Maatstaf. Jaargang 40
(1992)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |
Hans Hafkamp
| |
[pagina 85]
| |
by a Gentleman of the University of Cambridge. De titel hiervan gaf blijk van de omvangrijke bijbelkennis die Crowley aan zijn opvoeding had overgehouden, want ‘“Akeldama” komt uit de Bijbel (Handelingen 1:19) en betekent “Bloedgrond” of “Bloedakker”. Het was de plaats waar Judas werd begraven na zijn zelfmoord uit berouw over het verraden van Jezus.’Ga naar eind3 Het pseudoniem dat Crowley voor dit boek gebruikte, verwijst natuurlijk naar de door hem bewonderde dichter Percy Bysshe Shelley, die in 1811 het pamflet The Necessity of Atheism publiceerde als ‘A Gentleman from the University of Oxford’ (waarvan hij overigens na publikatie van het pamflet prompt verwijderd werd).Ga naar eind4 Maar er schuilt meer achter Crowleys pseudoniem. Zijn aankomst op Cambridge luidde namelijk een belangrijke verandering van zijn levensomstandigheden in. In zijn Confessions schreef hij dat dit hem ‘de sensatie gaf van diep adem halen zoals men doet na onder water gezwommen te hebben of (een nog betere vergelijking) zoals men doet nadat men zich schrap gezet heeft tegen de pijn die een tandarts veroorzaakt. Ik kon mij van het leven niets beters voorstellen.’
Edward Alexander Crowley werd op 12 oktober 1875 geboren als zoon van een bierbrouwer, die een fanatiek volgeling was van John Nelson Darby, de oprichter van de Plymouth Brethren. Deze sekte werd, zo meldde Crowley in zijn Confessions ‘gekenmerkt door de weigering compromissen te sluiten; ze staat op de letterlijke interpretatie van de bijbel als de exacte woorden van de Heilige Geest.’ Zijn streng-religieuze opvoeding had onder andere tot gevolg dat Crowley in zijn jeugdjaren verstoken was van literatuur, met uitzondering van de bijbel. Al vroeg vergezelde Crowley zijn vader op diens spreekbeurten en aangezien die als prediker ‘indrukwekkend welbespraakt [was], sprekend, zoals hij deed, vanuit zijn hart’, moet dit grote invloed hebben gehad. Aanvankelijk ontpopte de jonge Alick, zoals hij toen nog werd genoemd, zich dan ook als een fanatieke Plymouth Brother. Dat dit echter een tijdelijke zaak zou zijn, had de opmerkzame beschouwer reeds bij Crowleys geboorte kunnen waarnemen. In de derde persoon, die hij in de eerste hoofdstukken van zijn Confessions gebruikte, gaf Crowley zelf de volgende bijzonderheden: ‘[Hij] was uitzonderlijk vanaf het moment van zijn aankomst. Hij droeg op zijn lichaam de drie belangrijkste onderscheidingstekens van een Boeddha. Hij had een te korte tongriem, en op de tweede dag van zijn incarnatie sneed een chirurg het fraenum linguae door. Hij had ook het karakteristieke vel, dat zo'n drie lustra later een operatie voor fimosis nodig maakte. Ten slotte had hij op het midden van zijn hart vier haren die van links naar rechts krulden precies in de vorm van een swastika.’ Toen Crowley elf was overleed zijn vader en dat kwam de sfeer in het gezin niet ten goede. Zijn moeder ontpopte zich ‘na haar man's dood, [als] een hersenloze bigot van het meest kleingeestige, logische en onmenselijke type,’ aldus Crowley.
Voor Crowley was het gezin waarin hij geboren was maar bijzaak. Voor een groot deel was zijn geest gevormd tijdens eerdere incarnaties. John Symonds opent zijn biografieGa naar eind5 dan ook toepasselijk met een hoofdstuk ‘Past Lives’. De incarnatie die meteen aan de Crowley-incarnatie voorafging, was die van Eliphas Lévi, een auteur van boeken over magie en de kaballa. Hoewel Lévi pas zes maanden voor Crowleys geboorte overleed, vormde dat ‘geen tegenspraak aangezien de geest van Lévi niet in de baarmoeder van Crowleys moeder zou zijn neergedaald totdat ze drie maanden zwanger was’. Crowleys herinneringen aan voorgaande incarnaties gingen ver terug. Zo was hij de Thebaanse priester Ankh-f-n-Khonsu (die tijdens de zesentwintigste dynastie leefde) en de Chinese wijsgeer Ko Hsuan, een volgeling van Lao-tze en auteur van Khing Kang King, een titel die Crowley in 1939 ook aan zijn eigen bibliografie zou toevoegen.Ga naar eind6 Verder had hij als paus | |
[pagina 86]
| |
Alexander vi de wereld bewandeld. Dit is een veelzeggende keuze, zoals Symonds duidelijk maakt: ‘Deze briljante maar genotzieke prelaat, die werd beschuldigd van het plegen van moord en incest, was het soort paus dat hij graag had willen zijn.’Ga naar eind7 Ook een andere incarnatie werpt een bijzonder licht op Crowleys obsessies. In de zeventiende of achttiende eeuw was hij namelijk ‘een rijke jongeling van goeden huize, meer meisje dan jongen, een hermafrodiet, vreselijk mismaakt. Crowley herinnerde zich duidelijk zijn donkerblauwe fluwelen kniebroek, zijden cape en met veren versierde hoed. Hij was klein, dun, tuberculoos, met een dikke bos bruin haar en een ruggegraatsverkromming. Hij had een kwaadaardig karakter en was een hater van de mensheid. “Ik stierf aan syfilis opgelopen van een Duitse Ritter die me verkrachtte,” schreef Crowley terwijl hij afscheid nam.’ De hermafroditische eigenschappen kwamen terug in de incarnatie Aleister Crowley, zo meldde deze in zijn autohagiografie: ‘Hoewel zijn mannelijkheid boven normaal is, zowel fysiologisch als getuige zijn machtige baardgroei, heeft hij zekere, duidelijk herkenbare vrouwelijke eigenschappen. Niet alleen zijn zijn ledematen frêle en gracieus als van een meisje, maar zijn borsten zijn in bepaald abnormale mate ontwikkeld. Er is dus een soort hermafroditisme in zijn fysieke structuur; en die wordt natuurlijk uitgedrukt in zijn geest. Maar waar, in de meeste gelijke gevallen, de vrouwelijke kwaliteiten ten koste van de mannelijkheid verschijnen, zijn ze bij hem toegevoegd aan een perfect mannelijk type.’ Crowleys biograaf en voormalige secretaris Israel Regardie voegde daar aan toe dat de schrijver ‘een dunne, vrouwelijke, tamelijk schrille stem [bezat]. Dit was een van de opvallendste gebieden waar zijn homoseksuele componenten te voorschijn kwamen.’Ga naar eind8
Na het overlijden van zijn vader, werd Crowley naar kostschool gestuurd. Deze jaren omschreef hij in een van zijn eerste pogingen tot autobiografie, de inleiding tot q,Ga naar eind9 als ‘A Boyhood in Heil’. Gezien zijn streng-christelijke opvoeding wekt het geen verwondering dat Crowley in deze periode amper op de hoogte was met seksualiteit. Hij zelf omschreef zich later als ‘verbazingwekkend onschuldig’, wat hij onderstreept door te vertellen dat ‘mijn studiegenoot notabene de favoriete “hoer” van het huis was; zelfs zodanig, dat hij daardoor zijn inkomen aanzienlijk aanvulde. Maar hoewel ik me van deze feiten bewust was, had ik geen begrip van wat ze inhielden.’ Deze seksuele onwetendheid kreeg onontkoombaar een vervelende ontknoping. In The World's Tragedy schreef Crowley cryptisch: ‘mijn gezondheid stortte in; gedeeltelijk, kan men zeggen, door wat mijn eigen fout of ongeluk zou zijn geweest als ik op de juiste wijze onderricht was; gezien de omstandigheden echter, was het het directe resultaat van het ellendige systeem dat, er niet mee tevreden mij zelf te martelen, me gekneveld en geblinddoekt overleverde aan de woedende majesteit van de natuur.’ Deze enigszins cryptische passage wordt duidelijk door een aantekening die Crowley in zijn eigen exemplaar van het boek maakte: ‘Ik kreeg de sjanker van een prostituée in Glasgow.’ Deze ervaring moet een grote indruk op Crowley gemaakt hebben, want in zijn erotische en pornografische werk komt syfilis regelmatig voor. Een voorbeeld hiervan vormt het eerste van een tweetal ‘Suggested additional Stanzas for “A Ballad of Burdens”’ in White StainsGa naar eind10: The burden of caught clap. How sore it is!
