| |
| |
| |
Marc Jansen
Advocaat onder Lenin en Stalin: Nikolaj Moeravjov
De advocatuur heeft in communistisch Rusland de meeste tijd niet in hoog aanzien gestaan. Een ‘door en door burgerlijke’ instelling, zo duidde Stalins beruchte aanklager Andrej Vysjinski haar eindjaren twintig aan. De advocaten noemde hij ‘de meest doortrapte contra-revolutionaire stand’. Van hun taak had hij een aparte opvatting: ‘Op de verdediger rust niet de plicht om koste wat het kost zijn cliënt te verdedigen. De verdediging in een sovjetproces dient ook de belangen van de staat, net als het openbaar ministerie en de rechtbank.’
De praktijk was ook zo. In stalinistische processen distantieerden verdedigers zich van hun cliënten of klaagsen hen zelfs aan. Slechts enkelingen roeiden tegen de stroom op en oefenden hun beroep naar eer en geweten uit. Zo iemand was Sofia Kalistratova, die in de jaren zeventig dissidenten verdedigde. Ook gedurende de eerste jaren van het sovjetbewind waren er nog advocaten die hun beroep probeerden uit te oefenen volgens de hoge standaarden die vóór de Revolutie golden. De meest opvallende figuur onder hen was N.K. Moeravjov. Zijn pogingen om het recht boven de politiek te doen zegevieren, brachten hem bij herhaling in conflict met de bolsjewistische machthebbers.
Nikolaj Konstantinovitsj Moeravjov werd geboren op 21 maart 1870 (volgens de oude, voor-revolutionaire kalender) in het dorp Sjtsjerbinina in het district Tver. Na het gymnasium ging hij in Moskou medicijnen studeren. Hij wilde plattelandsarts worden om zo ‘het volk te dienen’. Nadat hij aan een demonstratie had deelgenomen werd hij in de lente van 1891 voor het eerst gearresteerd. Hij werd verbannen naar Nizjni-Novgorod en vervolgens naar Kazan, waar hij zijn medicijnenstudie voortzette. Na anderhalf jaar mocht hij terugkeren naar Moskou en daar stapte hij al spoedig over naar de juridische faculteit. Eind 1894 werd hij opnieuw gearresteerd, omdat hij een proclamatie had verspreid waarin een constitutie werd geëist. Ditmaal werd hij voor twee jaar verbannen naar zijn geboortedorp. In de lente van 1896 mocht hij echter in Kazan de afsluitende examens van de rechtenstudie afleggen.
Na het verstrijken van zijn ballingschap werd hij in Moskou eerst assistent van de progressieve advocaat N.P. Rozjdestvenski. Samen met enkele andere jonge advocaten - V.A. Maklakov, P.N. Maljantovitsj, N.V. Teslenko en M.F. Chodasevitsj, de broer van de dichter - gaf hij, doorgaans zonder honorarium, juridische hulp aan stakende arbeiders. ‘De vijf’ verwierven spoedig bekendheid, helemaal toen de al wat oudere advocaat van naam F.N. Plevako met hen ging samenwerken. Maklakov en Teslenko waren van overtuiging liberaal, Maljantovitsj en Moeravjov socialist. Moeravjov was echter niet bij een partij aangesloten. Samen met Maljantovitsj zette hij dit werk tot de revolutie van 1917 voort. Hij verdedigde honderden arbeiders, boeren en politieke opposanten; onder hen waren ook vele bolsjewieken of toekomstige bolsjewieken, zoals Trotski, Kamenev, Boecharin, Tomski en Rykov.
Hij was eveneens betrokken bij de organisatie van een vakvereniging, zat de eerste Russische conferentie van vakbonden voor en
| |
| |
was redacteur van het eerste algemene Moskouse vakbondsblad Rabotsji sojoez (‘Arbeidersbond’). Zes jaar lang maakte hij als lid van de linkse fractie deel uit van de districts-zemstvo (landraad) van Tver. Na een arrestatie in 1898 zat hij vier maanden gevangen. Hij werd opnieuw gearresteerd in 1905, toen hij tijdens de revolutie van dat jaar een meeting voorzat die tot opstand opriep. Hij werd opgesloten in de Taganka-gevangenis en later verbannen naar het gouvernement Tver. In de herfst van 1906 was hij terug in Moskou en nam weer de verdediging op zich in politieke processen. Hij had, schrijft hij in zijn Autobiografische notitie, ‘tegen deze tijd een behoorlijke bekendheid verworven als advocaat en maatschappelijk figuur’. De consequenties nam hij op de koop toe: een voortdurende belangstelling van de politie, huiszoekingen, zoals hij zelf schrijft, ‘de onaangename ervaringen die onvermijdelijk zijn wanneer je je inlaat met andermans ellende, en dat was onlosmakelijk verbonden met die positie in de advocatuur die ik voor mezelf had uitgekozen’.
