Maar er is ook een psychologische reden voor zijn opmerkelijke belangstelling: ‘Ik heb het eigenlijk niet zo op trappen. Trappen vertegenwoordigen voor mij altijd een soort angst, een weerstand die ik moet overwinnen. Je moet weten dat ik een ontzettende hoogtevrees heb. Bij een trap kijkje altijd de ruimte in en daar kan ik niet goed tegen. Juist vanwege die angst trekken trappen altijd mijn aandacht.’
Toeval of niet, Eddy's trappen worden zelden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld. Niemand bestijgt ze of daalt er vanaf. Als hij menselijke figuren op een trap fotografeert staan ze stil om voor hem te poseren. Maar minstens even zovele trappen zijn helemaal leeg en liggen er bij als poëtische kunstobjecten, autarke bouwsels. Het is steeds Eddy's poëtische sensibiliteit die het plaatje bepaalt, niet de toevallige anekdote.
Zo staan ook de soldaten in Oman stil op hun oeroude lemen trap met die merkwaardige, haast syncopische lichtval voor hun voeten. En de kinderen aan de Portugese Algarve hoef je het niet eens te vragen. Die poseren al uit zichzelf als ze iemand met een camera zien, zonder het te weten het mysterieus verdwijnend perspectief achter hun rug benadrukkend. In Buenos Aires zit een jongen op een trap die, symbool van ogenschijnlijke zinloosheid, tot niets leidend uit het water rijst. Ongetwijfeld doet die dienst om bij eb en vloed bootjes te bereiken maar zó is hij exemplarisch, als de trap-piramide van Farao Zoser, zonder iets erin. De foto met de twee zittende figuren op de trap, een evenwichtig spel van licht en donker, nam Eddy in Porto. Portugalreizigers herkennen het brommertje in de schaduw, de ‘Casal’ waarop half werkend Portugal zich zwetend voortbeweegt. Over dit tafereeltje zegt Eddy: ‘Als je elkaar op straat tegenkomt en je begint een praatje dan blijf je staan. Maar kom je elkaar op een trap tegen dan kun je er bij gaan zitten. Een trap is in aanleg ook een soort stoel.’
En dan de onbevolkte trappen. Die in de kasba van Tanger waaruit, als een scheut uit een boomstronk, links een korter, steiler trapje opschiet om een anders onbereikbare woning te dienen. Waar de hoofdtrap alle tijd voor neemt wordt hier in zo kort mogelijk bestek overbrugd.
In het Bourgondische plaatsje Chappaise deed Eddy een goede vangst: een trap die, hoogst ongebruikelijk, buitenom het kubistische patroon van een kerkdak beklimt, plus het exemplaar naast Café Auclair, overwoekerd door het symbool van z'n oorspronkelijke bedoelingen: klimop. Een trap die zich schuilhoudt. Je kunt er niet op, hoogstens kun je je erin verstoppen.
En dan nog een trap uit Buenos Aires, in de wijk La Boca, een soort plaatselijke De Pijp. Deze harde, wat onverbiddelijke trap is omlijst door kreten van de grote stad, slijtplekken van de armoe. Het resultaat is een foto als een beeldhouwwerk, een armelijke straathoek als sieraad.
‘Een trap op een foto is altijd een prachtig gegeven,’ zegt Eddy Posthuma de Boer. ‘Compositorisch geeft het allerlei mogelijkheden, waar je mee kunt spelen. Een trap leidt als het ware automatisch tot de kwestie van het perspectief. Het ritme dat elke trap van zichzelf heeft geeft ook altijd ritme aan de foto die je ervan maakt. Het is een mooi en dankbaar beeld om verfijningen in aan te brengen.’