Maatstaf. Jaargang 39
(1991)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
Solange Leibovici
| |
[pagina 146]
| |
gewenst: naast cultuuranalyses als Totem und Tabu, Das Unbehagen in der Kultur of Die Zukunft einer Illusion besteedde hij veel aandacht aan de interpretatie van culturele produkten op het gebied van de beeldende kunsten en de literatuur. De inbreng van andere cultuuren menswetenschappen als filosofie, antropologie, geschiedenis en literatuurwetenschap gaf de psychoanalyse de kans om zichzelf als onderzoeksmethode steeds meer te verfijnen en ook te vernieuwen waar dat nodig was; methodologisch werd zij onontbeerlijk voor een goed begrip van cultuurvormen en -uitingen op velerlei gebied. Dank zij deze interdisciplinariteit kon de psychoanalyse zich verder ontplooien, beïnvloed door andere wetenschappen, waar zij op haar beurt een stempel op drukte, en die ook weer door haar tot nieuwe bloei kwamen. Maar het is vooral met de literatuurwetenschap dat de psychoanalyse de meest hechte banden kreeg: Freud vergeleek het therapeutisch proces, het vrij associëren op de divan, met het schrijfproces in de literatuur, omdat beiden een verkenning zijn van de innerlijke wereld die via de taal tot stand wordt gebracht, en omdat in beide gevallen diepere, ‘onbewuste’ lagen van de psyche worden aangeboord. Het materiaal waaruit wordt geput, zowel in het geval van de analysand als in dat van de schrijver, is hetzelfde, en wordt gevormd door de wereld van affecten, beelden en woorden zoals die wordt aangedragen door de analysand of tot fictie verwerkt door de schrijver. In beide gevallen wordt een verhaal verteld, en gebeurt dit door middel van de taal, die als taak heeft zowel in de analyse als bij het literaire proces orde te scheppen in de verwarde en angstaanjagende verbeeldingswereld, die zo op veilige afstand kan worden gehouden. In The basic Default wijst Michael Balint trouwens op de moeilijkheden die ontstaan bij het vertalen van psychoanalytische teksten, en op het problematische karakter van de taal als communicatiemiddel tussen analyticus en patiënt: de eerste moet leren om zich nieuwe associatieve netwerken eigen te maken, de tweede moet zich aanpassen aan het vaak nog onbekende psychoanalytisch ‘dialect’ van zijn analyticus. Door middel van de taal krijgen we vat op onze verbeelding (door het kleine, nog niet sprekende kind worden de hallucinatoire beelden nog ervaren als angstwekkende of gelukzalige werkelijkheid), dank zij het met taal benoemen en symboliseren van de dingen leren we de omringende wereld beheersen, zoals de analysand vertrouwd raakt met zijn diepste geheimen en emoties tijdens een behandeling die vooral op praten en dus op taal is gebaseerd. Want de onbewuste angsten en verlangens, hoe ver weg ze ook zijn verstopt en verdrongen, kunnen via de taal worden ontmaskerd; ook kunnen zij in iemands manier van spreken (denk alleen aan de bekende ‘Freudiaanse verspreking’) of persoonlijke stijl doorklinken, waar ze dan opgespoord kunnen worden. ‘Van onhanteerbaar worden ze hanteerbaar. Door ze te benoemen, zijn we in staat er iets mee te doen’.Ga naar eind1 Het onbewuste is even gestructureerd als een taal, zei Jacques Lacan, waarmee hij bedoelde dat verbeelding en taal op dezelfde wijze zijn opgebouwd en ook functioneren. In de verbeelding van het jonge kind wordt de samenhang van de wereld op twee manieren tot stand gebracht: dingen lijken op elkaar of ze bevinden zich in elkaars nabijheid, twee factoren die maken dat zij met elkaar in verband kunnen worden gebracht. Roman Jakobson wees op de analogie met de taalkundige verschijnselen die wij ‘metafoor’ en ‘metonymie’ noemen, en Lacan op het feit dat het onbewuste zich van gelijke middelen bedient als het bewuste: in beide gevallen spelen gelijkenis en nabijheid een allesbepalende rol. In het metonymische veld gaat het vooral om nabijheid, en krijgen wij te maken met bekende of vertrouwde woorden; dit is het gebied van ‘het coherente verhaal, de logica, de wetenschap, het veilig naast elkaar zetten van vertrouwde woorden en begrippen’.Ga naar eind2 Het metaforische veld daarentegen is de wereld van het avontuurlijke, de poëzie, ‘de breuk | |
[pagina 147]
| |
met de veilige nabijheid, de sprong in het duister’.Ga naar eind3 De psychocriticus die zich met een van deze twee velden bezighoudt wordt in feite geconfronteerd met dezelfde mechanismen als die, die het verloop van de analytische kuur bepalen; in het metonymische veld zijn het vooral het ontbreken van belangrijke zaken, de vervanging van woorden door andere woorden, de herschikking en de herhaling, die vaak als een gouden sleutel voor de interpretatie van geschreven of gesproken teksten worden beschouwd. Naast deze ‘tekstbewerkingen’ stuit hij in het metaforische veld op ‘verdichtingen’, waarmee bedoeld wordt dat meerdere betekenissen samengaan in één woord - volgens linguïsten een van de meest elementaire structuren van de taal. Tevens kan bijna elk woord functioneren als ‘connotatief centrum’: woorden - hier ‘betekenaars’ genoemd - trekken andere woorden naar zich toe. Ook hier gaat het onbewuste op dezelfde manier te werk als het bewuste, en het vrij associëren is in wezen niets anders dan die ‘sterke’ woorden hun gang te laten gaan, zodat andere woorden, erdoor aangetrokken als door magnetische krachten, opeens te voorschijn komen. Dit connotatieve proces wordt weer bepaald door gelijkenis en nabijheid van begrippen die een rol hebben gespeeld in de persoonlijke geschiedenis van de schrijver. Die persoonlijke geschiedenis klinkt ook door in de wijze waarop hij zijn personages laat handelen: ligt het zwaartepunt van zijn gevoelswereld in de oedipale sfeer, dan zal de strijd met de vader en de wet een centrale rol spelen, en zullen zijn helden avonturen beleven binnen een herkenbare werkelijkheid. Is zijn verbeelding echter meer verankerd in de pre-oedipale sfeer, dan zal hij een sprookjeswereld scheppen waarin verlangens en herinneringen het accent krijgen, en die nostalgisch appelleert aan het onbereikbare universum van de moeder.
De interpretatie van literaire teksten met behulp van de psychoanalytische theorie heeft de laatste tientallen jaren belangrijke wijzigingen ondergaan, en Literatuur in psychoanalytisch perspectief schetst in een aantal boeiende voorbeelden de ontwikkelingen die op dit gebied hebben plaatsgevonden. In de eerste plaats is dat het feit dat steeds meer wordt geprobeerd om theoretische uitspraken te doen over de vorm van de tekst, iets dat Freud, die nog in de ban was van een negentiende-eeuwse, romantische opvatting over kunst, nooit heeft gewaagd: alleen met de inhoud van een kunstwerk mocht de psychoanalyse haar gang gaan, de technische middelen waarvan de kunstenaar zich bediende bleven volgens hem het geheim van een artistieke schepping die niet ontrafeld kon worden. Toch blijkt naast de inhoud van een verhaal en de stijl waarin het verhaal wordt verteld ook de vorm een belangrijke rol te spelen: het open begin van sprookjes bij voorbeeld (‘er was eens...’) nodigt uit tot projecties, en beelden die onbewust bij de lezer leven kunnen worden geactualiseerd.Ga naar eind4 In The Uses of Enchantment liet Bruno Bettelheim zien dat het vooral de vorm en de structuur van de sprookjes