moeilijke jongen dus, een vervelende zeikert, onaangepast, zo'n jongen uit een autonoom gezinnetje daar tegen het duin waar eigenlijk niemand wat mee te maken had, in een huis waar de tijd alom tegenwoordig was in de grote klokken die daar hingen. Dat tekenen was iets waardoor ik mezelf kon bepalen tot mezelf en iets waar ik later ook weer op terug kon komen.’
Daarna de opleiding die eigenlijk geen opleiding was. ‘Ik heb me laten inschrijven bij de Minerva Academie in Groningen en vervolgens ben ik maar meteen vijf jaar naar huis gegaan. De leraren daar waren als kunstenaars best, maar het waren geen mensen die iets konden overdragen. Ik ervoer heel duidelijk: dat vak leer je niet van andere mensen. De intensiteit waarmee ik de zaken ervoer was veel groter dan wat er van hen uitging en op een gegeven moment besefte ik gewoon dat ik aan het schilderen was. Het leven bestond voor mij uitsluitend uit literatuur en schilderkunst.’
‘En op een gegeven moment ben ik nog voor Het Nieuwsblad gaan schrijven. Ik wilde toch niet helemaal het contact met de buitenwereld verliezen. Als je alleen maar schildert word je op den duur misschien een man die alleen maar gaat tellen, een figuur die ergens het ene schilderij na het andere maakt en ik dacht: dat moet ik zien te voorkomen. Ik heb een jaar of twee voor die krant geschreven. Maar toen ik positieve dingen ging zeggen over kunstenaars uit de buurt hadden ze toch eigenlijk liever dat ik er maar gauw weer mee ophield. Daar in Groningen hebben ze geen behoefte aan schilderkunst, aan ornamentiek. Het moet daar allemaal heel stil en mondjesmaat en verborgen plaatsvinden - daar is het land ook naar. Als je daar vol verve schrijft over iemand die je ziet zitten, dan zeggen ze al gauw meneer overdrijft, dat is een beetje belachelijk. Dus op een gegeven moment ben ik daar weer weggegaan.’
Edwin Aafjes luistert graag, naar muziek, de geluiden van de natuur, naar een hond die bij mijn overburen tijdens het gesprek aanslaat - slechte buren die hun hond een dag lang aan een ketting op hun balkon in de zon achterlaten, zodat het dier bij vlagen probeert om de deur stuk te bijten. Edwin vindt het heerlijk om te schilderen bij Bach of bij Coltrane, en tijdens het bouwen luistert hij naar de vogels, ‘de koekoek die in de verte even voorbij komt’.
‘Die koekoek ziet eruit als een soort roofvogel, maar hij vliegt een beetje knullig - hij heeft het motortje van een duif, zou je kunnen zeggen. Dat hij zijn eieren ergens anders legt en dan zo maar wat heen en weer vliegt vind ik wel mooi.’
In het begin luisterde Edwin verbaasd naar de taal die in het streekje wordt gesproken. ‘Dat is voor buitenstaanders niet makkelijk te verstaan. Dat heet dan nog wel Gronings, maar het is harder, de taal van de klei. In het begin had ik veel tijd nodig om te begrijpen wat er gezegd werd.’
's Ochtends laat Edwin vaak zijn zwartwitte hondje uit op de dijk. ‘Ik fiets twee dijken verder, dan zit ik aan het wad en dan kan ik zo Nederland uitkijken. Het is daar erg verschillend. In het ene gedeelte heb je bijvoorbeeld zand en een stuk verderop is er een hele mooie begroeiing, allerlei gewassen die net groeien waar het water regelmatig overheen vloeit, hele frisse citroenachtige gewassen die heel lekker ruiken. En als je daar dan gaat liggen en je kijkt naar boven dan waan je je in een totaal andere wereld. Dan heb je het gevoel dat je op een eiland zit en daar broeit en leeft van alles. Mijn hondje kijkt ernaar en ruikt er eens aan, maar interesseert er zich verder niet voor. Hij haalt wel eens een kippeëi weg bij de buren en dat begraaft hij dan thuis, maar vogeleieren laat hij gewoon liggen.’
Dat hondje komt van de markt in Antwerpen waar Edwin veel schilderijen verkocht heeft. Hij heet Schumann, naar de componist, en ook naar zijn neiging, toen hij nog puppie was, om Edwins schoenen op te eten wanneer hij onder de douche stond. ‘Er zit muziek in dat hondje,’ zegt hij, ‘een echte terrier.’