A burden of sad shameful suffering,
The bitter bastard of a bloody kiss,
The Parthian arrow poisoned from Love's sling!
Lo, sweet Lord Christ, thou knowest how sore a thing
Is a cock crooked and consumed of fire
Shooting out venomous sap that hath a sting!
This is the end of every man's desire.
| |
[pagina 87]
| |
In 1895 kwam Crowley in Cambridge boven water en ademde diep in. Hij nam de bestudering van de Engelse literatuur voortvarend ter hand. Bovendien schreef hij zich in aan wat Reve ‘de universiteit die leven heet’ noemde, want ‘Cambridge is, natuurlijk, een ideale plaats voor een jongen in mijn situatie. Prostitutie is nagenoeg geheel afwezig, maar bijna alle jongere vrouwen van het district zijn gretig om mee te werken in de juiste geest - die van romantiek en passie.’ Hieraan voegde hij toe: ‘Er zijn zodoende weinig sporen van kostschool-achtige faute de mieux pederastie: die overleeft alleen in erg kleine “esthetische” coterieën, voornamelijk samengesteld uit geboren perverten, en in theologische kringen, waar angst voor schandaal en ziekte natuurlijke bevrediging tegenhoudt.’ Gelet op deze zeldzaamheid van de gelijkgeslachtelijke liefde is het opmerkelijk, of veelzeggend, dat Crowley een nauwe relatie aanging met Herbert Charles Jerome Pollitt, een acteur met een grote voorkeur voor travestie, die hij uitleefde onder de naam Diane de RougyGa naar eind11. Pollitt was bevriend met Aubrey Beardsly, wiens werk hij verzamelde. Het is dan ook waarschijnlijk dat het Pollitt geweest is die Crowley in contact bracht met Beardsley én met Leonard Smithers. Smithers was, nadat hij in 1894 een eigen uitgeverij was begonnen, een van de leidende uitgevers van het fin de siècle. Naam maakte hij vooral met een reeks door Beardsly geïllustreerde uitgaven. Na het proces van Oscar Wilde was hij de enige uitgever die nog werk van een decadent karakter aandurfde. Wilde schreef ooit over hem: ‘He loves first editions, especially of women: little girls are his passion.’ Meteen hierop noemde hij hem ‘de meest geleerde erotomaan in Europa’.Ga naar eind12 Smithers liet deze voorkeur voor erotiek meespelen in zijn uitgave-beleid. Reeds in 1893 gaf hij de aan Wilde toegeschreven roman Teleny, or the Reverse of the Medal uit.Ga naar eind13 Hoewel Smithers ooit gezegd schijnt te hebben ‘ik publiceer alles waar de anderen bang voor zijn’, ging dit niet zonder problemen. Wilde kon hem dan ook ooit schrijven: ‘U bent zo gewend aan het uitbrengen van boeken die beperkt zijn tot een editie van drie exemplaren, een voor de schrijver, een voor uzelf, en een voor de politie, dat ik werkelijk vind dat u beneden uw standaard zinkt in het produceren van een zes-penny editie van wat dan ook.’Ga naar eind14 Crowley was van deze activiteiten op de hoogte. Hij kende Teleny en schreef dat in zijn The Scented Garden of Abdullah the Satirist of ShirazGa naar eind15 zelfs onomwonden toe aan Wilde. Smithers moet dan ook de perfecte uitgever voor hem geweest zijn. Maar ook voor Smithers kwam het contact met Crowley bepaald niet ongelegen, want ‘het fraaie boek - men zou kunnen toevoegen het twijfelachtige boek - bleek niet het gemakkelijk te verkopen boek. Zelfs toen hij in 1897 aan Crowley voorgesteld werd had hij het moeilijk en zeer waarschijnlijk verwelkomde hij hartelijk een jongeman met een fortuin om te spenderen - dertigduizend pond als we Crowley mogen geloven - en met manuscripten die op zijn eigen kosten prachtig gedrukt en uitgegeven moesten worden.’Ga naar eind16 In 1898 verscheen het eerste produkt van de samenwerking tussen Crowley en Smithers, het hiervoor reeds genoemde Aceldama. Het is mogelijk dat men geprobeerd heeft Beardsley voor dit boek een omslag te laten tekenen, want die schreef op 11 december 1897 aan Pollitt: ‘Uw bard uit Cambridge moet zeker versierd worden en gepubliceerd vanuit de Arcade. Ik zal hem beschermen met het prachtigste omslag.’Ga naar eind17 Beardsley was een liefhebber van pornografie en hij zal in Crowley een geestverwant herkend hebben, met wie hij over zijn erotische fantasieën kon spreken. Dit althans lijkt een gedicht in Aceldama te suggereren: Audrey attained in sleep when he dreamt this
Wonderful dream of women, tender child
And harlot, naked all, in thousands piled
On one hot writhing heap, his shameful kiss
To shudder through them, with lithe limbs defiled
| |
[pagina 88]
| |
To wade, to dip
Down through the mass, caressed by every purple lip.Ga naar eind18
Dat de verhouding tussen Beardsley en Crowley uitstekend geweest moet zijn, bewijst het feit dat Crowley een van de twee op perkament gedrukte exemplaren van Aceldama aan de tekenaar had toebedacht. Beardsleys dood in 1898 verhinderde echter een verdere samenwerking tussen beide kunstenaars.Ga naar eind19 In Aceldama kwamen niet alleen Beardsleys erotische fantasieën aan bod, ook een aantal van Crowleys eigen obsessies vond in dit boek reeds een poëtische verwoording. Zo komt in een zinsnede als ‘And dung of worthless women shall desire’ reeds zijn levenslange gefascineerdheid door koprofagie tot uiting. Deze voorkeur komt uitgebreider aan bod in het eveneens in 1898 verschenen boek While Stains, bijvoorbeeld in het openingskwatrijn van het gedicht ‘Go into the Highways and Hedges, and compel them to come in’: Let my fond lips but drink thy golden wine,
My bright-eyed Arab, only let me eat
The rich brown globes of sacramental meat
Steaming and firm, hot from their home divine.