zijn die een psychologische bijdrage leveren en bepaalde betekenissen tot uiting kunnen brengen. Het is de vorm die de toehoorder in staat stelt, zich open te stellen voor het onbewuste conflictmateriaal dat door het verhaal wordt aangeroerd: ‘de vorm stimuleert regressie, geeft de nodige vertrouwdheid om het bekende los te kunnen laten en je mee te laten nemen het verhaal in’.Ga naar eind5 Ook heeft de psychoanalyse raakvlakken met de retorica, want al wordt de bewuste retoriek door het associatieve karakter van de ‘praatkuur’ buiten gehouden (de grondregel van de psychoanalytische therapie houdt in dat de analysand alles vertelt wat hem invalt zonder te letten op de manier waarop hij dat doet), de onbewuste retoriek, die tot uiting komt via weerstand en overdracht, treedt hierdoor in werking. De retorica werkt van abstract naar concreet, en bedient zich van werkelijkheidsstructuren om teksten te | |
[pagina 148]
| |
creëren die een bepaalde invloed op mensen moeten hebben. De psychoanalyse doet het tegenovergestelde en gaat van concreet naar abstract, van belevingen en gedragingen naar psychische mechanismen.Ga naar eind6 De analytische arbeid is naast een interpretatie van onbewuste betekenissen ook een analyse van verborgen retorische structuren: de analyticus probeert te ontdekken wat de analysand hem onbewust wil laten geloven, maar ook van welke middelen deze zich daarbij bedient en met welk doel hij dat doet, zoals de literatuurcriticus of de filosoof retorische systemen gebruikt als referentiekader bij de bestudering van geschreven teksten om uit te zoeken wat de bedoeling van de auteur is geweest, en wat het te verwachten effect bij het publiek is. Naast vorm en stijl vraagt ook het genre dat wordt gekozen om emoties en affecten onder woorden te brengen om een psychoanalytische benadering: ‘Welke specifieke werking oefent het gedicht als gedicht, los van zijn inhoud, op ons uit?’Ga naar eind7 Lyrisch taalgebruik voert terug naar een archaïsche periode in de psychische ontwikkeling van het individu, naar het magische wereldbeeld van het kind dat communiceert met de dieren en de natuur, en ook naar de lustbeleving die met het uitspreken van bepaalde klanken en ritmes gepaard gaat. Lyrisch taalgebruik hoort bij de fundamentele behoeften van de mens: resten van een magisch levensgevoel zijn erin herkenbaar, waar klank en vorm de overhand hadden boven inhoud en betekenis, en het laat zien hoe de fundamentele kennismaking met de taal voortleeft in het onbewuste. De psychoanalyse heeft nieuwe visies geboden op oude literaire problemen, zoals bij voorbeeld het verschil tussen twee andere genres: tragedie en komedie. Het Oedipus-complex, dat hier niet als onbewust conflict maar als driehoekige structuur wordt gehanteerd, heeft veel gemeen met het actantiële model, dat in de literatuur werd ontworpen om personages in te delen naar de functie die zij in de handeling bekleden. In de komedie wordt de oedipale driehoek op zijn kop gezet, en is het de vader die schuldig is in plaats van de zoon, waardoor er om hem gelachen kan worden. Er vinden wijzigingen plaats in de oedipale verhoudingen, ook weer via mechanismen als verschuiving (het op afstand plaatsen) en verdichting (het in elkaar laten opgaan van verschillende betekenissen). Belangrijk is hier de identificatie met het personage, want het zich identificeren met de zoon heeft tot gevolg dat de toeschouwer om de vader kan lachen, hoewel de grenzen tussen lachen en huilen ook weer niet zo vast staan aangegeven: ‘Het verschil tussen komedie en tragedie is problematisch. Bij beide is humor, want ook de tragedie kent haar