Vannacht was er inderdaad een logé geweest. Héman herinnerde zich de stampei waarmee de trap beklommen was.
‘Nee, jij bent veel te dronken, Erwin,’ hoorde hij Pieter met een dikke tong zeggen, ‘jij kunt niet meer naar huis. Het is het beste dat je hier logeert. Je kunt zo niet op straat, dan moet ik de politie bellen.’
Héman hoorde vervolgens hoe Erwin tegensprak, maar toch langzaam omhoog werd geduwd richting ‘logeerkamer’. Ook hoorde hij hoe Nathalie herhaalde wat Pieter zei: ‘Nee, jij bent veel te dronken, Erwin...’
Erwin liet zich uiteindelijk de kamer induwen en Héman hoorde een harde tik. Pieter schoof blijkbaar de grendel dicht, waarmee de deur van de logeerkamer kon worden afgesloten.
‘Voor je eigen bestwil, Erwin...’
Héman had niet gehoord hoe Erwin de kamer weer verlaten had, want dàt had hij, constateerde hij, nu hij er naar binnen keek. Wel had hij er wat achtergelaten. In de kamer stond een limonadefles voor een kwart gevuld met urine.
Héman draaide zich om en begon aan de afdaling in het trappenhuis.
Hij kwam voorlopig echter niet verder dan de derde verdieping. Na zich behoedzaam om de daar onhandig geparkeerde fiets gemanoeuvreerd te hebben, wilde hij voortsluipen, toen de deur van de woning op de derde verdieping met een ruk geopend werd.
‘Hé, Héman, goed dat ik je tref.’ Een jongen met opvallend magere bruine armen die uit een geel polo-shirtje staken en die verder gekleed was in een te grote spijkerbroek die met een riem werd opgehouden, stond in de deuropening. Vettige puistjes blonken op zijn voorhoofd. Ook viel het gebit op - grote regelmatig geplaatste witte tanden - en de felblauwe ogen die werden gecompleteerd door lange, bijna vrouwelijke wimpers.
‘Dag Pieter,’ zei Héman.
‘Goed dat ik je tref,’ herhaalde Pieter, ‘ik heb namelijk weer iets nuttigs gemaakt voor in het huis.’
Pieter draaide zich om, liet de deur aan staan en opende tevens de deur van de douchecel. Damp sloeg naar buiten.
‘Kijk,’ zei Pieter. Hij wees op het onbeholpen aan één van de wanden bevestigde rekje dat Héman ook al bij het douchen was opgevallen.
‘Handig, hè,’ zei Pieter. Hij keek Héman doordringend aan.
‘Ja, een mooi rekje,’ zei Héman.
‘Ja, en dan moet je kijken hoe slim ik het bevestigd heb. Eerst heb ik...’
‘Ja, mooi,’ zei Héman, ‘ik moet echter... ik heb haast... maar mooi, ja... eh...’ Hij wilde zich omdraaien.
‘Waar moet je dan heen?’ Pieter keek hem rood wordend van kwaadheid aan.
Héman zweeg en voelde hoe hij het benauwd kreeg in de warme douchecel. ‘Waar sláát dit allemaal weer op?’ dacht hij.
‘Nou ja,’ zei Pieter en wees weer op het rekje. ‘Natuurlijk hoef je hier niet aan mee te betalen. Ik heb niet vooraf met je overlegd. Maar het is een verbetering van onze gemeenschappelijke woonsituatie, dus...’
‘Ja, ja, goed,’ zei Héman. ‘Hoeveel krijg je van me?’
‘Nou, het rekje was dertien gulden en vijfenzeventig cent plus nieuwe schroeven, dat maakt...’
‘Nee, ik geloof je wel,’ zei Héman, ‘hoeveel...’
‘...gedeeld door twee,’ ging Pieter onverstoorbaar verder, ‘dat maakt zeven gulden en veertig cent per persoon.’
Héman haalde zijn portemonnee tevoorschijn en haalde er acht gulden uit.
‘Ik weet niet of ik terug heb...’ zei Pieter het geld aanpakkend.
‘Die zestig cent komt nog wel,’ zei Héman.
‘Je moet het me helpen onthouden,’ zei Pieter. ‘O, en wacht eens, heb je nog even?’ Pieter draaide zich om en verdween in het huis. Hij kwam terug met in zijn hand een stapeltje papier.