aan de voorkant. Het kistje met kleingeld en het mapje met briefjes lagen op tafel, en in een groot kasboek vol vlekken berekende mijn vader de omzet van die dag. Hij rekende altijd half hardop, als een kind dat net heeft leren rekenen. ‘Vier opschrijven twee bewaren,’ prevelde hij dan. Op zulke momenten had hij iets aandoenlijks en zou ik hem wel tegen ik weet niet wat in bescherming willen nemen.
De omzet viel tegen. ‘Dat krijg je,’ bromde hij, ‘als er een trein uitvalt ben ik de pineut.’
‘Hè, wat vervelend,’ zei ik uit de grond van mijn hart, meer om zijn humeur dan om de centen.
‘Ja, heel vervelend, ja,’ beaamde hij grimmig. ‘Dat heb je goed door.’
Ik hield verder mijn mond.
Pas aan tafel durfde ik mijn mond weer open te doen. Ik zat de hele tijd aan de zwabber in de mist te denken. ‘Goh,’ zei ik vol ontzag, ‘die oom Felix heeft ook veel meegemaakt in de oorlog, zeg.’
Mijn vader kon er absoluut niet tegen als er met ontzag over andere mensen werd gesproken. Hij begon smalend te lachen. ‘Ach, houd toch op, die man heeft helemaal niks meegemaakt. Dat overdreven gedoe altijd.’
Ik begon helemaal te beven. ‘Nou,’ zei ik, ‘hij loopt anders niet voor niks zo krom.’
‘Nee,’ zei mijn vader met een olijke blik op Max, ‘hij loopt inderdaad niet voor niks zo krom, hij loopt zo krom om kinderachtige jongens als Felix zand in de ogen te strooien, hè Max?’
Max nam lachend zijn knipoog in ontvangst.
‘Ach, je bent gewoon jaloers,’ zei ik en mijn moeder wees hem dwars door mijn woorden heen terecht, voor haar doen op scherpe toon: ‘Dat is niet waar, Ger.’
‘Dat is wèl waar!!!’ viel mijn vader opeens uit. ‘Laat me niet lachen! Die man heeft nog nooit iets meegemaakt in zijn leven. Nog nóóit, hoor je dat!’
‘Nou, nou,’ probeerde mijn moeder hem te sussen.
‘Nee, niks nou nou. Ik ben het zat, die verhaaltjes van Felix over de oorlog.’
‘Nou, we zeggen toch niks,’ zei mijn moeder.
‘Houd dan je waffel!’ riep mijn vader. Hij was rood aangelopen.
‘Waarom kwam hij dan als een wandelend geraamte uit Duitsland terug?’ kon ik niet nalaten te vragen.
Mijn vader snoof diep en dreigend, alsof hij thuiskwam na een dag hard werken en rook dat het eten was aangebrand. Toen keek hij me een tijdje zwijgend aan. ‘Dat zal ik jou vertellen,’ zei hij ten slotte zacht. ‘Omdat hij niet genoeg macaroni gegeten had, daarom!’ Hij barstte opnieuw in lachen uit. ‘Het was zijn eigen stomme schuld.’ Hij manoeuvreerde een wagonlading macaroni naar binnen en keek mijn moeder uitdagend aan.
‘Ger, dat is onzin, dat weet jij ook wel,’ wierp mijn moeder tegen, waarop hij opnieuw vuur begon te spuwen.
‘Dat weet ik helemaal niet!’ Stukjes macaroni met tomatenpuree daalden als een lavaregen op de tafel neer en zijn vuist volgde met donderend geweld. Het glas bier naast zijn bord sidderde en viel. Snel zette hij het weer rechtop en haalde in één vloeiende beweging uit om mij een klap te verkopen.
‘Haal een doekje, rotjong!’ riep hij.
Op een drafje liep ik naar de keuken en kwam terug met een vaatdoek. ‘Als je me niet slaat,’ zei ik voor ik het schoonmaakte.
‘Dat bepaal ik hier zelf wel,’ zei mijn vader. Hij klonk echter een stuk kalmer dan daarnet, dus ik waagde me binnen zijn maaiveld en depte het plasje bier op. In de keuken spoelde ik het doekje uit, waarna ik weer aan tafel ging.
Een poosje aten we zwijgend verder, ieder met zijn eigen gedachten. Die van mij werden in beslag genomen door oom Felix. Hij was niet groot en sterk als mijn vader, maar krom als een hoepel, alsof hij nog steeds probeerde weg te schuilen voor de regen van