| |
| |
| |
Wim Meulenkamp
Dead funny: George Durant en de waanzin
‘Who'll buy? - 'tis Folly's shop, wo'll buy? -
We've toys to suit all ranks and ages;
Besides our usual fool's supply,
We've lots of playthings, too, for sages.
For reasoners, here's a juggler's cup,
That fullest seems when nothing's in it;
And nine-pins, set, like systems, up,
To be knocked down the following minute.
Who'll buy? - 'tis Folly's shop, who'll buy?’
Thomas Moore, The Summer Fete (1831)
| |
Over biografie
Dat het met de biografie in Nederland wel nooit iets zal worden, is een kwestie van nationale cultuur. Een land dat een debat meent te moeten houden over wie wel en niet tot de intelligentsia behoort, en dat debat dan ook nog laat voeren door het Lumpen-proletariat van het intellect, door schrijvers van cursiefjes, politici, journalisten en dominees, verdient natuurlijk ook geen literatuur van enig niveau. Ook geen biografie.
De Nederlander is, het is al vaker gezegd, een vulgair-calvinist. Niet zonder reden is de malle opvatting dat auctor en opus niets met elkaar te maken zouden hebben hier zo populair. Het verbod om persoonlijk te worden heeft ook een nieuwe nationale sport doen ontstaan: het tot grijszone verklaren van alles wat duidelijk fout was in de afgelopen oorlog. Er bestaat geen goed en geen fout, er bestaat enkel grijs. Typisch postmoderne gedachte, dat. Laat ik meteen even iedereen uit zijn dromen van minkukeligheid helpen en een vuistregel geven: elkeen die tussen 1933 en 1945 boven de twintig jaar was en geen actief verzet voerde tegen de nazi's was en is fout.
Alles in Nederland is vergefelijk, behalve indiscretie. Een verstikkend klimaat voor het serieus bedrijven van biografie. Een goede biografie is immers de ultieme indiscretie.
Er zijn uitzonderingen. Zo nu en dan is er een stukje, soms zelfs een boek, te lezen dat zijn onderwerp niet spaart. Dan nog is de vorm vaak onbeholpen en bijzonder ouderwets. De praktijk van het biografiebedrijf in ons land wordt bepaald door opdrachten. De biograaf (ad hoc, we hebben immers geen echte biografen) krijgt een relatief vette beurs van wvc of wordt gesteund door een weinig bekend, maar rijk provinciaal fonds, en is een jaar of drie bezig met zijn werkstuk. De voornaamste fout is al het in opdracht aannemen van een biografie - dat kan niks worden: de biograaf moet immers zijn onderwerp kiezen zoals een dandy zijn pak kiest (Symons). Bij een opdrachtbiografie blijkt het vaak te gaan om een van staatswege bestelde biografische doodskist. Het misverstand lijkt te liggen in een verwarring van biografie met bibliografie. De talrijke doodsaaie Nederlandse coryfeeën zouden meer gediend zijn geweest met een fatsoenlijke, geannoteerde lijst van gepubliceerde werken, en als het dan toch moet maar meteen een heruitgave van al dat broddelwerk. Een biografie hebben al die grijze mannetjes en vrouwtjes heus niet nodig.
Niet alleen de fondsen zijn provinciaals: wanneer mogen we nu eindelijk eens iets lezen over een persoonlijkheid die niet zo nodig een oeuvre (geschreven, geschilderd of wat dan ook) heeft nagelaten, bijvoorbeeld over een fameus pederast, fraudeur en politicus? En waarom altijd in Nederland rondgeknoeid?
| |
| |
Over de grenzen valt heel wat verbijsterend biografisch materiaal te halen, dat bovendien veelal het voordeel heeft niet zo te ruiken naar de homeopathische drogisterijen op koopavond. De biograaf in Nederland moet uit de aard van de beperkingen die hij hier ontmoet, internationalist zijn.
We hebben het hier natuurlijk bij voortduring over de biografie als een literair genre, niet de huis-tuin-en-keukenbiografie die hoogstens aardig is als bronnenmateriaal of inkomstenbron. De ideale biografie heeft zichzelf als doel. Het gaat daarbij vooral om de vorm, een vorm die zal blijken te zijn toegesneden op het onderwerp. De biograaf die zijn onderwerp niet innig liefheeft of intens haat, doet er beter aan zijn fikken niet te branden en kan beter cursiefjes gaan schrijven.
