A., 16 maart 1992
Lieve vader,
uiteindelijk besloot ik dat het in haar hotelkamer moest gebeuren. Zij zou binnenkomen, en ik zou schieten; een andere keuze liet onze samenkomst in de hotelkamer niet en het zouden meer de omstandigheden zijn die haar het leven benamen dan mijn persoonlijke daad.
O. vertrok vanochtend om halftien uit het hotel. Ze droeg over haar schouder een badtas, de lange witte koorden omklemde ze voor de veiligheid met beide handen.
Het was de eerste keer dat ik haar liet gaan. Ik liep het hotel in, vond haar kamer op de eerste verdieping en opende de deur met de sleutel van mijn eigen hotelkamer. Een frisse bries woei mij tegemoet; ze had de ramen open staan. De kamer was gevuld met geluiden van de straat. Toeterende auto's, straatventers die ruzieden om een plaats, boormachines, mannen die bulderden van het lachen; alle rumoer had plaats genomen in de kleine ruimte. Het zat op het bed met de gehaakte beddesprei en onder het dressoir, het verdrong zich op de vloer van donker gebeitste planken en hing tegen de kast met de spiegeldeuren aan. Snel sloot ik het raam, een gedempte stilte daalde in de kamer neer. Ik ging op het bed zitten. Rond mij vormde de beddesprei cirkels en ik wist dat ik ze straks zou gladstrijken. Dat het dan gebeurd zou zijn.
Het pistool legde ik alvast op het nachtkastje. Daar lag ook haar paspoort. Ik sloeg het open en keek haar in het gezicht: ook deze foto leek nauwelijks op de foto's die ze me hadden getoond. Haar ogen stonden gelaten, haar mond hield ze strak gesloten. Als men het nodig vond, nou dan liet ze zich wel fotograferen maar ze zat er niet echt op te wachten. Het zou haar een zorg zijn.
Toen las ik de naam die onder de foto was getypt. Pamela Schindler. Geen O., geen O.
Ik opende de ramen, de kamer stroomde weer vol met lawaai. Ik streek de plooien uit de sprei, legde mijn hand op de muur en voelde het koele reliëf van de bladeren op het behang.
Vader, ik verheug me erop met jou en Djengis Khan Pasen te vieren.
Je Charlie