Zo vormen zich zeldzame coalities. Aan de ene kant begroet een van de laatste levende getuigen uit de fameuze jaren twintig, de achtentachtigjarige Hans Saai, in een interview de zuiverheid van Enzensbergers houding en die van Biermann. Aan de andere kant riposteert Grass, eveneens in een interview: ‘Ik moet u zeggen dat het betoog van Biermann met de kil-stoere zin “Ik ben vóór deze oorlog” mij heeft verbijsterd. En ik ben verbijsterd als Enzensberger, toch een scherpzinnig figuur, zich inlaat met zo'n dwaze Hitler-Saddam Hussein vergelijking, die immers niets verheldert, enkel verduistert en appels en peren in één mand gooit.’ Grass trekt de conclusie: ‘Bij deze oorlog kan er slechts sprake zijn van verliezers.’ Daarop weer antwoordt zijn Israëlische collega, de romancier Amos Oz, van zijn kant nog meer verbijsterd: ‘Dat is geen bijzonder verder helpende formulering, al ben ik het met Grass eens, dat zulks wel voor deze oorlog geldt. Maar als de hieraan ten grondslag liggende bewering moet luiden dat deze oorlog, die we nu voeren, verhinderd had moeten worden en helemaal niet uitgevochten moet worden, dan ben ik het in geen enkel opzicht met hem eens. Ik geloof dat als iedereen in elke vorm van oorlog alleen maar verliezen kan, men toch soms bereid moet zijn, iets te verliezen, zodat de ware duivel alles verliest. Dat is mijn standpunt.’
De fronten verlopen zigzag, het oude rechtslinksschema functioneert niet meer. De immers conservatieve Frankfurter Allgemeine Zeitung bespot weliswaar Grass, Walser en Enzensberger als ‘dienstdoende woordvoerders van de wereldgeest’ - maar in een ander artikel in dezelfde krant wordt het woord van Grass juist onderstreept: ‘Lafheid, koopmansgeilheid en verkapt antisemitisme heeft men de Duitsers toegedicht. Maar daarmee valt het goede geweten nog niet te verklaren waaruit ze nu onder eenstemmig gegil van de buitenlandse publicistiek zijn ontwaakt. Hun hulpeloosheid is niet gespeeld, daarom is er niet sprake van een moreel maar van een intellectueel verzaken. Het heeft te maken met wat bij ons voor “falen van de politiek” doorgaat en dat eigenlijk een falen voor de politiek betekent.’
Juist dit falen van de politiek - vooral vis-à-vis de door de vingers geziene, in elk geval niet in de gaten gekregen wapenexport - heeft Giinter Grass op het oog, als hij zelfs het aftreden van de bondsregering eist en daartoe de bondspresident Richard von Weizsäcker ter verantwoording roept: ‘Hij zou het verlossende woord moeten spreken door deze regering te verzoeken af te treden. Zij heeft het aanzien van het land niet verhoogd, waartoe ze zich onder ede verplichtte, zij heeft misdaad gedekt en mede een misdadige hand uitgestoken. Een zonneklare uitspraak is ten diepste noodzaak.’
En juist dat doet Richard von Weizsäcker helemaal niet. Integendeel, hij heeft - de grote financiële en technische inzet benadrukkend - de Duitse politiek van onthouding energiek verdedigd; vanzelfsprekend niet ‘de kooplieden des doods’ - maar hij heeft met een voor politici unieke ironie de vraag gesteld of de wereld werkelijk verlangde naar het moment waarop Duitse soldaten weer van hun gevechtskracht konden getuigen. En hij heeft openlijk Saddam Hussein met Hitler vergeleken.
Als een - voorlopige - samenvatting van deze hitsige debatten laat zich het schotschrift lezen van Jiirgen Habermas, ‘Tegen de logica van de oorlog’. Met hardnekkige koelbloedigheid definieert de denker uit Frankfort zowel het recht van de Duitsers om, als ‘gebrandmerkte’ kinderen, een bijzondere voorstellingskracht te ontwikkelen bij een genadeloze bombardementsoorlog, omdat ze daar een speciale gevoelsrelatie mee onderhouden, alsook de historische wortels en verplichtingen vanuit een specifiek Duits perspectief: ‘Het is waar, vele burgers van de Bondsrepubliek reageren gespleten op de Golfoorlog. Dat heeft historische achtergronden. De twee heftigste emoties die in dit