoals gezegd. Volgens sommigen was Duitsland toen al op een verkeerd spoor gezet en moet men een lijn trekken van de politiek van Bismarck naar die van Adolf Hitler. Deze visie betekent echter dat men de dertig jaren van Wilhelm ii als het ware overslaat, of dat men deze hele periode beschouwt als een verlengstuk of als de onvermijdelijke voortzetting van de politiek van Bismarck; waarmee ik het, zoals duidelijk is, grondig oneens ben. Wat mij daarentegen van veel groter belang lijkt te zijn, is het nauwe verband dat te ontwaren valt tussen de Wilhelminische ‘cultuur’ (in de ruimste betekenis van het woord) en de daarop volgende mislukking van de Republiek van Weimar; alsmede het daar weer op volgende ‘Derde Rijk’. De Duitse democratie van na 1918/19 moest men immers laten functioneren met burgers en burocraten die een halve eeuw van Wilhelminische heerlijkheid en indoctrinatie achter de rug hadden en die deze democratie van rode en roomse rakkers in een grote - en zeker geruchtmakende - meerderheid verafschuwden. In 1933 is deze democratie dan ook geliquideerd, onder het applaus van bijna alle anti-democraten: en hoeveel prominente Duitsers hadden toen de moed of de helderheid van geest, dit niet te zijn? Wat na 1933 kwam, weten we, evenals het feit dat de Duitsers in 1945/49 opnieuw moesten beginnen, en dat zij het er, toegegeven, op de lange | |
[pagina 169]
| |
duur toch beter van af hebben gebracht dan velen in de jaren 1933-1945 durfden hopen. Met welke vrome woorden ik hier afscheid neem van een figuur die ik, zoals de lezer al lang duidelijk is, innig verafschuw. |
|