Ook White Stains werd uitgegeven door Leonard Smithers, hoewel diens naam noch die van de auteur op de titelpagina verscheen. White Stains was namelijk het eerste van wat Crowley in een dagboekaantekening van 26 maart 1924 zou omschrijven als ‘de drie “slechte” boeken’.Ga naar eind20 Naast het jaartal, 1898, vinden we op de titelpagina van White Stains alleen de titel en een uitgebreide ondertitel: The Literary Remains of George Archibald Bishop, A Neuropath of the Second Empire. De naam van de schrijver die Crowley voor deze gelegenheid creëerde was zeker niet toevallig gekozen. Bishop was de familienaam van zijn moeder en zijn oom Tom Bond Bishop nam na zijn vaders dood een deel van zijn opvoeding op zich. Deze ervaring herinnerde Crowley zich niet met genoegen, want in zijn Confessions schreef hij dat ‘geen wredere fanaticus, geen gemenere schurk, ooit deze aarde bewandelde’. Hieraan voegde hij nog toe dat Bishop ‘een afkeer had van wat hij zonde noemde die overdreven was, haast tot het punt van waanzin’. En aan een naamgenoot van deze man schreef hij gedichten toe met titels als ‘Volupté’, ‘A Ballad of Passive Paederasty’ en ‘Necrophilia’. Bovendien waren deze gedichten gebundeld in een boek dat opende met de mededeling: ‘The Editor hopes that Mental Pathologists, for whose eyes alone this treatise is destined, will spare no precaution to prevent it falling into other hands.’ Toen Crowley in de jaren twintig zijn herinneringen optekende, onthulde hij ook wie hij met deze vermelding van ‘Mental Pathologists’ vooral op het oog had: Richard von Krafft-Ebing: ‘De feiten zijn als volgt: in de loop van mijn lectuur stootte ik op von Krafft-Ebings Psychopathia Sexualis. De professor probeert te bewijzen dat seksuele aberraties het gevolg van ziekte zijn. Ik was het daar niet mee eens. Ik dacht dat ik in staat was de betrokken psychologie te begrijpen; ik dacht dat de daden alleen maar magische bekrachtigingen waren van perfect begrijpbare gezichtspunten. Ik zei tegen mijzelf dat ik de professor moest weerleggen. Ik kon dit alleen doen door gebruikmaking van de enige vorm die voor mij beschikbaar was: de artistieke vorm. Ik bedacht daarom een dichter die het verkeerde pad op gaat, die met normaal en onschuldig enthousiasme begint, en langzamerhand verschillende ondeugden ontwikkelt. Hij eindigt met ziekte en waanzin, culminerend in moord. In zijn gedichten beschrijft hij zijn neergang, steeds de aard van elke daad verklarend. De conclusies van het boek kunnen daardoor in elke zondagsschool onderschreven worden, en de metafysica ervan is orthodox vanuit het gezichtspunt van de theo- | |
[pagina 89]
| |
loog. Ik schreef het boek met absoluut serieuze bedoelingen en in alle onschuld.’ De lezer van deze passage dient wel te bedenken dat toen Crowley deze woorden dicteerde en vervolgens openbaar maakte, hij het middelpunt was geweest van uitgebreide lastercampagnes. De Sunday Express bijvoorbeeld had in november 1922 over zijn werk geschreven: ‘Een groot aantal van zijn boeken is in eigen beheer uitgegeven - sommige ervan in Parijs. Ze zijn of onbegrijpelijk of weerzinwekkend - meestal beide. Zijn taal is de taal van een geperverteerde en zijn ideeën zijn verwaarloosbaar.’Ga naar eind21 White Stains behoort niet tot de in Parijs uitgegeven boeken van Crowley - het werd gezet door de Nederlandse firma Roeloffzen & HübnerGa naar eind22 en gedrukt op handgeschept papier van Van Gelder - maar de fictieve auteur ervan had wel sterke bindingen met Parijs. In de inleiding die Crowley in de gedaante van een anonieme editeur aan het boek meegaf, vermeldde hij een aantal feiten over George Archibald Bishop. De dichter van White Stains werd in 1837 geboren als zoon van ouders die ‘hun religieuze ideeën doorvoerden tot het punt dat ze hun huwelijk nooit consumeerden’. De geboorte van het kind leidde dan ook direct tot het einde van het huwelijk. De vader van de dichter beschouwde zijn voormalige vrouw nu als de Scharlaken Vrouw uit de Apocalypse en hij zag zichzelf als het Eerste Beest. Het kind was dientengevolge de Antichrist. Na een opvoeding in Engeland vertrok de dichter in 1861 naar Parijs waar hij een rijke vrouw als maîtresse kreeg. Zij stond hem bij tijdens zijn psychische aftakeling. Na een poging tot lustmoord werd hij in 1868 opgesloten in een psychiatrische inrichting die in 1870 afbrandde. Hierbij kwam de dichter om. Na zijn dood werd een groot deel van zijn werk vernietigd, met uitzondering van de in White Stains gebundelde gedichten, die hem naast Swinburne een eenzame plaats in de Engelse literatuur bezorgden. Alleen zij sloten aan bij de ‘glorieuze waanzin’ die de Franse literatuur in deze dagen kenmerkte in het werk van Baudelaire, Rollinat, Péladan en Mendés. In het hierboven geciteerde fragment uit Crowleys autobiografie kwam de opbouw van White Stains al ter sprake. Het boek opent met een hartstochtelijk ‘Dédicace’Ga naar eind23 en een ‘Prefatory: Sonnet to the Virgin Mary’. Al snel krijgen de gedichten een wellustiger inhoud, aanvankelijk nog met een heteroseksueel karakter, zoals in ‘Mathilde’: O large lips opening outward like a flower
To breathe upon my face that clings to thee!
O wanton breasts that heave deliciously
And tempt my eager teeth! O cruel power
Of wide deep thighs that make me furious
As they enclasp me and swing to and fro
With passion that grows pale and drives the flow
Of the fast fragrant blood of both of us
Into the awful link that knits us close
With chain electric! O have mercy yet
In drawing out my life in this desire
To consummate this moment all the gross
Lust of to-night, and pay the sudden debt
That with strong water shall put out our fire.
Maar al spoedig heeft de dichter andere impulsen nodig om in opwinding te geraken. Hij vindt die onder meer bij het eigen geslacht, zoals blijkt uit het laatste van een tweetal rondelen: Boy of red lips, pale face, and golden hair
Of dreamy eyes of love, and finger-tips
Rosy with youth, too fervid and too fair, Boy of red lips.
How the found ruby rapier glides and slips
‘Twixt the white hills thou spreadest for me there;
How my red mouth immortal honey sips
From the ripe kisses, and sucks nectar rare
When each the shrine of God Priapus clips
| |
[pagina 90]
| |
In hot mouth passionate more than man may bear,
Boy of red lips!
Hierna neemt Bishops dooltocht langs vele perversies pas echt een aanvang. Hij zingt in ‘A Ballad of Passive Paederasty’ de lof van de anale variant; hij beschrijft ‘An October Idyll’ (aldus de ondertitel) ‘With Dog and Dame’ en hij exploreert de mogelijkheden van koprofagie en necrofilie. Ten slotte wordt hij gestopt door de afgrond van de gekte, die vorm krijgt in het lange gedicht ‘Aβνσμος’, waarin hij onder meer de lust van moord beschrijft: [...] Again as dead
Were we borne forth, and then - Can I forget? -
I gripped the glossy throat. My fingers met
Crushing through the skin and muscle, nerve and vein,
And in that supreme agony of pain
I drained myself of lust! That final clasp
The frightful struggle ended; I leapt high,
Caught sword, bared breast, and hurled myself to die,
But thy mad slaves attacked me, These I slew
- So I half guess - the next thing my soul knew,
I was alone and naked in my bed.
