Maatstaf. Jaargang 40
(1992)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| ||||||||||||||||
Ton Hoenselaars en Gene M. Moore
| ||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||
loopbaan als schrijver en politiek adviseur. Op 16 augustus zou hij 32 worden; het jaar daarvoor had hij als Midden-Oostendeskundige van de Britse afvaardiging de vredesconferentie in Parijs meegemaakt en in de lente van 1921 zou hij op de conferentie van Cairo fungeren als adviseur Arabische zaken van Winston Churchill, die op dat moment minister van koloniën was. Lawrence was daarnaast verwikkeld in een controversiële mediacampagne om publieke steun te krijgen voor zijn visie op het Britse beleid ten aanzien van de Arabieren en publiceerde open brieven in een groot aantal Londense kranten, waaronder de Sunday Times, de Daily Express en de Observer. Een van die brieven verscheen twee dagen na zijn bezoek aan Oswalds in de Times van 22 juli; hierin kritiseerde hij openlijk het debat over Mesopotamië dat een week eerder in het Lagerhuis was gehouden. De biografen van Lawrence (met name Mack en Brown) betitelen de jaren 1918-1922 - van de inname van Damascus tot Lawrence' verdwijnen in de anonieme gelederen van het Royal Tank Corps - als de ‘politieke’ jaren; maar deze jaren waren minstens zo belangrijk voor Lawrence' literaire carrière: in deze periode schreef hij immers Seven Pillars of Wisdom, zijn gedenkwaardige verslag van de Arabische opstand en het koloniale dilemma. Volgens een inlegvel met noten waarvan Lawrence de Seven Pillars-uitgave van 1926 vergezeld liet gaan, had hij de eerste versie van het manuscript rondom Kerstmis 1919 bijna geheel verloren op het station van Reading. In de lente van 1920 herschreef hij in Londen het hele werk binnen drie maanden, ‘in lange zittingen van vele duizenden woorden per keer’ (Seven Pillars 15). Lawrence corrigeerde de tweede versie ‘met tussenpozen gedurende 1920’, en gebruikte haar als de basis voor de derde, gedrukte versie; uiteindelijk verbrandde hij deze versie in 1922. Toen Lawrence op bezoek ging bij Conrad was hij dus intensief aan het schrijven en ergens tussen de tweede en de laatste versie van het boek dat algemeen beschouwd wordt als zijn literaire meesterwerk. Conrad daarentegen was nagenoeg aan het eind van zijn krachten. Hij was tweeënzestig, dertig jaar ouder dan Lawrence, en leed aan chronische aanvallen van jicht. The Rescue, een lang onderbroken werk begonnen in 1898, was in mei 1920 in Amerika en in juni in Engeland gepubliceerd, net een maand voor Lawrence' bezoek. Het dagboek van Walpole doet vermoeden dat Conrad moe was, want hij kon het niet eens opbrengen om Mrs Travers, de heldin van The Rescue, tegen kritiek te verdedigen. Kort daarvoor was Conrad wel begonnen aan zijn lang-geplande Napoleontische roman Suspense: op 7 juni had hij een bezoek gebracht aan het British Museum om historische feiten te controleren en volgens zijn eerste biograaf G. Jean-Aubry had hij ‘de eerste woorden van Suspense precies op 20 juni 1920 op papier gezet’ (6). Hoewel de ontwerp-versie van Suspense uiteindelijk meer dan driehonderd pagina's zou beslaan, was de roman nog steeds niet af toen Conrad stierf.
