Maatstaf. Jaargang 40(1992)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 49] [p. 49] Inge Spiegel Reducties 1 De blauwe trimmers in het duingebied, de waker die mij in de kijker houdt, de badgast die mijn naakte bips bespiedt, zij allen mogen sterven op dit eiland. Ga in vredesnaam het pad terug tot het schuim, het stuivend zand, de slokkende meeuwen, de zee. Ik kom hier niet om een partijtje badminton te beschrijven, een gekochte vlieger te bezingen, een liefde te verloochenen. Ik ben hier om te vernietigen en restanten te noteren. 2 We zouden een cd met zeegeluiden maken. Hij streelt mijn been en ziet het plekje. Geen dag kunnen we zonder dokter. Kan drie weken wachten, zegt die, maar dan is het zaak dat u het vlekje De branding keuren we af. Te veel melodie. 3 Deze sterren, precies dezelfde sterren heeft Abraham geteld. Deze zandkorrels. In de duinen schitteren botten van konijnen. Mijn karkas zal niet witter zijn. Waar blijft de eeuw uit mijn brein? [pagina 50] [p. 50] 4 Dit is het zesde jaar op het eiland. Weer het broedgebied bezocht, agressie bewonderd, depressies weerstaan. Mijn handen buigen naar vrienden, mijn ogen hunkeren naar de groene tempel op de hoek van de Zeeweg. Er dreigt gevaar van bazalt maar de begraafplaats met de walviskaken brengt uitkomst: Hetzij wij leven hetzij wij sterven, wij zijn des Heeren. 5 Meeuwen roepen mij en mijn sportieve beul, vannacht nog zoekend en zacht, spoort aan: voor het ontbijt de zee in. Ik duik. Feest van vernietiging. Witte vloed. Als ik me afdroog, doorzie ik de leugens. Langs het duinpad groeten de distels: houd moed. 6 Op het terras. Verschijnt een hagedis in het gras? En weg! Ik wil niet weten welke soort, iedere vorm van kennis scoort laag vandaag. Diepere schaamte voor het verlangen naar anonieme schoonheid, een naakte man in de branding. Morgen verlaat ik dit eiland. Wat wij wilden is voorbij. Duinen geven geen antwoord, het strand stuift, er staat een grijze zee. Over de boeg van de hoop, zegt hij. Ik vraag benauwd: hopen waarop? Dat de woorden niet liegen? Minnaars elkaar niet bedriegen? Zelfmoord en dood tot een taalspel horen? De hoop dat het helder wordt, zegt hij. Liever film ik een sneeuwjacht waarin een man buiten adem voortgaat, duin op duin af. Een hagedis in het gras. Is. Was. [pagina 51] [p. 51] Dialektiek Een briesje streelt onder de oksels, de zeeblauwe schaal ligt onder mij, naast groen en geelgerand fluweel. Ik hoor hem in wind en branding, proef zijn aanwezigheid in de zilte lucht, de zon schijnt, ik weet wie hier vertoeft. Wolken hebben mij op ditzelfde strand neergedrukt, voortgejaagd. De malle zee schreeuwde. Zand stoof. Kou sneed. Afwezigheid schrijnt in de ontkenning van wat voortdurend beweegt. Mooi weer spelen terwijl in de duinen een meisje suïcide pleegt. Voor de bijl Hemelsblauw zijn zwembroek, kastanjebruin de schouder waarvan de witgestreepte handdoek monter vlagt. Weer of geen weer, iedere morgen acht uur precies veert de oude op donkerblauwe slippers over het gele duinpad naar zee. Slippers troosten zijn verlaten handdoek. Golven herkennen hem, schuimkopjes besnuffelen zijn voeten. Hij maakt zijn borst nat, zegent de zee, knikt herkennend en zwemt heen en weer, op en neer. Na het ontbijt doorbreekt hij de orde van meeuwen als hij het brood, brokje voor brokje, prooi laat worden. Daarna hakt hij het dagelijks portie hout. Vorige Volgende