Moeravjov verdedigde ook leden van religieuze sekten, en kwam zo in contact met Lev Tolstoj. Hij hielp hem bij het opmaken van zijn testament, dat tot groot ongenoegen van de meeste nabestaanden het auteursrecht op zijn werken vrijmaakte.
In 1916 werd hij als onafhankelijke socialist gekozen in de Moskouse stads-doema (raad). Kort na de Februarirevolutie van 1917 volgde het hoogtepunt in zijn carrière, in een heel andere positie dan als advocaat. Op 4 maart (oude stijl) belastte de Voorlopige Regering in Petrograd een buitengewone commissie met een onderzoek naar de activiteiten van politici van het gevallen tsarenregime. Zij moest bewijsmateriaal verzamelen op grond waarvan de betrokkenen zo nodig gerechtelijk konden worden vervolgd. Moeravjov was voorzitter (met de rang van onderminister van justitie), de dichter Aleksandr Blok rapporteur. Bijgestaan door een stuk of vijfentwintig rechters van instructie verhoorde de commissie de gevangenen in de Peter-en-Pauls-vesting. De stenografische verslagen werden in de jaren twintig door de bolsjewieken in zeven delen uitgegeven, onder de titel De val van het tsarenregime.
In juni bracht Moeravjov verslag uit voor het Congres van Sovjets. Hij verklaarde dat zijn commissie niet van zins was ‘de gevangenen te behandelen op dezelfde manier waarop zij ons plachten te behandelen’. Toch is er wel kritiek op het werk van de commissie geleverd. De Britse historicus Leonard Schapiro schrijft: ‘De commissie slaagde er niet beter dan andere soortgelijke lichamen in om uit te maken waar het gerechtelijk onderzoek eindigde en wraak op de dienaren van een gehaat regime begon.’ De Voorlopige Regering werd omvergeworpen voordat de commissie haar werk had beëindigd.
Na de Oktoberrevolutie schaften de bolsjewieken de advocatuur evenals de oude rechtbanken af. Moeravjov werd juridisch adviseur bij de Moskouse Volksbank, die later opging in het Volkscommissariaat van Financiën. Hij moest er in deze barre tijd van honger en kou andere baantjes bijnemen om zijn gezin (vrouw en twee dochters) te kunnen onderhouden.
In januari 1918 werd hij voorzitter van het Comité van het Politieke Rode Kruis, dat zich om politieke gevangenen bekommerde; Gorki's vrouw Jekaterina Pesjkova werd vice-voorzitter. Moeravjov schrijft hierover in zijn Autobiografische notitie: ‘De zware last van deze organisatie was vooral in de periode van de in de herfst van 1918 begonnen terreur waarlijk een zwaar kruis, dat ik vrijwillig op mij nam en dat veel van mijn gezondheid en krachten vergde. Zonder morren heb ik het gedragen tot 1922, toen ik als gevolg van interne wrijvingen niet in het Comité werd herkozen en werd vervangen - naar mijn mening niet naar verdienste - door P.N. Maljantovitsj.’ Maar ook in latere jaren bleef Moeravjov dit soort werk doen. Zo hielp hij, om een voorbeeld te noemen, op het eind van de jaren twintig de na zes jaar gevangenschap naar
| |
| |
Saratov verbannen socialist-revolutionair G.K. Pokrovski bij het vinden van werk en stond zijn gezin materieel bij (al had hij het zelf ook niet breed).