Waarschijnlijk was Conrad door de krant op de hoogte van Lawrence' reputatie als ‘Lawrence of Arabia’, maar zijn eerste persoonlijke contact met de oorlogsheld liep via zijn Amerikaanse uitgever F.N. Doubleday, die een verzamelde editie van Conrads werk voorbereidde. Op 20 maart 1920 schreef Lawrence een brief aan Doubleday (die hij verwijzend naar zijn initialen voor de grap aansprak met de Turkse titel effendi) waarin hij Conrad hogelijk prees. Lawrence' lof werd door F.N.D. aan Conrad doorgebriefd: ‘Weet u, Conrad uitgeven moet een zeldzaam genoegen zijn. Hij schrijft beslist het beklemmendste proza dat ik ooit heb gelezen: ik wou dat ik wist hoe iedere alinea die hij schrijft (heeft u opgemerkt dat het altijd alinea's zijn, dat hij zelden een zin op zichzelf schrijft?) na het einde in golven blijft doorklinken, zoals de galm van een grote klok. Zijn stijl is niet gebouwd op het ritme van | ||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||
gewoon proza, maar op iets dat alleen in zijn hoofd bestaat, en aangezien hij nooit kan zeggen wat hij precies wil zeggen, eindigt al zijn werk in een soort honger, een suggestie van iets dat hij niet kan zeggen of doen of denken. En dus lijken zijn boeken altijd groter dan ze zijn. Hij is evenzeer een meester van het gevoelsmatige als Kipling dat is van het feitelijke’ (Garnett 301f.). Het is niet onwaarschijnlijk dat Lawrence het onderwerp schrijven aanroerde toen hij de romancier ontmoette. Iets dergelijks vertelde hij in ieder geval aan Sir Herbert Baker, een architect die graag zag dat Lawrence zijn Seven Pillars of Wisdom afmaakte en om hem daarbij te helpen de zolder van zijn kantoor in de afgelegen Barton Street in Westminster ter beschikking stelde (A.W. Lawrence, Friends 249).Ga naar eind2 Baker vermeldt de ontmoeting met Conrad als een illustratie van Lawrence' jacht naar kennis: ‘ook toen hij Conrad ontmoette hoorde hij hem uit over de fijne kneepjes van het vak; maar Conrad deed het voorkomen alsof hij geen boodschap had aan planning vooraf (Friends 250).
Niet lang na de ontmoeting werd Conrads naam genoemd in een korte briefwisseling tussen Lawrence en Ezra Pound, die eerder dat voorjaar aan Lawrence had gevraagd of hij er voor voelde om te schrijven voor het Amerikaanse blad The Dial. Pounds tweede verzoek aan Lawrence heeft een extravagante aanhef: ‘My Dear Hadji ben Abt el Bakshish, Prince de Mecque, Two-Sworded Samurai, Old Bird, Young Bird, Magister (?) Artium, etc. et quid tibi licet, libet, decet, lubet, etc.’ (Paige 152). Lawrence bleef weigeren en in een brief die is gedateerd op 20 augustus - precies een maand na zijn bezoek aan Conrad - gebruikte hij Conrads naam om duidelijk te maken waarin Pound en hij verschilden: ‘de mensen die ik goed vind zijn zo anders: Hodgson; Sassoon; D.H. Lawrence; Manning: Conrad; [...] begrijp je wat ik bedoel? Ik ben academisch, idyllisch, romantisch: jij ademt komma's en uitroeptekens. Wij zouden niet samen op één aarde moeten leven, maar de aarde is zo verdraagzaam dat het haar niks uitmaakt’ (Brown 181).Ga naar eind3