[...]Ga naar eind24
en dat eindigt met de woorden: ‘Satan! Damnation! This is the abyss!’ Dat Crowley in zijn memoires 1898 omschreef als ‘het cruciale moment van mijn vroege leven’ heeft niet alleen te maken met zijn literaire produktie, hoewel die omvangrijk was. Naast Aceldama en White Stains publiceerde hij namelijk nog een vijftal andere titels, terwijl een derde boek dat hij bij Smithers wilde publiceren, Green Alps, alleen het proevenstadium bereikte. In zijn Confessions herinnerde Crowley zich de oorzaak hiervan als volgt: ‘Ik had Leonard Smithers betaald om het te laten drukken en hij vertelde me dat het werk van de drukker door vuur verwoest was, wat al dan niet het geval geweest kan zijn. Het is karakteristiek dat ik de situatie met een schouderophalen accepteerde.’ Timothy d'Arch Smith noemt in zijn essay over Crowleys boeken de ‘onderwerpskeuze een vooruitgang op White Stains’ en de auteur meende later dat ‘de verzameling werd gekenmerkt door een neiging naar aardse passie; en de titel toont aan dat ik de menselijke liefde al beschouwde als iets dat overstegen moest worden.’ Dat Crowley 1898 als een cruciaal jaar beschouwde had vooral te maken met zijn inwijding als Neophyte Oo = O◻ in The Hermetic Order of the Golden Dawn, een magische orde waarvan ook de schrijvers Arthur Machen, Algernon Blackwood en W.B. Yeats lid waren. Bij zijn inwijding in de orde nam Crowley de magische naam Perdurabo aan, wat ‘Ik zal volhouden tot het eind’ betekent. Omdat Crowley voor zijn toetreding al een ruime belezenheid in deze materie had opgedaan, doorliep hij de vijf graden die de eerste en in het openbaar optredende orde uitmaakten, The Golden Dawn in the Outer, met groot gemak. Toen Crowley echter bevorderd wilde worden tot de status van Adeptus Minor 5o = 6◻, de eerste graad van de tweede, geheime orde, The Inner Order of the Rose of Ruby and the Cross of Gold, leverde dat problemen op. Uiteindelijk werd Crowley door de leider van de Golden Dawn, de in Parijs woonachtige S.L. MacGregor Mathers, zelf ingewijd. Het moet voor Crowley een onaangename schok geweest zijn toen bleek dat de Londense tempel, onder leiding van W.B. Yeats, deze inwijding niet erkende. Crowley schreef dit onder meer toe aan de jaloezie die Yeats tegenover hem voelde, en die vanaf diens eerste kennismaking met Crowleys werk tot uiting kwam: ‘Ik had een set opgemaakte proeven [van Jephthah, (1899)] bij me toen ik op een avond W.B. Yeats ging bezoeken. Ik heb zijn werk nooit hoog gewaardeerd, het lijkt me viriliteit te missen. [...] Op dat moment echter, zou ik blij zijn geweest met een vriendelijk woord van een oudere man. Ik liet hem daar- | |
[pagina 91]
| |
om de proeven zien en hij bladerde ze door. Hij dwong zichzelf tot het uitbrengen van een paar beleefde clichés, maar ik kon zien hoe de zaken werkelijk lagen. Ik was tegen deze tijd tamelijk ervaren in helderziendheid, helderhorendheid en helderbewustzijn. Maar het zou werkelijk een erg afgestompt persoon geweest moeten zijn, die niet de zwarte, gallische woede had opgemerkt, die hem tot in zijn ziel beroerde. Ik haal dit aan als een bewijs dat Yeats in zijn hart werkelijk een dichter was, want een charlatan zou geweten hebben dat hij geen reden had een authentieke dichter te vrezen. Wat hem verwondde was de kennis van zijn eigen onvergelijkbare inferioriteit.’ De onenigheid tussen Crowley en Mathers enerzijds en Yeats cum suis anderzijds leidde tot de ineenstorting van de Golden Dawn als eenheid. Overigens zou Crowley in 1904 ook met Mathers breken, omdat die hem zijn plaats als leider van de Golden Dawn niet wilde afstaan. Nadien werden Crowleys bevorderingen in de magische hiërarchie door hemzelf voltrokken. Dat culmineerde in 1921 in het afleggen van de eed van Ipsissimus 10o = 0◻, ‘de hoogst mogelijke Graad in de hele hiërarchie van de Grote Witte Broederschap van Licht, een stadium voorbij de goden, voorbij alle geestelijke notie,’ aldus Symonds.
Zo ver was het echter bij lange na nog niet toen Crowley op 12 augustus 1903 trouwde met Rose Edith Kelly, de zuster van zijn jeugdvriend Gerald Kelly. Het paar vertrok op een uitgebreide huwelijksreis naar het Middenen Verre Oosten, waarvan ‘het werkelijke doel was de viering van onze liefde op te sieren door die te laten plaatsvinden tegen duizend beminnelijke en fonkelende achtergronden.’ In maart 1904 bevonden Mr en Mrs Crowley, voor de gelegenheid gemetamorfoseerd in Prins en Prinses Chioa Khan, zich op de terugweg in Caïro. Hier greep een gebeurtenis plaats die Crowleys hele verdere leven zou bepalen. Zijn vrouw raakte namelijk in een trance-toestand terwijl hij met behulp van magische ceremonies Thoth aanriep. Herhaaldelijk zei ze: ‘Ze wachten op je.’ Op de achttiende voegde ze daaraan toe dat Horus degene was die wachtte en dat Crowley hem moest aanroepen. Aanvankelijk geloofde hij niet dat Horus zijn vrouw als medium gebruikte. Hij liet zich echter overtuigen toen zijn vrouw - die totaal onkundig was van Egyptologie - in het Boulak-museum de god met wie zij in verbinding stond kon identificeren op een stèle, gewijd aan Ra-Hoor-Khuit, een van de verpersoonlijkingen van Horus. Bovendien droeg deze stèle het museumnummer 666, het nummer van het Beest uit de Apocalypse, dat Crowley op zichzelf van toepassing achtte. Crowley onderwierp zich hierna onvoorwaardelijk aan de eisen die zijn zieneres overbracht. Op haar aanwijzingen betrad hij op 8 april om precies 12 uur zijn ‘tempel’, een gewijde kamer in zijn hotel. Hier moest hij Horus aanroepen en vervolgens opschrijven wat hij hoorde. Het bleek dat zijn Heilige Beschermengel Aiwass, een Geheime Meester met de graad van Ipsissimus, contact met hem zocht. Op drie achtereenvolgende dagen dicteerde deze hem in zittingen van precies een uur de drie delen van Liber AL vel Legis, meestal gepubliceerd onder de titel The Book of the Law.Ga naar eind25 Aanvankelijk zag Crowley de waarde van dit geschrift niet in; pas enige jaren later zou hij zijn hele leven in dienst stellen van de erin verwoorde leer. Vooral de uitspraken ‘Do what thou wilt shall be the whole of the Law’ en ‘Love is the law, love under will’ raakten, omdat ze in de kringen rond Crowley werden verheven tot de gangbare begroeting en het daarop te geven antwoord, onverbrekelijk met de persoon van de magiër verbonden.Ga naar eind26
Nadat hem The Book of the Law was geopenbaard, vertrokken Crowley en zijn vrouw weer naar Europa. In hun Schotse huis te Boleskin, nabij Loch Ness, beviel Rose op 28 juli 1904 van een dochter, die de door Crowley zorgvuldig uitgekozen namen Nuit Ma | |
[pagina 92]
| |
Ahathoor Hecate Sappho Jezebel Lilith meekreeg. Het echtpaar had in deze periode gezelschap van een tweetal vrienden en ze ‘waren het gelukkigste gezelschap van de highlands,’ aldus Crowley. ‘Er was maar een probleem, namelijk hoe mijn vrouw afleiding te bezorgen gedurende haar reconvalescentie. Ze was gewoonlijk een intens actief, vrolijk wezen, maar ze had absoluut geen liefhebberijen. Ze kon zelfs niet eens het simpelste kaartspel spelen, en van mijn hele bibliotheek van drieduizend boeken of meer was er maar zo'n half dozijn dat ze wilde lezen. [...] Het was aan mij een specimen te produceren van de enige soort literatuur die ze begreep.’ Waarop dit neerkwam wordt duidelijk wanneer Crowley meteen hierop laat volgen dat ‘het bezwaar tegen deze vorm van kunst haar monotonie is; de preoccupatie met gedetailleerde voorvallen sluit een plot uit, en het scala karakters is betreurenswaardig beperkt. De mannen zijn haast altijd priesters of van adel; de vrouwen gravinnen, schooljuffrouwen of modistes. Deze boeken hebben als waarde een openhartigheid van het meest innemende soort; maar ze vergen vaak te veel van iemands goedgelovigheid. [...] Ik neem aan dat ik werkelijk woedend was door het feit dat de vrouw van wie ik zo zielsveel hield en die ik zo hevig vereerde, op deze manier intellectueel beperkt was.’ Crowley zou echter de auteur van White Stains niet zijn, als hij geen kans had gezien aan de door hem gesignaleerde bezwaren het hoofd te bieden. ‘Mijn enige remedie was een reductie ad absurdum. [...] Geen priester of monnik zou mijn held zijn. Ik zou een aartsbisschop nemen. Hij zou niet de bovenmenselijke kracht van zes mannen hebben; hij zou het beter doen dan zeshonderd. Mijn voorbeelden hadden mij geërgerd door de erbarmelijke beperktheid van hun woordenschat. Door het bezit van het uitstekende woordenboek van John B. Farmer en W.E. HenleyGa naar eind27 was ik in staat herhaling van mijzelf te vermijden. Bovendien nam ik de vrijheid vele nieuwe woorden en zinswendingen te creëren om nog meer afwisseling mogelijk te maken. Aldus zou ik voor elk detail de achterlijke absurditeit van dit soort literatuur aantonen door de fouten ervan op elk punt te overdrijven.’ Op twaalf achtereenvolgende dagen hamerde Crowley de proloog en elf hoofdstukken van The Nameless Novel uit zijn typemachine om die vervolgens aan het bij hem thuis verzamelde gezelschap voor te lezen. Niet lang daarna verscheen The Nameless Novel, voorafgegaan door een Introduction en gevolgd door The Bromo Book, in druk als Snowdrops from a Curate's Garden. De titelpagina meldde: ‘Imprimé sous le manteau et ne se vend nulle part’, met als jaar en plaats van uitgave: ‘1881 A.D., Cosmopoli’. Hoewel Cosmopoli al enige eeuwen een centrum vormde waar boeken gepubliceerd werden die elders niet konden verschijnen, was het in dit geval waarschijnlijk een directe verwijzing naar Teleny, or The Revearse of the Medal, dat daar anno 1893 eveneens verscheen. Toch was dit boek niet verschenen bij Leonard Smithers. Misschien hebben de perikelen rond het niet verschijnen van Green Alps Crowley meer geïrriteerd dan hij wilde toegeven, want hij zou geen gebruik meer maken van de diensten van deze uitgever. Voor de boeken die niet in Engeland geproduceerd konden worden, deed hij nu een beroep op de Fransman Philippe Renouard, ‘een van de beste mannen in Parijs’. In de presentatie van Snowdrops from a Curate's Garden komt een aantal kenmerken van White Stains terug. Ook in dit geval presenteert een anonieme editeur het werk, dat nu overigens niet afkomstig is van een dichter die krankzinnig overleden is, maar van een kunstenaar, K., die verder anoniem moet blijven. De bezorger kan slechts zeer mondjesmaat biografische gegevens verstrekken, ‘want ik heb niet de wens de nuttige openbare carrière van de getalenteerdste kunstenaar van deze tijd te vernietigen, en er kan geen twijfel aan bestaan dat precieze toespelingen ervoor zouden zorgen dat zijn ontelbare vrienden in de infame vuilbek die deze | |
[pagina 93]
| |
walgelijkheden neerschreef de heilige en fijngevoelige held van hun dromen zouden herkennen.’ Hij meldt dan ook alleen dat K. reeds op de universiteit door zijn professoren op handen gedragen werd vanwege zijn vroomheid en geleerdheid, maar ook door een bepaalde weerzinwekkende coterie, die hem aanbad om zijn schoonheid ‘and the impudent cynicism of his - bottomless lust, I would say, but for the peculiar inappropriateness of the epithet.’ K. schreef The Nameless Novel ‘tijdens de ernstige fysieke belasting die [zijn vrouw's] bedlegerigheid hem oplegde’. The Nameless Novel voldoet helemaal aan de beschrijving die Aart van Zoest ooit gaf van Batailles Histoire de l'CEil: ‘Het bevat beschrijvingen van situaties en handelingen die in porno passen: perversiteiten, erotische kunstenmakerij. Maar de perversiteiten worden al gauw in verband gebracht met de overtreding van verboden, maatschappelijke of andersoortige taboes.’Ga naar eind28 Crowley trad natuurlijk met voeten een christelijk taboe, toen hij zijn hoofdpersoon aartsbisschop liet zijn, die in de eerste alinea van de ‘Prologue’ als volgt opgevoerd wordt: ‘“Heerlijk, bij Jezus!” schreeuwde de gravin, toen ze, met haar vette kont behoedzaam belancerend boven het ascetische gezicht van de aartsbisschop, een grote kwak vettig geil ontlaadde uit de hals van haar uitpuilende kut in de wijd openstaande mond van de half-gesmoorde geestelijke.’ Nadat hij zich een bladzijde later in de mond van de inmiddels bewusteloze gravin ontlast heeft, en haar vervolgens met messteken om het leven heeft gebracht, blijken de gebeurtenissen lustvol geobserveerd te zijn door een journalist van The Daily Mail. De aartsbisschop vraagt deze man zijn levensverhaal op te tekenen, en dat zal de volgende elf hoofdstukken beslaan. Hij begint zijn relaas in ‘Capitulum Primum’ als volgt: ‘Ik kwam uit een Bodemloze Put, begon de aartsbisschop, en ik heb mijn leven gewijd aan pogingen terug te keren. Nauwelijks had ik mijn moeders borst verlaten of ze bracht me naar haar clitoris, en ik was amper in mijn vaders armen gelegd of zijn snikkel zat tussen mijn babybeentjes en spoot zijn romige wit de zonnige lucht van Rome in, waar ik, zoals u zich misschien bewust bent, mijn eerste adem haalde.’ Hierna volgt een uitgebreide dooltocht door de verste uithoeken van een zeer pervers universum. Reeds op zevenjarige leeftijd mocht de latere aartsbisschop ontdekken dat koningin Victoria niet de kuise vrouw was waarvoor de buitenwereld haar hield. De gezondheid van de koningin bleek af te nemen wanneer ze niet constant geneukt werd en nadat al vele regimenten oververmoeid afgevoerd waren, werd zelfs de jeugdige held ingeschakeld: ‘Ik waggelde naar het bed - denk eraan dat ik nog geen acht jaar oud was! Ontspannen gooide ik een been over de met whisky doordrenkte massa vet die de Britten hun k......n noemen, en ik begon. Het glibberige en slappe aarshol van de winderige monarch was slecht-passend voor mijn jongens-gatenvuller: maar de Liefde zal een weg vinden, en de hoofdchirurg verbond haastig mijn taps toelopende verfijndheid met de gezwollen en neerhangende clitoris van de koninklijke patiënt. Tien minuten later was hij in staat tegenover de opgeluchte massa te verklaren dat de temperatuur niet verder gestegen was, en dat onder God Engeland de herstelde gezondheid van de nymfomane mocht danken aan de aandacht van de tot dan toe verachte Fransman.’ Vaak vervallen literatoren die zich aan pornografie wagen in dezelfde fouten. In zijn eerder genoemde beschouwing schreef Aart van Zoest: ‘Porno staat niet toe dat twee heren worden gediend. De hand moet naar het lid of anderszins. Niet ondertussen ook nog even naar het voorhoofd. In dit opzicht geeft Batailles verhaal veel te veel. Het is te literair. De meerwaarde van literatuur sluit porno buiten, net zo goed als de exclusieve claim van porno het literaire verbiedt.’ Deze kritiek gaat voor de volle honderd procent voor Crowleys roman op. Soms hebben de literairhistorische verwijzingen ook geen enkele zin, | |
[pagina 94]
| |
zoals wanneer diverse seksuele varianten ter sprake komen: ‘“Fetisjist,” “Sadist,” “Urning,” “Uranodioning,” en dergelijke uit de meesterlijke classificatie van John Addington Symonds. Bij “Masochist” schreeuwde de vrouw: “Dat ben ik!”’ Voor de meeste lezers zal Symonds een onbekende zijn, die daardoor een hinderlijke onderbreking in het verhaal brengt.Ga naar eind29 Wie echter Crowleys werk in de eerste plaats als literatuur leest, bijvoorbeeld omdat de seksuele handelingen elkaar in een veel te snel tempo opvolgen en van een veel te excessief karakter zijn om opwindend te zijn, zal aan dit soort afwijkingen van de pornografische weg juist genoegen beleven. Bijvoorbeeld wanneer Crowley en passant bepaalde eigenschappen van pornografie ironisch te berde brengt: ‘Ze was uitstekend in flagellatie: was ze dat niet geweest, dan zou ik zeker gezegd hebben dat ze het was, zowel uit respect voor haar - want welke gentleman zou zich er iets aan gelegen laten liggen uit te wijden over een smet op een verder perfect karakter? - en omdat anders de Engelse adel je boek niet zou kopen, net zoals zonder de sodomie de Engelse kolonie in Parijs ongevoelig voor zijn charmes zou zijn.’ Crowleys belezenheid komt nog veel meer aan bod in het tweede gedeelte van Snowdrops from a Curate's Garden: The Bromo Book. Hierin heeft hij namelijk een aantal gedichten van door hem bewonderde dichters als Browning, Swinburne en Shakespeare onherstelbaar verbeterd. Wie bij ‘One Way of Love’ denkt Brownings gelijknamige gedicht voor zich te hebben, staat een verrassing te wachten. | |
One Way of LoveI
All June I rubbed my prick with grease.
