culturen voorkomen, verbeeldingen van verbeeldingen die in mijn werk weer tot leven komen.’
Clary Mastenbroek is opgegroeid in het Gooi als dochter van een zeeman. Haar vader bracht vaak schelpen mee van zijn reizen. Ze is schelpen blijven verzamelen en van het begin af aan komen schelpen veelvuldig voor in haar werk. Ze wist al heel jong dat ze schilder wilde worden en ging dan ook in 1963 naar de toenmalige kunstnijverheidsschool in Amsterdam die in haar laatste studiejaar de status van academie kreeg, zodat ze het diploma behaalde van de Rietveldacademie (afstudeerrichting ‘vrije grafiek’). Ze zegt: ‘Er was niets in die tijd, er waren zelfs geen ezels, die waren er in de Cobra-tijd uitgegooid. Maar in mijn derdejaar kwam de schilder Melle af en toe binnenlopen, die was docent op de afdeling typografie, en als hij bij je kwam kijken wat je aan het doen was zei hij dingen als, zou je dat niet liever zus doen of zo, of zou je daarvoor niet een ander penseeltje nemen - zuiver technische aanwijzingen die niemand anders je gaf...’
Melle nodigde Clary Mastenbroek en Wout Muller bij zich thuis, ze werden bevriend, en de aanraking met zijn figuratieve kunst werd een openbaring.
De figuratieve kunst had weer recht van bestaan gekregen. Na haar eindexamen kon Clary het grootste deel van de etsen en lito's die ze voor haar eindexamen had gemaakt verkopen aan Dieuwke Bakkers Galerie Mokum, waarna zij en Wout Muller naar de provincie Groningen vertrokken, omdat het daar veel makkelijker en goedkoper was om een huis te kopen.
Clary is in de loop van de tijd van het Noorden gaan houden en die liefde heeft sporen in haar werk nagelaten. Ze zegt: ‘Op mijn wandelingen hier langs het wad raakte ik geboeid door skeletten van vogels en andere aangespoelde dieren. Als ik ze vond nam ik ze mee naar huis en ik heb ook een aardige buurman die als hij ergens een lijk ziet liggen het mij komt brengen. In mijn atelier drogen ze uit en dan vallen ze uit elkaar. Je vindt er delen van terug op mijn schilderijen.’
In de jaren tachtig is Clary ook nog een poosje als docent verbonden geweest aan de Groningse Minerva Academie: ‘leuk en leerzaam om te doen, maar het prettigst voel ik me toch als ik in mijn atelier aan het werk ben, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. Wat zou ik anders moeten doen?’ Ze zegt: ‘Grafiek maak ik nog maar zelden. Als ik vroeger een halfjaar had geschilderd kreeg ik een enorme behoefte om een prent te maken, lekker klooien met zo'n etsplaat en de hele oplaag zelf drukken. En hoewel ik nu negen etsen ga maken voor een bibliofiele uitgave van uitgeverij Hein Elferink (gedichten van Christine Lavant, prachtig vertaald door C.O. Jellema), is dat gevoel toch verdwenen.
De laatste jaren kreeg ik sterk de behoefte om groter te werken, kamerschermen onder andere, waarvan er een in april/mei te zien zal zijn op de tentoonstelling “Dertig Jaar Mokum” in het Singer Museum in Laren.’
Wat er ook te analyseren valt aan Clary Mastenbroeks vaak mysterieuze schilderijen, zelf praat ze liever over het handwerk: ‘Een schilderij moet voor mij ook “lekker” geschilderd zijn. Niet alleen datgene wat je schildert is belangrijk, maar ook hoe je het schildert. Ik schilder niet “à la prima”, in een laag dus, maar bouw het schilderij in lagen op, met een acryl onderschildering. Door het werken op groot formaat is de textuur, de huid van het schilderij belangrijker geworden en juist door het contrast van losser geschilderde delen en heel fijn uitgewerkte details ontstaat er een extra spanning.
En verder? Ik begin met een idee, maar weet dan nog niet hoe het zal aflopen. Dat is een avontuur dat ik nu, na bijna vijfentwintig jaar, redelijk goed in de hand heb.’