Lawrence had Conrads werk naar alle waarschijnlijkheid leren kennen via Winifred Fontana, de vrouw van de Britse Consul in Aleppo ten tijde van zijn archeologische opgravingen in 1911 en 1912. ‘Toen ik er niet in slaagde om zelf indruk op Lawrence te maken,’ herinnerde ze zich later, ‘ging ik ertoe over om mijn boeken aan hem op te dringen: Shaw, Conrad, de vroege Wells en de English Review [...] Lawrence wandelde dan het Consulaat binnen [...] gaf rustig boeken terug en antwoordde op mijn gretige vragen bijvoorbeeld: “Woolley beweert dat Conrad te langzaam opschiet. Ik hou van te langzaam. Kan ik niet nog meer krijgen?”’ (Friends 82f.). De belangstelling van Lawrence voor Conrads langzame tempo werd later bevestigd door Alec Dixon, Lawrence' vriend in het Royal Tank Corps, die Lawrence' oordeel over Conrad optekende in 1923: ‘Zo begon een lang gesprek over boeken en hun schrijvers en ik ontdekte al gauw zijn bewondering voor auteurs als William Morris, Swift (“hard en briljant: hij verveelt nog steeds niet!”), E.M. Forster, Thomas Hardy, Norman Douglas, Pater en Cunninghame Graham. Ik had een kleine verzameling boeken in mijn kamer en toen ik besefte hoe saai iemand als hij het kazerneleven zonder boeken zou vinden, bood ik aan dat hij mocht lenen wat hij wilde. Hij grijnsde en bedankte me en zei dat het natuurlijk immoreel was om op te gaan in “avonturen van de geest” wanneer men een opleiding tot soldaat volgde. Niettemin keek hij snel langs de boeken en koos hij Conrads Mirror of the Sea. Hij had het één of twee keer eerder gelezen, zei hij, maar dacht dat het een goede remedie zou zijn tegen te veel “spugen en poetsen”. Ik had alles van Conrad gelezen en we spraken enige tijd over zijn werk. T.E. noemde zijn schrijven “langzame muziek” en levensgevaarlijk spul voor een jong schrijver | ||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||
om bij de hand te hebben. [...] Hij vond The Mirror of the Sea Conrads beste boek, goed genoeg om met Melvilles Moby Dick in één adem genoemd te worden als het grootste eigentijdse boek over de zee’ (Friends 369f.).
Incognito als hij was, praatte Lawrence over het werk van de beroemde schrijvers van zijn tijd zonder erbij te vermelden dat hij de meesten van hen persoonlijk kende of dat hij met hen correspondeerde. Het was Cunninghame Graham die hem had meegenomen naar Oswalds om Conrad te ontmoeten; en niettegenstaande zijn afwijzing van ‘avonturen van de geest’ had hij veel moeite gedaan om een afspraak te maken met Thomas Hardy, die niet ver van Bovington woonde en die hij eind maart 1923 een bezoek bracht - net in de tijd dat hij voor het eerst kennismaakte met Dixon. Lawrence had niet alleen The Mirror of the Sea één of twee keer gelezen, maar had zelfs een gesigneerd exemplaar van Conrad gekregen. Niet minder ironisch was het dat Lawrence Melvilles Moby Dick op één lijn stelde met Conrads The Mirror of the Sea. Dit was een groot compliment, aangezien Lawrence zelf de ambitie had om ooit zo'n ‘Titanisch’ boek te schrijven (zie zijn brieven van 26 augustus 1922 aan Garnett en 29 september 1924 aan Forster; in Garnett 360, 467). Conrad had trouwens heel andere ideeën over de literaire waarde van Moby Dick. Toen Jacob Epstein Conrad ontmoette voor een poseersessie in 1924 begon de beeldhouwer over Moby Dick in een poging zijn model aan de praat te krijgen. Epstein beschreef Conrads reactie: ‘We praatten over boeken, en omdat ik ervan uitging dat hij zich wel zou interesseren voor Melvilles Moby Dick begon ik daarover; Conrad barstte uit in woedende afkeuring: “Hij weet niets van de zee. Bij elkaar gefantaseerd en belachelijk,” zei hij. Toen ik opmerkte dat het werk symbolisch en mystiek was: “Mystiek m'n neus! M'n ouwe laarzen zijn nog mystieker.”’ (Epstein 76)Ga naar eind4 Het mag dan onmogelijk zijn om vast te stellen waarover Lawrence en Conrad het hadden toen ze waren uitgepraat over de boekdrukkunst, de Kruistochten en Conrads proza, we kunnen in elk geval aannemen dat Moby Dick niet tot de gespreksonderwerpen behoorde.