Hoewel hij geen deel uitmaakte van de organisaties van ‘rechtsverdedigers’ die in de jaren 1918-1922 het advocatenwerk overnamen, trad hij in die tijd toch enkele malen op als verdediger in geruchtmakende processen. In 1922 namen Moeravjov en Maljantovitsj op voorstel van de voorzitter van de Moskouse Sovjet Kamenev en de volkscommissaris van justitie Koerski ziting in een initiatiefgroep die in opdracht van de regering een project voor een reglement voor de advocatuur moest opstellen. Het project werd in mei 1922 met enkele wijzigingen door het hoogste sovjet-orgaan aanvaard en er werd een College van Verdedigers gevormd. Moeravjov zelf trad echter niet toe, omdat hij in moeilijkheden kwam als gevolg van het proces tegen de socialisten-revolutionairen dat van 8 juni tot 7 augustus 1922 in Moskou werd gevoerd. De beklaagden, twaalf leden van het Centraal Comité van de Partij van Socialisten-Revolutionairen en tien andere partijleden, werden behalve door enkele vertegenwoordigers van de Tweede en Weense Internationale (Emile Vandervelde, Kurt Rosenfeld en Theodor Liebknecht) verdedigd door een groep Russische advocaten onder leiding van Moeravjov. ‘Corrupte professionele advocaten’ en ‘door de wol geverfde rechtsverdraaiers’, zo duidde de communistische pers hen aan. Vandervelde en zijn socialistische collega's raakten al spoedig in conflict met de rechtbank; na een week verlieten zij het proces en Sovjet-Rusland. Hierna kwam Moeravjov aan het hoofd van de verdediging te staan.
Het was, schreef hij later, ‘alleen naar de vorm een proces, maar in wezen een politieke actie’. De stemming rond het proces was erg agressief. Op 20 juni vond voor het gerechtsgebouw een door de Communistische Partij georganiseerde demonstratie plaats met (volgens de verslagen in de sovjetpers) 300 000 deelnemers, die luid de doodstraf voor de beklaagden eisten. De demonstranten werden toegesproken door de voorzitter van de rechtbank Pjatakov en de openbare aanklager Krylenko. Op de avondzitting schaarde Krylenko zich (evenals de ‘alternatieve’ verdediger Boecharin) achter een voorstel om enkele tientallen vertegenwoordigers van de demonstranten tot de rechtszitting toe te laten. Moeravjov vond dat het verzoek moest worden afgewezen, omdat de betrokken personen geheel buiten de onderhavige zaak stonden. De rechtbank koos Krylenko's zijde en willigde het verzoek in. Hierna slingerden de demonstranten meer dan twee uur lang, tot ver na middernacht, de beklaagden binnen de rechtszaal de meest wilde beschuldigingen naar het hoofd en eisten dat de rechtbank hen ter dood veroordeelde.
De volgende dag tekenden Moeravjov en zijn collega's protest aan tegen het gebeurde. Het had naar zijn mening van het in Sovjet-Rusland geldende strafprocesrecht één grote puinhoop gemaakt. Hij sprak van een ramp en eiste opschorting van de zitting om de verdediging gelegenheid te geven zich over haar verdere gedragslijn te beraden. Op de avondzitting van 22 juni legde Moeravjov namens de verdediging een verklaring af over de gebeurtenissen. Deze hadden naar zijn mening ‘het raam van de bestaande wetten waarop wij steunen geheel doorbroken’. Men had arbeidersgedelegeerden op de rechtszitting verklaringen laten afleggen, die het karakter droegen van getuigenverklaringen; zij hadden met hun eis om de hoogste strafmaat toe te passen pressie uitgeoefend op de rechters; en zij hadden voor de beklaagden en hun verdedigers beledigende uitspraken gedaan. Bovendien hadden de voorzitter van de rechtbank en de openbare aanklager deelgenomen aan een politieke straatdemonstratie en zich met een redevoering tot de demonstranten gericht. Door dit alles was het strafprocesrecht geschonden. Moeravjov wees op een artikel dat bepaalde dat wanneer tot deelname aan een rechtszaak personen weden toegelaten die niet in de regels werden
| |
| |
genoemd (dus anderen dan de leden van de rechtbank, de beklaagden, de aanklagers, de verdedigers, de getuigen en de getuigendeskundigen) dit onvoorwaardelijk aanleiding gaf tot het nietig verklaren van het vonnis. Door het toelaten van de arbeidersgedelegeerden had het vonnis volgens Moeravjov al bij voorbaat zijn rechtskracht verloren, en voortzetting van het proces was daarom zinloos. De rechtszaak diende te worden afgesloten en er moest een nieuwe rechtszaak worden geopend met een nieuwe rechtbank en een nieuwe aanklager.