Now, hair by hair, I comb its fleece,
And shew it where Pauline may pass.
She will not suck me off. Alas!
What, no luck? Lord love a duck!
The chance was she might need a fuck!
II
How many months I strove to wipe
My brown and corrugated pipe!
To-day I fart for all I know.
She will not hear my music. So?
It is split? Devil a bit!
Suppose Pauline had bade me shit!
III
My whole life long I learned to frig.
This hour I play the supreme pig
And suck her pussy. Pox or clap?
She will not give my syph? Mayhap!
Pox who may - I still can say
‘Those who get chancre, lucky they!’
Wat bij de lectuur van Snowdrops from a Curate's Garden - en dan vooral The Nameless Novel - opvalt is dat de protagonisten aan seks eigenlijk helemaal geen plezier beleven; mechanisch volbrengen ze zo veel mogelijk vuiligheid van een zo gedifferentieerd mogelijk karakter tot er even mechanisch een ejaculatie plaatsvindt. Bovendien zijn ze allemaal opmerkelijk lelijk. Dit laatste verklaarde Crowley in het voorwoord tot White Stains uit degeneratie, die onder meer ‘de vermindering van zijn [= Bishops] gevoeligheid voor fysieke charmes’ tot gevolg had. Bij Crowley lijkt zijn onappetijtelijke schildering van vrouwen ook uit een bepaalde mate van afkeer voort te komen. Zijn opvattingen over het andere geslacht vatte hij kernachtig samen toen hij in zijn Confessions schreef: ‘Vrouwen, zoals alle moreel minderwaardigen, gedragen zich alleen goed wanneer ze met gestrengheid, vriendelijkheid en rechtvaardigheid behandeld worden.’ Dat het hier niet om een in een uitgelaten bui gedicteerde slip-of-the-tongue gaat, blijkt uit een passage in Crowleys derde ‘“slechte” boek’, The Scented Garden of Abdullah the Satirist of ShirazGa naar eind30: ‘De oplossing voor het seks-probleem is gegeven in het Arabische spreekwoord “Vrouwen voor kinderen, en jongens voor plezier”. Ik bepleit nadrukkelijk dat vrouwen in hun ware domein gehouden worden; zij moeten opvoeden, verzorgen, | |
[pagina 95]
| |
onderwijzen, en die fysieke taken uitvoeren waarvoor hun grovere zenuwgestel en gebrek aan intelligentie hen geschikt maken. Maar geen vrouw is een geschikte metgezel voor een man; ze haalt hem onvermijdelijk omlaag. Gelukkig, wat betreft de beste mannen, boezemt ze hem afkeer in.’ Weliswaar gaat het hier om een door een fictief personage geuite bewering, maar een nadere beschouwing van Crowleys leven en werk toont aan dat hij hier zeer waarschijnlijk zijn eigen opvattingen verwoord zal hebben. Zo waren zijn relaties met de diverse Scharlaken Vrouwen (maîtresses, die daarnaast een rol vervulden in zijn magische filosofie) die elkaar in zijn leven opvolgden, van een tamelijk egoïstisch karakter; wanneer hij hun diensten niet meer kon gebruiken, of wanneer zich een geschiktere kandidate voor deze positie aandiende, dan werd een breuk zonder veel plichtplegingen voltrokken. Dat Crowley niet ongevoelig was voor zijn eigen kunne, bleek al uit zijn relatie met Jerome Pollitt, die hij in zijn Confessions omschreef als ‘die ideale intimiteit, die de Grieken beschouwden als de grootste heerlijkheid van het mens-zijn en de kostbaarste beloning van het leven. Het zegt veel over de morele staat van Engeland dat in de opvatting van haast iedereen zulke ideeën in verband worden gebracht met lichamelijke passie.’ Het is zeer de vraag of de hier door Crowley verwoorde afwijzing van lichamelijke relaties tussen mannen wel oprecht is. Waarschijnlijk werd die ingegeven door het verlangen zijn autobiografie in Engeland gepubliceerd te zien. In het voorwoord tot zijn in 1910 te Parijs verschenen The World's Tragedy liet hij niets blijken van een voorbehoud ten opzichte van de lichamelijke variant toen hij schreef: ‘Ik zal openlijk vechten voor dat wat geen enkele levende Engelsman durft te verdedigen, zelfs niet in het geheim - sodomie! Op school werd mij geleerd Plato en Aristoteles te bewonderen, die sodomie aan jongeren aanbevelen. Ik ben niet zo opstandig hun uitspraken te bestrijden; en in werkelijkheid lijkt er geen betere manier om de onreinheid van vrouwen en het sombere plezier van de eenzame ontucht te vermijden. (Niet dat vrouwen zelf onrein zijn. Het is de verering van hen als idealen die de ziel doet rotten.) Bovendien kunnen we zeggen dat al de grote mannen uit het verleden sodomieten waren: Sokrates, Caesar, Alexander, Martialis, Catullus, Vergilius; Napoleon, Frederik de Grote, Goethe, Shakespeare, Bacon, een ononderbroken lijn van Engelse monarchen; Mohammed, Benvenuto Cellini, Wilde, Symonds, Emerson, Pater, Fitz-Gerald, Leigh - ton, Whitman, Michelangelo, Leonardo, en een massa anderen - zelfs tot op dit moment.’ Ook in zijn leven gaf hij weinig blijk van de in de Confessions geformuleerde afwijzing. Toen in 1909 de dichter Victor Neuburg onder Crowleys begeleiding een Magische Retraite hield, was Crowley op een gegeven ogenblik niet tevreden over de aard van de visioenen die optraden als gevolg van de meditaties. In zijn Magisch Dagboek (het bijhouden hiervan droeg Crowley aan iedereen die in zijn omgeving verbleef op) tekende Neuburg aan: ‘Mijn goeroe was ontevreden, me bitter berispend over verblijf tussen de Qliphoth.Ga naar eind31 Hij is duidelijk een homoseksuele sadist, want hij toonde, toen hij me tot bloedens toe tweeëndertig slagen met een bremtak toediende, groot enthousiasme. Hij volvoerde de ceremonie met duidelijke voldoening.’Ga naar eind32 In hoeverre Crowley een sadist was, kon Neuburg enige maanden later ontdekken, toen beide dichters zich voor het eerst aan seksuele magie overgaven. In de Noordafrikaanse woestijn bouwden ze een altaar waarop ze ‘in het zicht van de zon’ een homoseksuele daad bedreven, waarbij Neuburg de actieve rol vervulde. Ze droegen deze daad op aan de god Pan. De omgeving waar deze gebeurtenis plaatsvond is niet zonder belang. In dit verband schreef Israel Regardie in zijn biografie: ‘Klaarblijkelijk kwam zijn homoseksuele component tot volle bloei wanneer hij in Arabische landen was. Het was de spontane erkenning van zijn eigen homoseksualiteit die | |
[pagina 96]
| |