Er bestaan meer echo's van Lawrence' ontmoeting met Conrad, waaronder tenminste één briefwisseling die op hun gesprek volgde. Op 18 augustus 1922 stuurde Conrad Lawrence een tweedehands exemplaar van The Mirror of the Sea samen met het volgende briefje:
‘Geachte mijnheer Lawrence. Ik heb ook voor u naar de kroon octavoeditie gezocht. Die is uitverkocht en ik ben er zelfs niet in geslaagd om een tweedehands exemplaar te bemachtigen. Ik hoop dat u niet denkt dat ik het vergeten was. Ik stond op het punt u te schrijven. Ik verwacht dat er volgend jaar een nieuwe (geïllustr.) druk uitkomt in een handzaam formaat en ik zal voor u een exemplaar uit mijn eigen stapeltje reserveren. Ik heb een absurde drukfout op blz. 217 gecorrigeerd. Ik weet dat er nog twee of drie meer in zitten maar kon ze niet vinden. Uw J. Conrad’ [A.W. Lawrence 1962:26]Ga naar eind5
Lawrence kwam op Conrad terug in twee brieven aan Sydney Cockerell, die hem bij wijze van kerstcadeautje een exemplaar van The Rover had toegestuurd. Cockerell was conservator van het Fitzwilliam Museum in Cambridge, en was degene die Lawrence voorstelde aan George Bernard Shaw. Hij was ook een kennis van Conrad, en Lawrence schreef Cockerell om hem te bedanken voor het toezenden van Conrads laatste boek, dat een maand daarvoor in Engeland uitgekomen was. In de eerste van deze brieven, gedateerd op Eerste Kerstdag 1923, dankte hij Cockerell in de volgende bewoordingen: | ||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||
‘The Rover - heel veel dank. Wat een voortreffelijke prestatie van een man die alles geschreven heeft wat hij wil en die alleen voortgestuwd wordt door de kracht van zijn vroegere prestaties. Schitterend. Hij zou in zijn slaap kunnen schrijven. Het is verschrikkelijk aardig van je dat je het me toegestuurd hebt. Veel groeten T.E.S.’ [Maynell 360]
Hoewel dit op het eerste gezicht complimenteus lijkt, doet een nauwkeurige lezing vermoeden dat Lawrence' opmerkingen niet zonder ironie zijn. Dit kwam nog duidelijker tot uiting in een tweede brief aan Cockerell, van 13 januari 1924: ‘Beste Cockerell, Heb ik je ooit bedankt voor The Rover? Een heel goed boek; maar niet beter dan de andere Conrad's [sic]. Denk je ook niet dat iemand zich iedere keer weer moet inspannen om over de laatste topprestatie heen te komen? De inspanning is hier niet aan af te lezen’ (Garnett 450). Maar zelfs al had Lawrence gemengde gevoelens over de kwaliteit van Conrads laatste boeken (er stond geen exemplaar van Suspense in zijn boekenkast), hij bleef onder de indruk van hun ontmoeting en vooral van het ‘gestroomlijnde gezicht’ van de schrijver. | ||||||||||||||||
II Borst- en boegbeelden:Lawrence' meest gedetailleerde herinnering aan zijn ontmoeting met Conrad is te vinden in een brief die hij tien jaar na de dood van Conrad, op 26 januari 1935, vanuit het Ozone Hotel in Bridlington schreef aan Bruce Rogers. Rogers had blijkbaar beloofd om Lawrence een foto te sturen van het boegbeeld van de Joseph Conrad, een schip van Rogers' vriend Alan Villiers dat niet lang daarvoor averij had opgelopen. ‘Ik kijk uit naar de beloofde foto van de facie. Gelijkenis - ja, dat is wenselijk in het geval van een schip dat naar iemand vernoemd is; maar ik hoop dat je ook oog hebt gehad voor de verhoudingen en het algemene aanzicht. Een boegbeeld moet duidelijk in het verlengde liggen van de lijnen van het vaartuig. Wat een geluk dat Conrad zo'n gestroomlijnd gezicht had... of liever, zulk haar op zijn gezicht. Wat ik me altijd zal blijven herinneren is zijn kreupele lopen, met behulp van een stok, en dat plotselinge omdraaien van zijn gegroefde gezicht, met die vurige ogen onder de vlezige oogleden. Ze hingen over de oogkassen en de zon scheen er rood doorheen terwijl we in de tuin wandelden. Zet de fotograaf in een bootje onder de knie van de voorsteven en laat het hoofd zien vanuit een visseoogstandpunt, alsjeblieft!’ (Garnett 843). Conrads levendige, doordringende ogen en zijn uitstekende oogleden maakten een vergelijkbare indruk op de beeldhouwer Jacob Epstein. In zijn verslag van een poseersessie op Oswalds in maart 1924, waaruit ook Conrads uitspraken over Melville en Moby Dick afkomstig zijn, gaf hij eveneens een beschrijving van zijn model. Conrad, schreef hij, ‘had een demonische uitdrukking in zijn linkeroog, terwijl zijn rechter overdekt werd door een hangend ooglid, maar de ogen gloeiden met een grote intensiteit. De overhangende, vermoeide oogleden versterkten het beeld van een geprangde geest’ (Epstein 75). Epsteins sessie in Oswalds leverde twee bronzen op: een kop van Conrad en een grotere en belangrijkere buste van zowel hoofd als schouders (Silber, item 148). Volgens Epstein was Conrad heel tevreden met de buste en beschreef hij die als volgt aan Richard Curle: ‘De buste van Ep. is waarlijk monumentaal. Het is een wonderbaarlijk succesvol beeldhouwwerk geworden, zelfs iets meer dan alleen een meestelijke interpretatie... Het is geweldig om zo voor het nageslacht vereeuwigd te zijn.’Ga naar eind6 Een afgietsel van Epsteins kop van Conrad is nu te zien in de National Portrait Gallery in Londen, die de buste niet wilde hebben toen die werd aangeboden door Sir Muirhead Bone (Epstein 77). De kop lijkt overigens een gedeeltelijk afgietsel van de buste: de brede | ||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||
schouders bij wijze van sokkel ontbreken en de borstkas is naar beneden toe heel elegant smaller gemaakt (Silber, item 149). Lawrence, die een kenner van Epsteins werk was, ‘bewonderde Epsteins beeldhouwwerk’, om korporaal Alec Dixons woorden te gebruiken (Friends 368). Dixon suggereert ook dat Lawrence bekend was met Epsteins kop van Conrad. Gegeven Lawrence' bewondering voor de beeldhouwer én de overeenkomstige reacties van Epstein en Lawrence op Conrads gezicht is het niet verwonderlijk dat Lawrence, zoals Dixon het formuleert, ‘de kop van Joseph Conrad’ beschouwde als ‘een prachtige karakterstudie’ (Friends 368). Daarnaast is het goed om te bedenken dat Lawrence Epstein, net als Conrad, niet kritiekloos bewonderde. In 1929 ijverde Lawrence ervoor om Epstein een gedenkbeeld te laten maken van Thomas Hardy. Epstein wist dat en citeerde in zijn autobiografie de volgende passage uit Lawrence' brief aan Sydney Cockerell: ‘Beelden zijn zo moeilijk, tenzij ze gemaakt worden door een eersteklas iemand. Epstein ligt het meest voor de hand’ (Epstein 72). De betrouwbaarheid van Epsteins weergave is hier in het geding. Niet alleen is de brief door hem twee jaar te vroeg gedateerd (‘29 augustus 1927’ in plaats van 29 augustus 1929), maar ook citeerde hij niet Lawrence' genuanceerde, maar expliciete kritiek in de zinnen erna: ‘[Epstein] is niet wat je noemt een liefhebber van Hardy, en wanneer hij improviseert is hij niet zo goed. Night on the Underground House is mooi: en Day is nogal geforceerd, Het Hudson Memorial is een juweel: en het medische gebouw is tamelijk nietszeggend’ (Garnett 667f).
