Maatstaf. Jaargang 40
(1992)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |
F.L. Bastet
| |
[pagina 79]
| |
familie; een mama met twee dochters en een zoon.’ De zoon is in de plaats gekomen van twee door Couperus uit het manuscript weggeschrapte hondjes.Ga naar eind6 Van de dames heet het: ‘[...] ze zijn charmant.’ De familie heet Van der Staal. Zoon Duco is een beetje een buitenbeentje: ‘Hij vond noch in zijne moeder, noch in zijne beide zusters een element, dat sympathiek was aan zijne excentrieke neigingen [...].’ Met Kerstmis haalt hij om indruk te maken op Cornélie ‘tot groote verwondering van moeder en zusters zijn rok te voorschijn [...].’ Mevrouw Van der Staal is al enige tijd in Rome, en ‘gewend aan pension-intriguetjes’. Haar dochters, Annie en Emilie geheten, worden door Couperus als aardig maar tamelijk onbetekenend geschetst: ‘De zusjes, in den donker, als poesjes in de diepe stoelen verzonken, gichelden een beetje.’ Als Cornélie apart is gaan wonen en mevrouw Van der Staal haar met haar dochters komt opzoeken, zijn ze alle drie ‘verbaasd, om haar slordig uitzien, om haar rulle kamers, een stervend vuur in het haardje, geen bloem, geen boeken, geen thee, en geen kussens, en toen zij na een kwartier heengingen, voorgevende boodschappen te moeten doen, zagen zij, de eindelooze trappen aftrippende elkaâr verbaasd aan, geheel in de war en niets begrijpende van die herschepping [...].’ Termen als ‘onuitbluschbaar gegichel’, ‘zusjes lief maar banaal’, vullen de hoofdindruk aan die Couperus door Cornélie laat formuleren als volgt: ‘Zij laakte de opvoeding, die mevrouw Van der Staal aan zijn [Duco's] zusjes gaf, de luchtige schitter-educatie en dat eeuwige uitgaan en zoeken naar een man.’ Het komt vanzelf tot een verkoeling, gevolgd door een regelrechte brouille, scènes, en het eindigt ermee dat mevrouw Van der Staal Cornélie gaat niëren en op feesten zelfs de rug toedraaien. De lezer is dan ook heel tevreden als mevrouw, ‘vastgegroeid in hare sociale en wereldsche conventie’, lang voor de roman op de helft is mèt haar beide dochters voorgoed het boek uitwandelt. Dat mevrouw Boon Hartsinck inderdaad in plaats van een zoon twee uit de roman weggeschrapte hondjes bezat, wisten wij al uit een brief van Couperus uit Parijs,Ga naar eind7 waar hij op 6 december 1896 aan zijn nichtje Constance schrijft over ‘Mevrouw Hartsinck, die hier denkelijk met dochters, hondjes en koffers in Januari arriveert!’ Toch zou dit alles nog niet voldoende zijn om te poneren dat mevrouw en haar dochters Marie en Zus model hebben gestaan voor het trio Van der Staal, ware het niet dat onlangs zeven brieven en drie briefkaarten van Couperus aan de Boon Hartsincks waren opgedoken,Ga naar eind8 dezelfde die Henri van Booven destijds ter inzage heeft ontvangen.Ga naar eind9 Ze zijn gedateerd over een periode van 1896 tot 1923. Tegen de hier geschetste achtergrond is een prentbriefkaart die Couperus op 19 januari 1903 uit Rome aan Marie te Den Haag zond de aardigste. De kaart, die de Zuil van Phocas op het Forum Romanum laat zien, draagt een stempel van het Hôtel du Sud. Hij schreef er een gedichtje op: ‘Heugt het U hoe wij samen stookten,
Het haardje, dat maar altijd rookte?
Met fascionotti, veel en duur?
Mama keek dan een beetje zuur...
Nu zijn wij weder in de “Sud”
U hier terug te zien, waar zoet!!!’