Krylenko wees Moeravjovs bezwaren van de hand. Op grond van ‘de geest en het wezen’ van de sovjetstaat en de sovjetrechtspraak was het gebeurde volgens hem ‘volkomen rechtmatig’. Maar Moeravjov bleef bij zijn beroep op de wet. ‘Antwoordend’ (zo schrijft hij in zijn herinneringen) ‘op het gebrul van de zaal, uitpuilend van het geselecteerde publiek, die met grote volharding protesteerde tegen mijn argumenten’, riep hij uit: ‘Wee het land, wee het volk, dat minachting heeft voor de wet en de mensen uitlacht die het voor de wet opnemen.’ ‘Weg, eruit! U beledigt het Russische volk!’ schreeuwde het publiek volgens de Pravda. Pjatakov riep Moeravjov tot de orde en berispte hem wegens ‘belediging van het Russische volk’.
De volgende dag stelde Pjatakov namens de rechtbank vast dat Moeravjovs eis om de rechtbank zichzelf te laten ontbinden slechts kon worden verklaard uit zijn ‘volstrekte onwetendheid’ en volstrekte onbegrip voor de menselijke en juridische verhoudingen. De rechtbank ging uit van haar ‘revolutionaire bewustzijn’ en ‘een revolutionaire opvatting van het proletarische recht’ en had dus welbewust arbeidersdelegaties in de rechtszaal toegelaten en zelf de demonstratie buiten de zaal bijgewoond. Daardoor was het proletarische recht niet geschonden. Moeravjov en zijn collega's voerden ‘onder de dekmantel van een juridische argumentatie een weloverwogen politieke strijd’ tegen het vonnis van de rechtbank. Het idee dat een rechtbank slechts onder een glazen stolp tot haar vonnis kon komen moest wel uit ‘een doorgewinterde burgerlijke denkwijze’ voortkomen. Het was ‘huichelachtig’ om het te doen voorkomen, alsof de rechtspraak boven de klassen en buiten de klassenstrijd kon staan. De rechtbank was partijdig in de zin dat zij opkwam voor het proletariaat, maar zij was onpartijdig bij het vaststellen van de strafbare feiten en het bepalen van de strafmaat.
Hierna verzochten de verdedigers van hun taak te worden ontheven, omdat het hun onmogelijk werd gemaakt die naar behoren te vervullen. De rechtbank ontzegde hun dat recht en Krylenko bedreigde hen met sancties, maar zij volhardden in hun houding. Daarop besloot de rechtbank de zaak door te geven aan de volkscommissaris van justitie voor het nemen van gepaste maatregelen.
De dreigementen aan het adres van de Russische verdedigers waren niet retorisch. Moeravjov werd kort na het einde van het proces in augustus gearresteerd, enkele weken vastgehouden in de gevangenis van de staatsveiligheidsdienst GPoe en vervolgens door deze dienst voor drie jaar uit Moskou verbannen. In november vertrok hij naar zijn verbanningsoord Kazan. Moeravjovs collega's verging het soortgelijk.