In januari 1935 was Lawrence opnieuw in de gelegenheid om stil te staan bij Conrads gedenkwaardige fysionomie, dit keer in verband met Bruce Rogers' sculptuur voor het boegbeeld van de Joseph Conrad. Dit zeilschip was oorspronkelijk een onder Deense vlag varend opleidingsschip, gebouwd in 1882 door Burmeister & Wain in Kopenhagen en te water gelaten onder de naam Georg Stage (Underhill 54; Villiers 3). In 1934 kocht kapitein Alan John Villiers de kleine ijzeren driemaster in Kopenhagen, met het plan om er een reis om de wereld mee te maken. Aan de koop waren verschillende voorwaarden verbonden: zo moest Villiers, om zowel persoonlijke als praktische redenen, de naam van het schip veranderen. De Georg Stage was in de vorige eeuw gebouwd op last van de rijke Deense reder Frederik Stage, die wilde dat het vaartuig zowel een opleidingsschip als een monument voor zijn jonggestorven enige zoon Georg zou zijn. Toen de Georg Stage verkocht werd aan Villiers wilden de eigenaars begrijpelijkerwijs liever geen afstand doen van een naam die zulke persoonlijke connotaties had. Daarbij hadden ze al gezorgd voor een opvolger van de Georg Stage en het leek niet meer dan logisch dat ze de naam van het oude opleidingsschip zouden doorgeven aan de nieuwe driemaster waarvan de bouw in Frederikshaven bijna voltooid was. Villiers doopte het vaartuig met alle plezier om in Joseph Conrad: ‘Ik heb de naam van de Poolse auteur gekozen omdat die paste bij het schip en de reis die het ging maken, en ook opdat de naam mijzelf en alle bemanningsleden tot voorbeeld zou strekken; want Conrad was een edel en hoogstaand man met grootse idealen en vastberadenheid, die de onwaarschijnlijkste moeilijkheden te boven was gekomen en tot grote hoogten was gestegen. Het schip leende zich voor zijn naam en voor een schip als dit was er geen betere te vinden’ (Villiers 9). Met de herdoop van het schip werd ook het bronzen boegbeeld met de trekken van Georg Stage verwijderd. Villiers voer met de nieuwgedoopte Joseph Conrad zonder boegbeeld naar Engeland en arriveerde op 13 september 1934 in Harwich. De daaropvolgende maanden werden in beslag genomen door uitgebreide reparaties en de voorbereidingen voor een reis om de wereld die op 11 november moest beginnen. | ||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||
In de tijd dat de Joseph Conrad werd uitgerust voor zijn odyssee had Lawrence een unieke kans om het schip te bezichtigen. Hij was zelfs in de gelegenheid om er een stukje mee te zeilen, samen met Bruce Rogers, de bekende Amerikaanse typograaf, die bevriend was met zowel Lawrence als Villiers. Het contact tussen Lawrence en Rogers was voornamelijk van literaire aard: het was Rogers die Lawrence benaderd had voor een prozavertaling van Homerus' Odyssee, en van tijd tot tijd zond Rogers Lawrence manuscripten ter beoordeling voor publikatie. Rogers deelde Villiers' passie voor zeilen, en had zelf vakantiereisjes gemaakt op graanschepen in de Oostzee. Hoe dan ook: alle plannen die misschien bestonden voor een gezamenlijke zeiltocht met de Joseph Conrad in de herfst van 1934 liepen op niets uit. Dat was niet te wijten aan ongeïnteresseerdheid van Lawrence' kant: hij stelde belang in vaartechnieken en werkte in de R.A.F. van 1929 tot zijn afzwaaien in 1935 aan de verbetering van de vormgeving en prestaties van speedboten.Ga naar eind7 Lawrence was er eerder op ‘gebrand’ geweest om Rogers op een van diens Oostzeereizen te vergezellen (Rogers 1936, Introductie), en had ervan gedroomd om ooit zo'n avontuurlijke zeereis te maken als die van Villiers. Aan Sir Philip Sassoon vertrouwde hij toe dat hij graag ‘een lange vliegbootreis zou maken om er een dik boek over te schrijven’ (Garnett 765). De meest waarschijnlijke reden waarom de zeiltocht met de Joseph Conrad nooit werkelijkheid werd, is dat Lawrence in zijn laatste jaren bij de r.a.f. was verworden