Couperus voegde er aan toe: ‘Ik onderteeken niet voor mijn reputatie deze verzen!!!!’ Wat uit de tekst echter genoegzaam blijkt, is dat inderdaad in de winter van 1895/96 Couperus mevrouw Boon Hartsinck met haar twee dochters in Hôtel du Sud heeft leren kennen; dat mama inderdaad wat minder gemakkelijke kanten gehad moet hebben; en dat Duco van der Staal, voor wie de hondjes plaats hebben moeten maken, aan Couperus' fantasie moet zijn ontsproten, terwijl hij bovendien pas in tweede instantie een zo vooraanstaande plaats in het boek kan zijn gaan innemen. Een sterk voorbeeld, kortom, hoe werkelijkheid en fictie zich verstrengelden en hoe moeilijk bij Couperus biogra- | |
[pagina 80]
| |
fie en roman van elkaar gescheiden kunnen worden. Eenmaal komen zelfs ook in deze brieven de hondjes voor. Het moet een hele zelfoverwinning voor de hondehater Couperus betekend hebben, toen hij Maria in 1896 vele groeten aan haar moeder liet overbrengen, er aan toevoegend: ‘[...] veel liefs aan de kleine lievelingen! Met oude Romeinsche vriendschap Uw toegenegen Louis Couperus.’
Wat zijn het verder voor brieven, en wat behelzen zij zoal? - Zijn wij eerlijk, dan moeten wij toegeven dat hun belang niet heel groot is. Het merendeel is, te beginnen met 8 september 1896, aan de dochter Marie gericht, die dan door Couperus op spiegeleieren wordt uitgenodigd. Vier dagen later schrijft hij Marie opnieuw een lange brief, waarin de volgende passage voorkomt:Ga naar eind10 ‘Misschien troost het U, als ik U een schildering van Den Haag geef. Lage grauwe luchten hangen over stille, eenzame straten, waarin enkele schichtige menschen, verlegen met hun handen, somber voortstappen. Een enkele agent, hier en daar, de handen op den rug, bewaart de orde, die niemand denkt te verstoren. Want het hollende paard, dat geen kwaad zoû doen, is zelfs niet te vinden. De luchten worden zóo laag, dat een heer met een hoogen hoed, er door heen steekt. De regen valt mild neêr, als in Rozendaal. De gele bladeren dwarrelen rond en kondigen den herfst aan, als in het liedje. Het wordt om idioot te worden... Betty ligt veel in bed. Ze staat laat op, en krijgt na het lunch zoo een invincible slaap, dat ze weêr naar bed gaat. In huis slaapt het, en buiten ook. De heele stad slaapt. De luchten hangen laag. De regen valt neêr De gele bladeren dwarrelen...’ Couperus kondigt vervolgens aan in de daaropvolgende week met Betty, die in deze brieven hardnekkig Toetie genoemd wordt, richting Parijs te vertrekken,Ga naar eind11 en zegt: ‘Maar ik dank Gòd, dat ik hier niet hoef te blijven. De menschen zijn hier zoo oud en zoo grauw en zoo somber, en ik wil niet zoo gauw somber, grauw en oud zijn. Vooral grauw vind ik leelijk.’ Een derde brief aan Marie dateert van 29 oktober 1900. Couperus heeft zich dan juist te Nice in de Villa Jules geïnstalleerd, Avenue St. Maurice, en nodigt Marie, die dan met moeder en zuster in het bekende pension Boelen te Den Haag verblijft, daarheen uit met de woorden: ‘Als Mama in Januari de Deensche rijst in huize Boelen verlaat, doe ons dan toch het plezier en kom wat bij ons: wat de kosten van de reis aangaat, - als ik zoo brutaal mag zijn wat te rekenen - die haalt Mama er wel uit, want bij ons krijg je een bedje en een bordje eten gratis, en wij bedoelen natuurlijk nietje naar Nice te lokken om je na 10 dagen weêr te zeggen: dag! De invitatie strekt zich dus uit, laten wij zeggen, over Januari en Februari, en als Mama die maanden nu haar duurste dochter kwijt is, zoû ik zeggen, kan het reisje er wel van af... Nederig excuus voor dit rekenen in Mama's beurs, maar wij wagen het maar, omdat wij het zoo gezellig zouden vinden als je kwam en het Carnaval meêmaakte.’ Brief nummer vier van 6 april 1901 is aan mama Hartsinck gericht, die zich dan in Den Haag in een eigen huis aan de Wagenaarweg 10 heeft gevestigd. Enkele passages geven een kijkje op Couperus' leven in Nice, waar hij dan De kleine Zielen schrijft: ‘Lieve Mevrouw. Wij waren zeer verheugd eens wat van U te hooren, en jubelen met U mede, dat U een home heeft: het is toch wel weer prettig na een hôtelbestaan van jaren: wij ten minsten genieten van al onze eigen meubels: bedden, waar niemand in geslapen heeft dan wij... en zoo is het met alle meubels!!! Het is een genot. Verbeeld U dan ook, dat wij het vrome plan hebben van den zomer hier te blijven; misschien alleen een paar da- | |
[pagina 81]
| |
gen in de bergen te gaan. In Holland zullen wij denkelijk dit jaar niet komen; maar een volgend jaar hopen wij zeer U eens te bezoeken in Uw eigen home. Het leven is hier erg rustig; ik werk veel en Toeti geniet van hare eigen dingen; erg mondain zijn wij niet, maar als we eens een lieve logée hebben, zullen we het wel weêr worden. Met ons beidjes zijn wij te lui ons erg te pousseren. Wij hebben een wereldschen dokter, wiens vrouw litteraire matinées geeft;Ga naar eind12 Dr. Malgat, kent U dien? Zij is een allerliefste vrouw. Mathilde Scheurleer is langen tijd in Nice geweest en was erg gezellig.Ga naar eind13 Ook de Souliers uit Rome hebben wij hier gezien; zij, mooi als steeds; heel sympathieke menschen, wat ze ook van hen verteld hebben. Mevrouw von Müffling is overleden, weet U dat? Mevrouw Soulier schreef het ons.Ga naar eind14 De Souliers hebben bij ons gedineerd en waren charmant. Bepaald uitgaan doen we echter niet; ik werk er te veel voor, en bij Toeti is er ook niet het heilige vuur voor. Tante Marie v. Amerongen is hier ook, maar erg, erg vroom - Roomsch geworden op haar ouden dag - en bezoekt 4 (zegge vier) kerken op éen dag.Ga naar eind15 Een week lang hebben wij mijn zwager Vlielander Hein bij ons te logeeren gehad,Ga naar eind16 maar nu gaat het leven weêr rustig zijn gang. De Prezident komt overmorgen; feesten, eerebogen, optochten!! Het Carnaval, was maar zoo-zoo, là là... Het vermindert ieder jaar, schijnt het. Die bataille de confetti vind ik indigne: we hebben er ons niet aan gewaagd. Aline, onze dienstmaagd,Ga naar eind17 heeft zich van ons het meeste geamuzeerd, in een roze flanellen domino!!’ De vijfde brief is de aardigste van allemaal, ook al doordat Elisabeth er een postscriptum aan heeft toegevoegd. Hij dateert van 18 november 1901, uit Nice. Marie blijkt dan geëngageerd te zijn met een neef die eveneens Boon Hartsinck heet. Couperus schrijft: ‘Beste Marie. Je begrijpt het zeker wel, niet waar, dat ik in plaats van Toeti maar de pen opneem - om je te antwoorden en je begrijpt vooral, dat het geen onhartelijkheid van haar is, maar ze heeft het zóo druk, de arme stakkerd en ze vroeg mij: toe schrijf jij Marietje! En zoo zie je, zoo schrijf ik Marietje en uit naam van ons beiden wensch ik Marietje een hoorn des overvloeds vol gelukkige dingen toe, met den man, dien zij zich gekozen heeft. Ja, ja zoo gaat het... heel ver zoeken... zich je geluk denken in de Russische steppen met Demidoff of