Het was Moeravjovs derde verbanning naar Kazan. Op recommendatie van zijn oude bekende, volkscommissaris van buitenlandse handel L.B. Krasin, werd hij in dienst genomen als juridisch adviseur van het plaatselijke kantoor van de Staatsorganisatie voor Handel. Al in mei 1923 kreeg hij in verband met een ernstige ziekte van zijn vrouw toestemming om voor enkele weken naar Moskou te komen. Hij keerde vervolgens naar Kazan terug, maar niet voor lang: de chef van de gpoe Feliks Dzerzjinski, die naar werd gezegd Moeravjovs verbanning had doorgezet, stelde nu zelf herziening van het vonnis voor. Moeravjov kende Dzerzjinski enigszins via zijn advocatenpraktijk vóór de Revolutie en via zijn werk na de Revolutie voor het Politieke Rode Kruis. In zijn herinneringen schrijft hij
| |
| |
dat Dzerzjinski blijkbaar had ingezien dat hij op het proces van 1922 geen politieke doeleinden had nagejaagd maar alleen zijn plicht als verdediger had uitgevoerd. Als zijn optreden er een politiek karakter had aangenomen, zo gaat hij voort, dan was dat een ongewild gevolg van de omstandigheden. Hij was altijd afkerig geweest van de illegaliteit en met politiek in de eigenlijke zin van het woord had hij zich nooit ingelaten. ‘Mijn ware roeping zag ik in mijn activiteit als advocaat. Ik kon geen nee zeggen tegen mensen die om politieke redenen werden vervolgd, en dat waren mijn cliënten uit het Centraal Comité van de Partij van rechtse socialisten-revolutionairen in mijn ogen.’ Ook in het verleden had hij zulke mensen altijd verdedigd. ‘Juist door deze bijzonderheden, die mij altijd eigen zijn geweest gedurende mijn gehele loopbaan als advocaat, wordt verklaard hoe ik, na de verdediging van de rechtse socialisten-revolutionairen op mij te hebben genomen, midden tussen twee fronten van twee wereldlegers terechtkwam, van de Tweede en Derde Internationale, die in Moskou op dit beroemde proces slaags raakten...’
In de zomer van 1923 was Moeravjov terug in Moskou. Opnieuw op voorspraak van Krasin werd hij juridisch adviseur van de organisatie Voor graanexport. Geheel geaccepteerd was hij nog niet: in maart 1924 werd hij voor de zoveelste maal gearresteerd maar na drie dagen Boetyrki-gevangenis al weer vrijgelaten; zijn arrestatie bleek op een ‘misverstand’ te berusten. In mei van hetzelfde jaar werd hij geregistreerd als lid van het College van Verdedigers en enkele maanden later werd hij op voordracht van de communistische fractie gekozen in het presidium daarvan.
In 1925 nam hij de verdediging op zich in een proces van de hoogste economische instantie van de Sovjet-Unie vsnch tegen de Amerikaanse firma Sinclair over de annulering van een concessie-overeenkomst tot het winnen van olie in Noord-Sachalin. De eis werd toegewezen, en Sinclair wist zich slechts te verzekeren van een bedrag van 200 000 roebel, dat de vsnch ook nog terugeiste. Toch was Moeravjov tevreden, niet alleen over de grote objectiviteit van de rechtbank, maar ook over de erkenning van een algemeen principe: ‘In een tijd van een scherp internationaal conflict tussen de communistische staat en zijn kapitalistische omsingeling wordt aan een buitenlandse firma volledige vrijheid verleend bij het kiezen van juridische verdediging.’ Zijn optreden in dit proces leverde hem een goede pers in het buitenland op en in het volgende jaar vroeg de Amerikaanse firma Harriman hem op te treden in een scheidsgerecht tussen enkele firma's in Tiflis. Hij wist er een eensluidende beslissing tot stand te brengen.
Het leven in de Sovjet-Unie was eind jaren twintig niet gemakkelijk. In een brief wees Moeravjov op ‘de noodzaak verschrikkelijk hard te werken om de benodigde bestaansmiddelen te verdienen’.
In mei 1928 werd Moeravjov gevraagd deel te nemen aan de verdediging op het Sjachty-proces, waar de beklaagden werden beschuldigd van sabotage in de steenkolenmijnen van het Donbekken. Maar hij zag er op het laatste moment vanaf, nadat hij had vastgesteld dat het vooronderzoek met onwettige methoden was gevoerd en - zoals hij in zijn herinneringen schrijft - ‘met welwillende medewerking van mijn cliënten die mij belasterden’.
Van de drieënvijftig beklaagden had Moeravjov Matov en Bratanovski toegewezen gekregen. Zij behoorden tot een groep beklaagden die schuld hadden bekend: zij waren tijdens het vooronderzoek gebroken en gingen ermee akkoord samen te werken met het openbaar ministerie. Deze groep beklaagden was het voornaamste wapen van de aanklacht.
Moeravjov vond de zaak in verband met zijn zwakke gezondheid te ingewikkeld en wilde eigenlijk al meteen van deelname afzien. Maar Vysjinski, die als voorzitter van de rechtbank zou optreden, verzekerde hem dat de zaak minder ingewikkeld was dan hij
| |
| |
dacht, dat het proces niet zo lang zou duren als men veronderstelde, dat er een kalme sfeer zou heersen, en dat Matov en Bratanovski, ook al waren zij uiterst gecompromitteerd, dank zij hun berouw waarschijnlijk op toegeeflijkheid van de rechtbank konden rekenen. Hierop trok Moeravjov zijn weigering onder voorbehoud in.