hem, zonder verdere vragen, acceptabel maakte voor de Arabieren wanneer hij tussen hen verbleef - wat zo vaak was als hij er kon komen. Diep in hem bruiste een onsterfelijke liefde voor het zand en de woestijn - en voor de homoseksuele Arabieren.’Ga naar eind33 Hoewel, zoals Regardie schrijft, ‘het onderwerp [= homoseksualiteit] binnendringt in zelfs zijn meest hoogdravende gewijde, mystieke geschriften’, publiceerde Crowley maar één boek dat in zijn geheel aan de gelijkgeslachtelijke erotiek gewijd was: The Scented Garden of Abdullah the Satirist of Shiraz, ook bekend onder de Arabische titel Bagh-i-Muattar. Het boek, dat geschreven was in 1905 en 1906, verscheen in 1910, wederom gedrukt door Philippe Renouard. In dit geval was deze keuze niet alleen ingegeven door het feit dat Renouard erotisch getinte teksten aandurfde, maar ook door zijn bekendheid met het zetten van Arabische letters. Starr schrijft hierover: ‘het zetsel van het Perzisch is van hoog kaliber, vergelijkbaar met kalligrafie in kwaliteit en vrij van de kwellende overvloed aan typografische fouten die Crowleys boeken kenmerkt.’ In zijn Confessions herinnerde Crowley zich het ontstaan van Bagh-i-Muattar als volgt: ‘Perzisch fascineerde me meer dan enige andere taal ooit gedaan had en ik ging volledig op in de ideeën van de soefi's. Hun esoterische symbolisme verschafte me een buitengewoon genot. Ik haalde het in mijn hoofd mijn vorige prestatie wat betreft het in het leven roepen van dichters en hun voortbrengselen te overtreffen. Ik besteedde het grootste deel van mijn tijd aan het schrijven van ghazelen, voorwendend afkomstig te zijn van een zekere Abdullah al Haji (Haji, met een zachte ‘h’, satiricus, als tegengesteld aan Haji met een harde ‘h’, pelgrim) van Shiraz. Ik zorgde ervoor dat hij rond 1600 A.D. tot volle ontplooiing kwam, maar gaf aan de verzameling van zijn ghazelen de titel Bagh-i-Muattar (The Scented Garden), wat duidt op de datum 1906, de waarden van de Arabische letters van de titel geven opgeteld het equivalent van dat jaar van de Hegira. Ik dacht ook een Engels-Indische majoor uit om het manuscript te vinden, te vertalen en te annoteren, een editeur om het werk van de dappere soldaat (gedood in Zuid-Afrika) te voltooien en een Christelijke geestelijke om het onderwerp van het gedicht te bespreken vanuit het kenmerkende gezichtspunt van het Hoog Anglicanisme. De ghazelen zelf zijn soms overgezet in het veronderstelde originele monorijm, soms in proza, en de annotaties bevatten een grote hoeveelheid van de meer esoterische informatie over het Oosten, die ik van tijd tot tijd opgepikt had. Speciaal dient opgemerkt te worden dat er, hoewel ik allerlei soorten magische en mystieke kennis in het boek ondergebracht heb, nergens een verwijzing is naar The Book of the Law.’ Bagh-i-Muattar is zeker een van de vreemdste boeken die Crowley ooit geschreven heeft, vooral omdat niet duidelijk is in hoeverre hij er ook een serieuze bedoeling mee had. In zijn Confessions noemt hij het ‘een complete verhandeling over mystiek, uitgedrukt in de symboliek die door de Perzische piëteit voorgeschreven wordt’. In een prospectus dat in 1908 uitgebracht werd om potentiële intekenaren te interesseren, had Crowley al beweerd dat het ‘mystiek de Bhagavat Gita en de Tao Teh King overstijgt’, beide boeken die hij hooglijk waardeerde. Hieraan was vervolgens echter toegevoegd: ‘Als gevolg van het moeilijk te doorgronden esoterische karakter van het werk, zal de verspreiding strikt beperkt worden tot te goeder trouw bekend staande geleerden op het gebied van mystiek, anthropologie, en dergelijke.’ Opmerkelijk is dat deze prospectus werd uitgebracht door de gerenommeerde Orientalist Bookseller Probsthain and Co., die bij verschijning in 1910 ook daadwerkelijk exemplaren van het boek in omloop bracht. Crowley herinnerde zich dat in zijn memoires met veel genoegen: ‘Mijn voorgaande pogingen in dezelfde richting zouden niemand hebben misleid, maar de Bagh-i-Muattar overtuigde - ondanks mijn onvermogen het | |
[pagina 97]
| |
Perzische origineel te tonen - mijn verontschuldiging luidde dat het zeldzaam was en het heiligste en geheimste bevatte, maar voor mij overgeschreven was - zelfs ervaren geleerden dat het authentiek was.’ Deze geleerden moeten zich vooral door de presentatie van het boek hebben laten beetnemen. Het geheel ziet er namelijk zeer geleerd uit, wat nog versterkt wordt door het regelmatige gebruik van Arabisch. Toch had men gewaarschuwd kunnen zijn, alleen al door de naam van de oorspronkelijke ontdekker van het manuscript, Major Alain Lutiy. Zijn voornaam betekent in het Perzisch namelijk ‘het oog’ en zijn achternaam niet alleen ‘de mensen van Lot of Sodom, een sodomiet’, maar ook ‘grapjas, clown’. Ook had men kunnen vermoeden dat het essay ‘Περί τῆς Παιδεραστείας’ door Reverend P.D. Carey een wel erg uitgelaten lofzang op de homoërotiek omvatte. Welke geestelijke had in het eerste decennium van onze eeuw durven reppen van ‘de verheven gezondheid, het geweldig atletische, en de onuitsprekelijke spiritualiteit van de mannelijke extase van de passie tussen man en man’? Vervolgens beweerde hij ook nog dat ‘in de naar behoren uitgevoerde riten van de sodomie, zelfs meer dan in de riten van de heteroseksuele passie, zich het grote geheim van het Universum bevindt, de Sleutel van de Hof van God...’ Maar zelfs degene die bij de bijdrage van Carey nog geen argwaan kreeg had dat moeten krijgen bij de lectuur van de ghazelen zelf. Wie namelijk het werk zonder de annotaties leest, krijgt een liefdesgeschiedenis voorgezet. De dichter, Abdullah al Haji, bijgenaamd El Qahar, bezingt zijn liefde voor Habib. Deze jongeman waardeert dat echter niet voldoende en geeft zich ook aan andere mannen. Wanneer hij daardoor snel de frisheid van de jeugd verliest en zijn voormalige minnaars hem niet meer aankijken, mag hij terugkeren bij Abdullah. Hierna ontstaat de perfecte liefdesband. In de annotatie wordt deze ontwikkeling gezien als een metafoor voor een mystieke ontwikkeling. Wanneer bijvoorbeeld in ghazele xxxix staat: ‘Het is alleen maar nodig uw billen bij het lopen te hebben zien bewegen onder uw tuniek om een wijs man alle andere bezigheden te doen opgeven,’ dan geeft een noot de volgende verklaring: ‘Dit betekent, dat zelfs een erg zwakke ervaring van de uiterlijke vreugden van het mystieke pad voldoende is om de neofiet over te halen zichzelf geheel daaraan te wijden.’ Niet altijd zijn de annotaties van een dergelijk mystiek karakter. Wanneer zijn geliefde net seksuele relaties met anderen is aangegaan, weent de dichter: ‘Ga niet, o lieve Habib! die met ezelsmaat bedeelde jood is even ongeschikt voor uw tere podex [= achterwerk] als de olifant voor de nachtegaal.’ De editeur geeft vervolgens bij het woord ‘jood’ een annotatie: ‘Het is buitengewoon twijfelachtig of het een echte jood toegestaan zou zijn een officiële functie te bekleden, zelfs indien hij tot de Islam bekeerd is. De term is waarschijnlijk gewoon beledigend. Met ezelsmaat bedeelde (khar-nafsar, [...]) is bij de meeste Perzische schrijvers een compliment. El Haji had zeker nooit het Engelse rijmpje “A gentleman's pin is long and thin” gehoord, toch lijkt hij het vooroordeel te delen, waarschijnlijk vanuit persoonlijke motieven.’ Soms wordt het erotische reeds in het gedicht met het religieuze verbonden, zoals in ghazele x, die de toepasselijke titel ‘De Zwarte Steen’ draagt: ‘Ik heb de zwarte steen van de Ka'abah gekust, O Habib!, maar duizend maal de zwarte moedervlek op uw billen. Ik heb duizend mannen de zwarte steen van de Ka'abah zien kussen; maar ik hoor dat de pelgrims naar uw huis zelfs talrijker zijn dan de HujjajGa naar eind34.’ Crowley had overigens in de bundel een tweetal acrostichons opgenomen die een Engelse Hugo Brandt Corstius een aanwijzing hadden kunnen geven over de werkelijke schepper van dit werk. De voorlaatste ghazele, nummer xli, draagt de titel ‘The Riddle’ en daarbij wordt in een noot opgemerkt: ‘In het Perzisch zijn er misschien enige details over | |
[pagina 98]
| |
het leven en de liefdes van de dichter verborgen.’ Wanneer echter de eerste letter van de eerste regel van alle strofen van boven naar beneden achter elkaar worden gelezen, dan verschijnt de naam Herbert Charles Jerome Pollitt! En wanneer de lezer vervolgens bij de volgende, dat is de laatste, ghazele hetzelfde doet, maar dan van onder naar boven, dan ontstaat de naam Aleister Crowley. ‘Aleister Crowley omgekeerd onder Pollitt. Dat is de sleutel,’ merkte d'Arch Smith kort en bondig in zijn bespreking van het boek op.Ga naar eind35
Wie in de eerste helft van deze eeuw in Engeland boeken van een pornografisch karakter publiceerde, kon er zeker van zijn dat dat vroeger of later tot problemen zou leiden. Crowley zou dat reeds in 1905 ontdekken. In dat jaar leidde hij een expeditie naar de Kangchenjunga in de Himalaya (hij was een uitstekende alpinist). De expeditie was door allerlei omstandigheden een mislukking en de verhoudingen tussen de diverse initiators raakten verstoord. Een van hen, dr. J. Jacot Guillarmod, meende dat Crowley hem nog geld schuldig was en schreef de dichter op 27 september 1905 onder meer dat, als hij niet snel een cheque zou ontvangen, hij ‘een klacht wegens oplichting zou indienen, vergezeld van een exemplaar van Snowdrops waar u dat niet graag zou zien’. In dit geval werden de problemen in de kiem gesmoord. Dat zou in later jaren niet altijd mogelijk blijken. In 1924 werd een groot deel van Crowleys pornografica op last van de douane vernietigd. Maar reeds eerder moet een deel van de oplage van Bagh-i-Muattar in beslag zijn genomen. In juli 1911 schreef Crowley namelijk al aan een niet geïdentificeerde correspondent: ‘het boek is al erg zeldzaam: van de oorspronkelijk 200 exemplaren zijn er vele vernietigd.’ Op 26 maart 1924, terwijl hij een verdediging uitwerkte tegen kritiek op zijn karakter die uitgeoefend zou kunnen worden op basis van zijn auteurschap van ‘de drie “slechte” boeken,’ tekende hij in zijn dagboek aan: ‘B-i-M. Serieus. Een practical joke, maar met het doel mystieke waarheden te presenteren in de Oosterse stijl, om zodoende experts beet te nemen. Ook, om deze waarheden af te schermen van mensen die oppervlakkig genoeg zijn om zich door het symbolisme te laten afschrikken. [...] Gepubliceerd 200 £ 3.3.0. Een paar maar verkocht door Probsthain of mijzelf. Veel verbrand.’ In dezelfde aantekening had hij over Snowdrops from a Curate's Garden reeds opgemerkt dat het was geschreven ‘in de diepste walging van “erotisch” soort boek omdat mensen bij me in huis geen ander soort konden lezen. [...] Gepubliceerd 100 (In Frankrijk). Een klein dozijn gedistribueerd - aan mensen die ik minachtte vanwege hun varkensachtige lusten - om hen door oververzadiging te genezen.’ Het proces dat Crowley had voorzien, werd niet gevoerd. Een paar maanden later, in september 1924, moest hij zijn Amerikaanse vriend Montgomery Evans ii echter het volgende meedelen: ‘Er is geweldig nieuws vandaag. Een of andere gek, rechtstreeks geïnspireerd door de Hoge Goden, zond al mijn privé-papieren en boeken naar Engeland! Het Douanekantoor heeft sindsdien doorlopend aanvallen van Priapisme gehad, alleen voldoende herstellend om Sir Archibald Bodkin en Scotland Yard op het feest te ontbieden. Dit versimpelt mijn taak aanzienlijk. Er kan geen sprake zijn van het achterhouden van enig deel van mijn doctrines als ongeschikt voor de verheven Klasse van de beschimmeld ruikende mesthandelaren van de ambtenarij. De hele waarheid zal komen en de pestkuil van het Angelsaksendom totaal uitroken.’ In werkelijkheid liep het anders dan Crowley in deze brief hoopte. Rond 1926 werden de in beslag genomen boeken officieel vernietigd, te zamen met obsceen geachte dagboeken van Crowley. En hoewel Crowley nog wel vage plannen had zijn pornografica in Duitsland te laten herdrukken, is het daar niet meer van gekomen. Zijn belangrijkste activiteiten lagen ondertussen op een ander terrein. | |
[pagina 99]
| |
Terwijl de Bagh-i-Muattar nog in produktie was, kreeg Crowley namelijk in juni 1909 het manuscript van The Book of the Law weer in handen. Nu ontdekt hij het bijzondere karakter van deze tekst en vanaf dat moment zou hij zijn leven in dienst stellen van het uitdragen van de erin verwoorde leer. Rond dezelfde tijd begonnen echter zijn, aanvankelijk aanzienlijke, financiële middelen uitgeput te raken. De rest van zijn leven was hij afhankelijk van geldelijke ondersteuning door welgestelde bewonderaars en van wat zijn geschriften opbrachten. Als hij enig geld ter beschikking had gebruikte hij dat voor publikaties over The Book of the Law. Na 1910 publiceerde hij dan ook eigenlijk geen dichtwerk meer, en zeker niet van het karakter van ‘de drie “slechte” boeken’, hoewel hij wel af en toe erotisch geïnspireerde poëzie bleef schrijven. Een paar jaar voor zijn dood (op 1 december 1947), namelijk in 1941, schreef hij nog de volgende, door Symonds geciteerde limerick: A fat-headed female called Churt
Was an artist in sexual dirt
Devotedley shat
In her shoes or her hat
And whiped her backside with her skirt.
|
|