tragische ironie.’Ga naar eind8 De oedipale driehoek blijkt voor wat betreft de vrouwelijke instantie enigszins superieur te zijn aan het zes-zijdige actantiële model, want in de literatuur telt het verschil tussen man en vrouw niet op functioneel of syntactisch niveau. En juist in het oedipale model, waarin vader en zoon de belangrijkste actanten lijken, gaat het uiteindelijk toch weer om de vrouw, en om de terugkeer naar de pre-oedipale, symbiotische band tussen moeder en kind. In Oedipus Rex, de grondtekst van de psychoanalyse, kijken we naar de vadermoord terwijl de incest die voor onze ogen plaatsvindt wordt verdrongen: het is zo duidelijk aanwezig dat wij het niet meer zien. Maar wanneer Oedipus zichzelf blind maakt (met de spangen die het kleed van Jocasta bijeenhielden!) realiseert en bestraft hij tegelijk de incest. Het zijn de wapens van de Moeder die de Zoon verblinden: ‘van de Zoon terug naar de Vader, en vooral, ernstiger, tragischer nog, terug naar de Moeder.’Ga naar eind9 Het oedipale patroon blijkt zijn oorsprong te vinden in nog diepere lagen van de psychische ontwikkeling, en de agressie tegen de vader herhaalt en verhult tegelijk die tegen de moeder. De manier waarop de literatuurwetenschap met psychoanalytische theorieën omgaat is een weerspiegeling van de wijze waarop de psychoanalyse zich heeft ontwikkeld: terwijl Freud vooral aandacht schonk aan de oedipale fase (het belang van de periode daar- | |
[pagina 149]
| |
voor kon of wilde hij niet op juiste waarde schatten) is er, vooral dank zij het werk van Melanie Klein, steeds meer aandacht gekomen voor het pre-oedipale, dat wat Julia Kristeva ‘het semiotische’ noemt, de eenheid met de archaïsche moeder. Een ander fundamenteel aspect van de psychoanalytische kuur, de overdracht met zijn tegenhanger de tegenoverdracht, krijgt steeds meer de overhand wanneer het gaat om het analyseren van de inhoud van literaire teksten. In de overdracht worden bij de analysand onbewuste verlangens uit de kindertijd geactualiseerd in de persoon van de analyticus; deze op zijn beurt reageert hierop (meestal onbewust) in wat tegenoverdracht wordt genoemd. Werden deze begrippen aanvankelijk alleen gebruikt in de analytische situatie, vandaag de dag zijn ze een geïntegreerd onderdeel geworden van díe leestheorieën die rekening houden met onbewuste processen. De verhouding van de schrijver tot zijn materiaal, maar ook die van de lezer tot het materiaal dat door de schrijver wordt aangedragen, komen tegenwoordig uitvoerig aan bod in de literatuurwetenschap. In de psychotherapie worden overdracht en tegenoverdracht minder dan in Freuds tijd beschouwd als factoren die belemmerend kunnen werken en om die reden door de analyticus doorzien en gecontroleerd moeten worden, maar als een ‘tussenpersoonlijk onbewuste’ dat zich tussen analyticus en analysand ontwikkelt en waarin beiden betrokken zijn.Ga naar eind10 Een analoog proces beheerst de relatie die tussen schrijver en lezer ontstaat: de tekst, die deels uit verdrongen materiaal van de schrijver bestaat, roept bij de lezer ook weer verdrongen voorstellingen en conflicten op. Overdracht en tegenoverdracht vormen een ‘verstrengeling’ van het onbewuste van schrijver en lezer, en sinds Lacan wordt het ook gezien als een reactie op de maatschappelijke instellingen en situaties die hun leven bepalen. In deze optiek kan er rekening worden gehouden met de historische dimensie van een tekst, en met de eigen plaats van de lezer of lezeres in de geschiedenis. Een dergelijke benadering, waarin de tekst uitgangspunt wordt van een soort tussengebied waar het onbewuste van de schrijver en