Tijdens de eerste gesprekken die hij in de Boetyrki-gevangenis met zijn cliënten had, viel hem al hun ‘uiterst lichtvaardige houding’ ten aanzien van hun situatie op. Zij verwachtten slechts enkele maanden gevangen te moeten zitten en dan weer aan het werk te kunnen gaan. Moeravjov wees hen erop dat de situatie aanzienlijk ernstiger was en dat op het hun ten laste gelegde volgens het Wetboek van Strafrecht de doodstraf stond. Toen hij hun vroeg wat zij in waarheid hadden bedreven, verwezen zij naar hun verklaringen tijdens het vooronderzoek. Maar in het tweede of derde gesprek onthulden zij zeer geemotioneerd (aldus Moeravjov in een verklaring die hij een paar dagen later aan de voorzitter van het presidium van het College van Verdedigers zond) dat hun verklaringen op het vooronderzoek niet overeenstemden met de werkelijkheid. Zij hadden ze afgelegd onder druk van de moeilijke morele en fysieke toestand waarin ze verkeerden. Later waren zij tot de overtuiging gekomen ‘dat het zo nodig was’: mensen ‘die beter dan zijzelf wisten wat nodig was’ eisten het van hen en indien zij aan die eis voldeden ‘konden zij gerust zijn over hun lot en spoedig weer aan het werk gaan’. Op den duur waren zij degenen die hen verhoorden steeds verder tegemoet gekomen, in de hoop zo in de categorie beklaagden terecht te komen die de lichtste straffen zou krijgen.
Toen de verdedigers van de meest gecompromitteerde beklaagden de koppen bij elkaar staken, stemden hun ervaringen overeen: ‘Het bleek dat bijna alle beklaagden die hadden bekend, tegenover hun verdedigers toegaven, dat zij zichzelf en anderen valselijk hadden beschuldigd; en dat ze bijna allemaal bang waren om de waarheid te spreken, omdat zij vreesden dat de rechtbank die waarheid niet zou geloven.’ Een van de beklaagden, die geen schuld had bekend, wilde van zijn verdediger weten of hij niet ook zichzelf en anderen valselijk diende te beschuldigen om er zo net als de anderen genadig van af te komen. Het beraad wees dus uit dat ‘valselijke zelfbeschuldiging en beschuldiging van anderen in dit proces een algemeen verschijnsel bleken’. De juistheid van deze beweringen van de beklaagden wekte bij geen van de aanwezige advocaten twijfel. Zij meenden dat hun cliënten geen juiste voorstelling hadden van de gevolgen van hun handelwijze voor henzelf en degenen die zij beschuldigden. Zij vonden niet dat zij de werkelijke situatie voor hen verborgen konden houden, maar wilden overigens aan de bekalagden zelf de keus laten hoe ze zich op het proces zouden gedragen. De verdediging zou zo nodig een zelfstandige positie kunnen innemen.
Tijdens de volgende gesprekken die Moeravjov met hen had keerden zij cliënten, waarschijnlijk onder druk gezet door de cpoe die moest voorkomen dat de aanklacht enkele kroongetuigen verloor, op hun schreden terug. Bratanovski zei dat hij zijn aanvankelijke verklaringen van het vooronderzoek, al stemden ze niet overeen met de waarheid, op het proces als ‘verlossende leugen’ zou bevestigen; een andere uitweg zag hij niet. De volgende keer gedroeg hij zich alsof hij in het geheel geen verdediger nodig had. En Matov trad Moeravjov tegemoet met de woorden: ‘Bedenkt u alstublieft dat datgene wat ik u de eerste keer heb verteld de waarheid is. Alles wat ik daarna heb gezegd was het resultaat van mijn zwakheid.’