tot een onvervalste workaholic. ‘Het is bijna zeker,’ schreef hij in augustus 1933 aan K.W. Marshall, ‘dat ik boten zal bouwen tot mijn diensttijd eindigt en dat ik niets anders zal doen dan boten bouwen. Later zal er nog genoeg vrije tijd zijn. Laten we werken zolang we kunnen’ (Wilson 904). En voor het eerst sinds 1919 gaf hij de gedachte aan literair werk op (Wilson 904). In een kort briefje aan Bruce Rogers, geschreven in Southampton op 2 november 1934, betreurde Lawrence het feit dat hij nooit met de Joseph Conrad gezeild had: ‘Lord Carlow vertelde me iets over de pracht van Villiers' schip. Het klinkt allemaal erg goed. Wat jammer dat we dat zeiltochtje gemist hebben. Je haastige T.E.S.’ [Rogers 1936, zonder pagina-nummer]
Lawrence' waardering voor de romanschrijver Conrad, zijn levendige herinnering aan de man die hij ontmoet had, zijn belangstelling voor beeldhouwkunst, zijn vriendschap met Rogers en Villiers, en de gemiste kans om kennis te maken met de Joseph Conrad versterkten zijn interesse voor het boegbeeld van het schip. Overigens zou Lawrence het Conrad-boegbeeld niet gezien hebben als hij de Joseph Conrad in Harwich of Ipswich bezichtigd had. Toen Villiers op 11 november begon aan zijn wereldreis was het bronzen boegbeeld van Georg Stage nog niet vervangen door een ander. De beeltenis van Conrad was nog lang niet af; op 6 oktober 1934 meldde Rogers uit Londen: ‘Ik heb de nieuwe naam “Joseph Conrad” op beide boegen en de achtersteven geschilderd en ben nu bezig om de kop van Conrad voor een boegbeeld te maken. Modelleer het in klei om het later uit hout te snijden. Het is veel meer dan levensgroot’ (geciteerd in Blumenthal 151). Op 2 januari 1935 liep de Joseph Conrad op de rotsen naast de Shore Road bij Bay Ridge in de Newyorkse haven, en Rogers nam de kans te baat om het nieuwe boegbeeld op zijn plaats te krijgen terwijl het schip werd opgekalefaterd. Villiers herinnerde zich: ‘Bruce Rogers rustte de sneb van onze scheg uit met een magnifieke kop van Conrad die hij gesneden had uit oud hout. [...] B.R. kwam ook dagelijks door de sneeuw en werkte met blote handen aan onze voorsteven. [...] Ik was trots op dat boegbeeld’ (Villiers 48f.). Deze verfraaiing van de Joseph Conrad bleef geen privé-aangelegenheid van Rogers en Villiers. Het ongeluk en het nieuwe boegbeeld leverden het schip en de reis de publieke belangstelling op die Villiers vanaf het | ||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||
begin van de onderneming voor ogen had gestaan. Toen het reparatiewerk eindelijk klaar was en het beeld op zijn plaats zat, werd een officiële ceremonie georganiseerd om het Conrad-boegbeeld te onthullen. Villiers was blij dat hij de voorpagina's had gehaald, maar beschreef de ceremonie toch met lichte spot: ‘er werden speeches gehouden - niet veel: het was te koud - en de Britse consulgeneraal onthulde het boegbeeld ten overstaan van een klein gezelschap van rillende literati en zeelui’ (Villiers 49). Wat de ‘rillende literati en zeelui’ te zien kregen was een ‘facie’ (zoals Lawrence het noemde) die grote gelijkenis met Conrad vertoonde en bovendien, zoals Lawrence had gehoopt, ‘in het verlengde [lag] van de lijnen van het vaartuig’ (Garnett 843). Het intrigerendste aspect van dit boegbeeld is de sardonische aanblik van de romancier, die op een eigenaardige manier contrasteert met het element waarover hij uitkijkt. Rogers' Conrad, die de zee overziet met gefronste wenkbrauwen, is gekleed in huiselijke kleren en draagt een overhemd, een jasje en een das. In zijn opzet voor het boegbeeld liet Rogers zich klaarblijkelijk leiden door Jacob Epstein. Toen Epstein op bezoek ging bij Conrad in Oswalds had de ‘Cher Maître’ (zoals de schrijver hem tot zijn verlegenheid noemde) duidelijke opvattingen over hoe hij Conrad niet moest afbeelden. Hij keurde Jo Davidsons kop van Conrad af omdat die ‘hem