dat van de lezer verstrengeld raken, en er een wisselwerking ontstaat tussen beider gevoelsleven, biedt ruimte voor nieuwe, zeer persoonlijke en soms zelfs tegenstrijdig lijkende interpretaties. Maar juist die veelheid aan uitleggingen is de psychoanalytische theorie eigen: door verdichting gaan verschillende betekenissen samen in een beeld of voorstelling, en elke interpretatie vormt een laag die een andere laag verhult of juist door het ontstaan van nieuwe associaties zichtbaar maakt. Het zeventiende hoofdstuk van Multatuli's Max Havelaar, beter bekend als ‘Saïdjah en Adinda’, leidt tot nieuwe lezingen waarbij als centrale vraag wordt gesteld: ‘Waardoor raakt er in mijn onbewuste iets in beweging wanneer ik een verhaal als dit, over een alledaags gebeuren in de koloniale tijd, aan het lezen ben?’Ga naar eind11 Er is bij voorbeeld het gevoel van intense melancholie, dat door de held van het verhaal wordt ervaren tijdens het zich telkens herhalende onrecht dat hem wordt aangedaan, en bij de lezer bewuste of onbewuste resonanties veroorzaakt met verliezen die hij in zijn eigen leven heeft geleden: het gaat hier in de eerste plaats om de onbewuste gevoelswereld van de lezer, die als enige in staat is vanuit de overdrachtssituatie naar een mogelijk juiste interpretatie te leiden. Zo'n overdrachtsinterpretatie illustreert de wijze waarop in het onbewuste (dat van de schrijver en ook dat van de lezer), personen en dingen die soms elkaars tegengestelde zijn op bijna analoge wijze een verbintenis aangaan die in een dwingend en zich herhalend beeld tot uitdrukking wordt gebracht. Zo ontstaat geleidelijk bij de lezer een interpretatie die zich in hem lijkt vast te zetten en waarvan hij zich niet meer los kan maken, omdat deze voortkomt uit archaïsche beelden en angsten die bij schrijver en lezer overeenkomen en elkaar in dat magische moment van herkenning vinden en aanvullen. | |
[pagina 150]
| |
Dat dergelijke tekstanalyses elkaar soms tegenspreken zal niemand verbazen: de ene tegenoverdracht is de andere niet. Belangrijk is ook dat de psychoanalytische interpretatie van een tekst net als de therapie een langdurig proces is, waarbij slechts langzaam een wijdvertakt net van associaties te voorschijn komt; ook dienen weerstanden (bij de schrijver en bij de interpretator) achterhaald en geanalyseerd te worden, en blijkt het soms te gaan om hetgeen juist niet in de tekst gezegd wordt. De lezer moet rekening houden met het feit dat hij wordt meegesleurd in een zeer complex netwerk van reacties, die van de schrijver op zijn tijd en zijn eigen verdrongen psychische processen, die bij de psychocriticus ook weer nieuwe reacties oproepen; daarbij komt dat bij de lezer ook gevoelens van afkeer of instemming ontstaan over het gelezene, die afhankelijk zijn van hetgeen de tekst en de interpretatie bij hem teweegbrengen. Maar is de lezer bereid om te aanvaarden dat er van een tekst verschillende interpretaties mogelijk zijn, is hij gereed om op reis te gaan door de avontuurlijke wereld van fantasieën, projecties en identificaties, of deze nu van de schrijver, de criticus of hemzelf afkomstig zijn, dan staat hem te wachten wat een van de participanten aan het congres Literatuur en psychoanalyse als zijn eerste, tweede en derde doelstelling omschrijft bij het schrijven van dergelijke analyses: het plezier van de tekst, van het spel van overdracht en tegenoverdracht. En misschien de ontdekking van nieuwe en onbekende gebieden in hemzelf.
De publikaties van de Stichting Psychoanalyse en Cultuur komen tot stand onder redactie van J. Baneke, H. Hillenaar, H. de Jong, E. Wiersema en W. Schönau. |
|