Onder deze omstandigheden besloot Moeravjov zich als verdediger terug te trekken. Hij vond een collega bereid zijn plaats in te nemen. Op 18 mei, de dag waarop het proces begon, stelde hij de voorzitter van het presidium van het College van Verdedigers in een schriftelijke verklaring op de hoogte van de redenen van zijn beslissing.
| |
| |
Matov en Bratanovski, net als de beklaagden Soesjtsjevski en Kazarinov (met wie hun verdediger soortgelijke ervaringen had), legden zelfs een verklaring aan de rechtbank af, waarin zij zich erover beklaagden dat hun verdedigers niet in hun schuld geloofden en hen waarschuwden dat een doodvonnis dreigde. De rechtbank bepaalde de zaak door te geven aan het openbaar ministerie.
De rechtbank veroordeelde op 6 juli elf van de drieënvijftig beklaagden ter dood; onder hen waren Matov, Bratanovski en Kazarinov. Maar het hoogste sovjetorgaan willigde een verzoek van de rechtbank in om voor zes van hen (onder wie de drie genoemden) als beloning voor hun medewerking de doodstraf te vervangen door een lichtere straf. Vijf beklaagden werden terechtgesteld. In zijn herinneringen vergelijkt Moeravjov het Sjachty-proces wat betreft politieke betekenis met het proces tegen de socialistenrevolutionairen van 1922. Ook in dit geval ‘was de gerechtelijke vorm van het proces slechts een omhulsel voor een grote politieke actie’. Hij vond dan ook dat hij, iemand die zich na de Oktoberrevolutie al helemaal niet inliet met politiek, er niet aan deel hoefde te nemen.
In de zomer van 1929 begon zich binnen de sovjetadvocatuur een ‘linkse’ groep te roeren. Zij had het vooral gemunt op collega's die zich al sedert de tijd vóór de Revolutie bezighielden met de politieke verdediging, dus de meest onafhankelijke verdedigers. Zij vormde een commissie die in juli 1929 238 leden uit het College van Verdedigers wegzuiverde, onder wie Moeravjov en Maljantovitsj. De commissie werkte achter de schermen en hoorde de weggezuiverden niet. Als grond werden geen concrete beschuldigingen geformuleerd, de weggezuiverden werden eenvoudigweg aangeduid als ‘antimaatschappelijk en ten opzichte van het sovjetrecht ideologisch vreemd element’, ‘zich de geest van de sovjet-wet onvoldoende eigen hebbende gemaakt’, ‘niet naar voren tredende in maatschappelijk werk’, ‘de rechtbank niet bijstaand in haar werk’, of ‘niet gekwalificeerd’. De betrokkenen protesteerden en wezen erop dat de commissie zich niet aan de regels had gehouden, en de hogere autoriteiten maakten de maatregel spoedig ongedaan.
Het nieuwe ‘hoofd’ van de sovjetadvocatuur Broek (een ‘politieke oplichter’ volgens Moeravjov) besloot hierna om de advocatuur gedwongen en volledig te collectiviseren. Hij stelde een verbod in op het uitoefenen van privé-praktijk en verwijderde twintig advocaten, onder wie ook ditmaal Moeravjov. Maar opnieuw bleken de methoden onwettig te zijn en in de lente van 1930 maakte het presidium van de Moskouse sovjet de actie ongedaan. Maar de ‘linksen’ zetten hun campagne voort en in januari 1930 gaf Moeravjov gedesillusioneerd zijn praktijk op; hij bleef alleen werkzaam als juridisch adviseur.