Obelinsky (in een warm kasteel natuurlijk) en het dan vinden... op een Amsterdamsche boven verdieping in spe, ... en zelfs niet van naam veranderen!! Beste Marie, wees verzekerd, dat wij met sympathie de tijding ontvingen, en nog eens: veel, heel veel geluk! Wij zullen nu wel geen aardig logéetje krijgen, maar stuur je huwelijksboot de eerste weken toch maar eens uit naar de littoral enchanteur, en kom ons je neef en man prezenteeren au bord de la grande bleue! Arme mama, die zoo gaarne was blijven reizen en nu tobt met Truit je en Kaatje: mevrouw, daar is de slager. Mevrouw, daar is de groenteboer!! Wacht maar, Marie, later, op het bovenhuis! Ons bevalt het goed hier in Nice; ons appartement is een klein gezellig, gesoigneerd nestje; van den zomer op Berthemont (in de Al pes MaritimesGa naar eind18) hebben wij een gezellig troepje kennissen gemaakt, zoodat na onze eerste stille winter van huiselijk pleizier en veel werken... het nu een winter zal zijn, zoo mondain mogelijk. Arme Toetie, ze heeft het heusch erg, erg druk.’ Even verderop beschrijft Couperus een van de mondaine evenementen: een dinertje waarbij iedereen zijn hoofd curieus heeft versierd: ‘Gisteren een diner à têtes... Toeti in een foulardjurk van Thevenet en coiffée en polichinelle... incoherente; gepoeierd de haren met veel krullen en un pailleté bicorne met Louis xvi strikjes, en twee pantins langs de hoeken uitglurende [...] een mouche op | |
[pagina 82]
| |
éen wang: ze zag er erg aardig uit; son mari en Mefisto... Mond scharlaken, scharlaken wenkbrauwen snorren en bakkebaarden, alles scharlaken: scharlaken Lavallière en scharlaken lokjes: verder alles... zwart. Het was een pic-nic diner: ieder bracht een schotel meê: wij een chique nougat vol ijs van Vogade... Het was heel gezellig. Alles goed en wel, als het maar niet te druk wordt; 's morgens wijd ik mij altijd aan den arbeid, maar dan begint de mondaine dag. Veel thea'sGa naar eind19, Marie; herinner je je hoe jullie draven moesten in Rome... Toch een gezellige tijd en die nóóit terug komt. Dat is erg melancholiek.’ Couperus meldt dan ook het overlijden van een vriendin van hem en Elisabeth, een zekere Justine de Wetstein Pfister. Deze naam komen wij bij Van Booven tegen als ‘Mej. J. de W.P.’ Zij is op 6 december 1886 aanwezig geweest bij Couperus' examen Nederlands m.o., en heeft anderhalf jaar diens voorlezingen bijgewoond van Eline Vere in de tuin van Elisabeths grootvader G.L. Baud, Sophialaan 12 te Den Haag, onder de grote kastanjeboom.Ga naar eind20 Bij de dood van Eline was zij het die uitgeroepen heeft: ‘Ik kan dit einde van Eline niet uitstaan, ik heb voor het boek in mijn schrift een heel ander einde opgeteekend!’Ga naar eind21 - Over haar heengaan schreef Couperus aan Marie: ‘ik las het van daag onverwacht in de courant. Treurig, zoo je tijdgenooten te verliezen, verleden jaar Eva Emants. Enfin, laat mij je maar niet treurig maken: het leven is nu eenmaal zoo: den eenen dag ben je en polichinelle en den anderen dag in de put.’ De gelukwens die Elisabeth aan Couperus' brief toevoegt is te merkwaardig om die hier niet ook te citeren. Zij schrijft onder meer: ‘Bravo! dat is een goed idee, ik kom je er even hartelijk voor omhelzen en je alle mogelijke goeds toewenschen. Ik ben blij dat je een neef heb gekozen, en die ideale Rus maar heb laten schieten, ik zou t griezelig vinden zoo 'n onbekende Slav! Heusch met zoo 'n neef heb je groote kans een lieve man te krijgen, ik zeg t bij ondervinding, de mijne heeft zich tot nog toe goed gehouden in zijn qualiteit als heer gemaal, maar van avond laat hij mij in de steek, verbeeld je hij is geïnviteerd op een groot heeren diner, een 100 mannetjes bij elkaar, openingsdiner van de Cercle Artistique, maar als bloemetjes hebben ze er bij geinviteerd al de actrices van de Opéra. Wat een zeden toch! Lieve meid, breng je man niet naar Nice, want dan gaat hij ook dien weg op. Ik heb toen voorgesteld dat wij, verlaten echtgenooten, ook bij elkaar zouden dineeren en de acteurs inviteeren, zie je mij al zitten tusschen een bas dik en rond en een tenor, jong en smachtend? En nu heb ik nog wel beloofd op te blijven tot meneer thuis komt, hoe laat? En attendant werk ik mijn correspondentie wat bij en begin ik met jou, maar veel interessants komt er niet uit mijn pen, want mijn hoofd is au fond vol jurken, onderrokjes, hoeden, tableaux vivants, high tea's, weet ik al wat. Neen ik moet je eerlijk bekennen ik ben niet voor t mondainisme in de wieg gelegd, een enkele keer vind ik t wel aardig, maar als t zoo druk loopt ga ik lallen, en heb ik geen fatsoenlijke gedachte meer in mijn hersens. Au fond regretteer ik onze rustige gezellige winter van verleden jaar, toen wij niemand kenden. Maar op den duur is dat toch niet goed, en ons troepje is erg aardig en gezellig, al is het soms wat druk.’ Na de genoemde briefkaart van januari 1903 uit Rome treedt er een lacune op van twaalf jaar. Er is dan nog een brief bewaard gebleven uit december 1915, die Couperus van de Hoogewal in Den Haag aan Marie schreef en waarin wij onder meer lezen: ‘Betty beheert ook liever een groote villa (pension) te Nice met veel personeel, dan een simpele bovenwoning in Den Haag met éene soubrette en een schoonmaakster.’ Daarop volgt zeven jaar later Couperus’ brief, gericht aan de oude mevrouw Boon Hartsinck die nog steeds aan de Wagenaarweg woont. Het schrijven draagt als datum 25 oktober 1922. | |
[pagina 83]
| |
Couperus is dan ziek teruggekomen uit Japan.Ga naar eind22 Couperus deelt de oude dame mee: ‘Lieve Mevrouw Hartsinck. Vergeefs poogde Betty U telefoniesch te bereiken: geen gehoor. Het is heel hartelijk dat U ons bezoeken wil. Maar ik ben nog wat moê en slap en bezoek en praten is mij nog te druk (Long en lever zijn ziek). Mag ik dus hopen op een wederzien later, als ik wat sterker ben.’ Couperus verbleef toen weer op de Hoogewal. Hij had echter briefpapier meegepikt uit het hotel waar hij bij terugkeer uit Japan aanvankelijk zijn intrek had genomen. Het gedrukte briefhoofd vermeldt dan ook ‘Hotel de Bellevue, Bezuidenhout 15 (vis-à-vis du Parc Royal) La Haye’. Ook bij zijn huldiging op 9 juni 1923 hebben de dames Boon Hartsinck kennelijk nog van zich laten horen, voor de laatste keer.Ga naar eind23 Couperus zond zowel mama als Marie een van de bekende fotobriefkaarten waarop wij hem met Brinio voor zijn nieuwe huisje in De Steeg zien staan.Ga naar eind24 De erop geschreven teksten spreken voor zichzelf: ‘Mijn hartelijken dank aan de lieve vriendinnen uit de oude Romeinsche Jaren!’ Zo lezen wij op de ene fotokaart. Op de andere schreef hij: ‘Voor zoo lieve woorden en souvenirs mijn allerhartelijksten dank! Louis Couperus.’ Deze laatste kaart is gedateerd juli 1923. Couperus heeft deze dus geschreven en gepost kort voor zijn dood, die hem op de vijftiende van diezelfde maand zou overvallen. |
|