‘Maar jullie blijven te veel achter. Toela heeft jullie nodig. Hij verwacht een strijd bij de Ceri Neger. Hij heeft jullie nodig om zijn flanken te dekken.’
‘Jullie horen het, mannen,’ zei Pedro Waccauw. ‘Orders zijn orders. We gaan op weg.’
Boechi Piet keek rond en zag de schoolmeester half hangend, half op zijn tenen staand. De man leek bewusteloos. Zijn hoofd hing op zijn borst en de adem ging reutelend.
‘Wie is dat?’ vroeg hij.
‘De schoolmeester van Klein Santa Martha.’
‘Ik vond hem,’ zei Dessalines trots. ‘Maar we hebben nog niet beslist wat we met hem zullen doen.’
‘Breng hem mee,’ raadde Boechi Piet aan. ‘Dat zal Toela op prijs stellen. Het geeft hem een gijzelaar bij de onderhandelingen.’
‘Onderhandelingen?’ schrokken een paar negers. ‘Wat onderhandelingen?’
‘Met de garnizoenscommandant. Hij biedt een algehele amnestie aan, als we ons overgeven.’
‘Nooit,’ schreeuwden er een paar.
Boechi Piet keek hen minachtend aan. ‘Jullie stommerds hebben er voor gezorgd, dat we geen eten en geen drinken meer hebben. Wie hebben de magazijnen met mais verbrand? Wie hebben de putten vergiftigd?’
‘Maar we hebben een heleboel cabrieten bijeen gejaagd. We hebben vlees genoeg, man,’ schreeuwde Dessalines.
Boechi Piet verwaardigde zich niet daarop te antwoorden. ‘Sluit je aan bij de rest van de achterhoede. Mercier is jullie al te ver vooruit. En neem die kerel maar mee.’
Hij gaf zijn paard de sporen en verdween in een dikke stofwolk.
‘Wat doen we nu met die schoolmeester?’ vroeg er een. ‘Zullen we hem maar hier laten. Die vent is toch al half dood.’
‘We brengen hem naar Toela,’ zei Waccauw. Hij sneed het touw door en de man viel op de grond. Hij sleepte hem over de ruwe weg naar een paard dat daar bij de galerij van het landhuis stond.
‘Wat ga je doen?’ vroegen zijn mannen.
‘We geven Toela zijn zin. We zullen hem brengen. Maar aan de staart van dit paard.’
Ze juichten als om strijd. ‘Schitterend idee, Waccauw. Maravilloso.’
Maar een van de negers die Matamohé genoemd werd, omdat hij een paar vrouwen had vermoord, suggereerde een andere oplossing.
‘Zullen we hem maar niet laten gaan?’ opperde hij.
‘Ben je gek, man. Hem laten gaan. Nooit van zijn leven.’
‘Hij heeft toch nooit een slaaf gehad. Hij heeft ons toch nooit kwaad gedaan?’
‘Hij is blank. Hij hoort bij de groep. Hij draagt mede de verantwoordelijkheid,’ besliste Dessalines.
‘Laat hem hier hangen, man. Maak je handen niet vuil aan hem,’ zei Matamohé.
‘We nemen hem mee,’ zei Dessalines. ‘Wat zeg jij, Pedro. Jouw stem beslist.’
‘We slepen hem aan de staart van dat paard naar Toela,’ zei Pedro Waccauw na enige aarzeling.
Maar Dessalines die met zijn machete zwaaide zei: ‘Zullen we niet eerst zijn kloten er uit slaan?’ Hij sloeg met het grote mes en hakte in op de geslachtsdelen van de half bewusteloze schoolmeester. De man kromp ineen, maar gaf geen ander geluid dan een schor gereutel. De geslachtsdelen werden in zijn mond gestopt waaruit het oor ook nog half hing.
‘We moesten eigenlijk zijn hoofd er ook afslaan, Dessalines.’
‘Genoeg,’ zei Waccauw. Hij besteeg het paard en mende het de weg op. ‘Kom mannen, we gaan.’
Het paard liep langzaam de koenoekoeweg op, het naakte lichaam van de schoolmeester achter zich aan slepend. Bloed gutste