Maar ook hierna moest Moeravjov nog in het geweer komen voor vervolgde advocaten die nog volgens de oude standaarden werkten. Herfst 1930 en lente 1931 vroeg hij enkele hooggeplaatste personen om hulp voor zijn collega Pavel Nikolajevitsj Maljantovitsj. Maljantovitsj (net als Moeravjov geboren in 1870) was in 1917 gedurende de laatste maand van de Voorlopige Regering minister van Justitie geweest. In die hoedanigheid had hij een arrestatiebevel tegen Lenin ondertekend. Dit feit had na de Oktoberrevolutie geen aanleiding tot vervolging gegeven en hij kon zijn advocatenwerk voortzetten, maar op het eind van de jaren twintig haalde men het in verband met de zuiveringen in de sovjetadvocatuur opnieuw uit de kast. Door de zuiveringen van 1929 en begin 1930 rolde Maljantovitsj uiteindelijk net als zijn collega's heen en hij trad toe tot het verdedigerscollectief van een der stadswijken van Moskou. Maar in september 1930 kreeg hij te maken met de zuiveringscommissie van deze wijk. Driekwart van zijn ondervraging door de commissie was gewijd aan het voorval van dertien jaar geleden en de commissie besloot dat hij moest worden weggezuiverd. De wijksovjet ver- | |
| |
klaarde hem tot een vanuit klasseoogpunt vreemd element dat niet in staat was de juiste klasselijn uit te voeren. Moeravjov vroeg hierop een hoge medewerker van het presidium van de Moskouse sovjet in een brief te helpen de gemaakte fout te herstellen. Deze paste volgens Moeravjov in ‘de tegen ons begonnen drijfjacht’. Indien men vond dat mensen als Maljantovitsj en hijzelf niet in de sovjetadvocatuur thuishoorden, zo schreef hij, dan zouden zij zelf wel opstappen. Hij wees erop dat hij zich al enige tijd geleden feitelijk uit de advocatuur had teruggetrokken. Gezien de ervaring van Maljantovitsj zag hij zich nu, om onaangenaamheden te voorkomen, gedwongen zo spoedig mogelijk ook formeel met haar te breken. En precies zo dacht Maljantovitsj erover. Niet lang hierna, in november 1930,
ging Moeravjov inderdaad formeel uit het College van Verdedigers.
Voor Maljantovitsj waren nog zwaardere tijden op komst. In verband met het showproces tegen het zogenaamde Unie-bureau van de mensjewistische partij (maart 1931) werd hij er door de beklaagden Jakoebovitsj en Sjer van beschuldigd van dit Unie-bureau deel te hebben uitgemaakt. Maljantovitsj kende de eerste in het geheel niet en had de tweede na de Oktoberrevolutie slechts één keer - vijf jaar eerder - in het voorbijgaan op straat ontmoet; hij ontkende. Hij gaf alleen toe tweemaal bij Soechanov (een andere beklaagde) op theevisite te zijn geweest, maar zag daar geen misdaad in. Toch veroordeelde de gpoe hem in mei 1931 tot tien jaar concentratiekamp. Opnieuw kwam Moeravjov nu voor zijn oude collega in actie, en blijkbaar met enig succes, want nog in dezelfde maand wijzigde de gpoe het vonnis in drie jaar verbanning. Over die verbanning zijn geen verdere gegevens bekend. Wel is bekend dat Maljantovitsj in november 1937 werd gearresteerd omdat hij de leider zou zijn van een ‘contra-revolutionair’ complot in de Moskouse advocatuur. Meer dan twee jaar doorstond de oude en zieke man de martelingen en weigerde schuld te bekennen. Stalins hoogste openbare aanklager Andrej Vysjinski, die zijn carrière ooit als assistent van Maljantovitsj was begonnen, stak geen vinger voor zijn vroegere patroon uit. Op 22 januari 1940 werd Maljantovitsj terechtgesteld.
Moeravjov was in de jaren dertig hoofdzakelijk nog op wetenschappelijk en literair gebied werkzaam. Hij maakte deel uit van een comité tot uitvoering van de wilsbeschikking van Tolstoj ten aanzien van zijn geschriften. Ook was hij betrokken bij de uitgave van een documentenverzameling over de beruchte antisemitische Bejlis-zaak uit de nadagen van het tsarisme. Zijn gezondheid was in deze jaren slecht. Hij stierf een natuurlijke dood in een Moskous ziekenhuis op 31 december 1936. Het presidium van het Moskouse College van Verdedigers plaatste een bericht over de dood van Moeravjov, ‘een zeer oud lid van het College van Verdedigers en bekend politiek verdediger in tsaristische processen’, in de pers. Moeravjov ontkwam dus aan de Grote Terreur (zijn vrouw en twee dochters zijn later wel gearresteerd).
| |
Noot
Voor dit artikel is gebruik gemaakt van materiaal uit het Centrale Staatsarchief van de Oktoberrevolutie in Moskou. Moeravjovs herinneringen zijn in het bezit van zijn dochter I.N. Oegrimova in Moskou. De stenografische verslagen van de buitengewone commissie uit 1917: Padenije tsarskogo rezjima (Leningrad 1924-1927, 7 delen). Het proces tegen de socialisten-revolutionairen is uitgebreider beschreven in: M. Jansen, Een showproces onder Lenin (Haarlem, 1980).
|
|