uitbeeldde als een dasloos, romantisch uitgaanstype’; terwijl volgens Epstein ‘[...] Conrads verschijning precies tegenovergesteld was. Zijn kleren waren smetteloos conventioneel, en zijn boord zat om zijn nek als de schroeven van een IJzeren Maagd of de greep van een wurger. Hij maakte zich al druk wanneer zijn haar of zijn baard niet zo netjes en verzorgd was als een zeekapitein betaamde. Er was niets ruigs of bohémien-achtigs aan hem’ (Epstein 74). Het is moeilijk om een beter en toepasselijker beschrijving te vinden van het beeld van Bruce Rogers, dat overigens in bronzen kopie nog steeds de bij het Mystic Seaport Museum in Connecticut afgemeerde Joseph Conrad siert.Ga naar eind8 Ondanks het feit dat Lawrence zich aanbevolen hield voor een foto van het boegbeeld is het niet waarschijnlijk dat hij er ooit een ontvangen of te zien gekregen heeft. Er zijn geen verdere verwijzingen naar zo'n foto in de correspondentie van Lawrence en Rogers in de paar maanden tussen 26 januari en 13 mei 1935, toen Lawrence een dodelijk motorongeluk kreeg; en ook in de nagelaten papieren van Lawrence is de foto niet te vinden. Dat Lawrence er nooit een gezien heeft, is vooral jammer omdat de foto die Villiers gebruikte als illustratie in de eerste editie van de Cruise of the Conrad precies vanuit de hoek genomen was die Lawrence Rogers had aangeraden: ‘Zet de fotograaf in een bootje onder de knie van de voorsteven en laat het hoofd zien vanuit een visseoogstandpunt, alsjeblieft!’ (Garnett 843). Lawrence' betrokkenheid bij Conrad overspant een periode van vijfentwintig jaar, van zijn eerste geregistreerde opmerking over Conrads werken, tien jaar voordat zij elkaar ontmoetten, tot zijn eigen dood in 1935. Hij prees Conrad tegenover zijn uitgevers, beval zijn boeken aan bij ambitieuze jonge schrijvers, en gebruikte zijn verbondenheid met Conrad om zijn eigen literaire smaak te onderscheiden van die van Ezra Pound. In de ‘beklemmende’ kwaliteit van Conrads proza werden Lawrence' eigen ambities weerspiegeld, en het ‘soort honger’ dat hij bij Conrad proefde is ook terug te vinden in zijn eigen werk. Hun ontmoeting liet bij Lawrence een levendige herinnering aan Conrads fysieke verschijning na en verschafte hem een unieke maatstaf waaraan hij de gebeeldhouwde portretten van Conrad kon beoordelen. Het zou fijn zijn als we wisten wat ze te zeggen hadden over ‘drukpersen en de Kruistochten’: maar ergens, tussen de regels van hun gesprek door, moeten ze elkaar gevonden hebben in een delicate en pijnlijke waardering voor de koloniale ‘idee’ waaraan zij hun gezondheid en flink wat idealen hadden opgeofferd. | ||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||
Lijst van geciteerde werken
| ||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||
| ||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||
T.E. Lawrence ten tijde van zijn ontmoeting met Conrad. Foto uit de Daily Express van 28 mei 1920.
| ||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||
Profiel van Jacob Epsteins Joseph Conrad (1924). National Portrait Gallery, Londen.
| ||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||
Jacob Epsteins buste in brons van Joseph Conrad (1924); Western Morning News, Plymouth.
| ||||||||||||||||
[pagina 44-45]
| ||||||||||||||||
De Joseph Conrad getekend door Harold Underbill. Plaat nr. 9 uit zijn Sail Training and Cadet Ships (Brown, Son & Ferguson, Glasgow, 1956); zijaanzicht.
| ||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||
De Joseph Conrad afgemeerd, bij de Shore Road, kort na het ongeluk (Villiers 1952). Hodder & Stoughton, Londen.
| ||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||
Joseph Conrad: het boegbeeld dat Bruce Rogers maakte (Villiers 1937). Hodder & Stoughton, Londen.
| ||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||
De Joseph Conrad getekend door Harold Underhill; zijaanzicht.
|
|