Het konijn uit de hoed is natuurlijk de Angelsaksische literatuur. A.J.A. Symons' The Quest for Corvo (1934), ik heb het er bij een andere gelegenheid al eens over gehad (Maatstaf, nr. 8, 1986) is het boek dat elke aspirant-biograaf onder het hoofdkussen moet leggen. Op het eerste gezicht lijkt Frederick Rolfe, Baron Corvo, een dankbaar onderwerp; excentriek, pederast, tot het katholicisme bekeerd en auteur van een aantal opmerkelijke boeken. Een minder intelligent schrijver als Symons zou hebben gedacht dat deze elementen voldoende waren om de biografie zichzelf te laten schrijven. Symons deed iets anders: hij beschreef zijn zoektocht naar het materiaal dat hem in staat zou stellen Corvo's biografie te schrijven, maakte van zijn informanten dramatis personae en was niet bang om zijn onderwerp een net maatkostuum aan te meten: hij sloeg wat zomen om, knipte een beetje bij, sneed een scherpe snit. Biografie is drama, wanneer het onderwerp niet helemaal meewerkt, moet de schrijver ingrijpen en maatregelen nemen. Bij Corvo werkte dat voortreffelijk. Symons heeft, je merkt het bij het lezen van de Quest, de excentriciteit van zowel zijn onderwerp als zijn informanten relatief vergroot, knutselde aan de chronologie en maakte een subjectieve keuze uit het beschikbare materiaal. Dat alles is bij biografie geoorloofd, net zoals het de praktijk is van het goede reisverhaal.
Na Symons heeft men geen excuus meer om van die heel erg slechte biografieën af te leveren. In Nederland heeft dat niet geholpen (ik vraag me af of men wel op de hoogte is van het voorbeeld dat de Quest kan zijn voor biografen). Om onze op beurzen en subsidies voortzwalkende broodbiografen dan toch maar een handreiking te verlenen, geef ik hierbij een lijstje met te consulteren werken:
Lytton Strachey's Eminent Victorians (1918) en Queen Victoria (1921) worden vaak genoemd. Mij zijn ze toch te ouderwets. Aardig is het bijna onvindbare Adventures in Biography: A Chronicle of Encounters and Findings (1960) van Willard Connely - niet perfect, maar een grabbeltonnetje. Minder van kwaliteit, maar nog steeds interessant vanwege de aanpak, is Raleigh Trevelyans A Hermit Disclosed (ook al uit 1960). Een bundeling als die van Connely, enkel wat meer gestructureerd en daarom misschien minder aantrekkelijk voor de fijnproever, is Peter Quennell, Four Portraits: Studies of the 18th Century (1944). Aan bundels met kortere biografieën zijn we in Nederland al helemaal niet toe, hoewel ik misschien Robert Lemm, Bloedjas: schandkroniek van de Latijns-Amerikaanse dictator (1981) als uitzondering mag noemen. T.A.J. Burnetts The Rise and Fall of a Regency Dandy: The Life and Times of Scrope Berdmore Davies (1981) blijkt een mislukking. Ondanks het toepassen van het recept-Symons is hier niets dat de nieuwsgierigheid wekt. Van een vie romancée ga ik steigeren. Behalve van Grabbes letzter Sommer: Roman (1980) door Thomas Valentin. Helemaal niet bedoeld als biografie of zelfs maar vie romancée zijn Peter Ackroyds Hawksmoor (1985) en Chatterton (1987), maar toch zou ik mijn linkerarm geven om zo te mogen schrijven. Richard Holmes' Footsteps: Adventures of a Romantic Biographer (1985) is zelfs in Nederland opgemerkt en positief be- | |
| |
sproken (niet dat dat iets zou zeggen), maar Holmes slaagt er niet in zijn onderwerpen voldoende intrigerend te maken en bovendien kiest hij al te bekende onderwerpen. Toch waardevol als studiemateriaal.
Een in ons land in ieder geval met dedain bekeken genre is de misdaadbiografie. Een uiterst moeilijk genre, vooral omdat veel auteurs denken dat het wel goed zit met het boek wanneer de misdaden maar gruwelijk genoeg blijken te zijn. Een afgrijselijk voorbeeld is dan ook Robert Wilsons Devil's Disciples (1986) over Moors Murderers Ian Brady en Myra Hindley. Toch zijn er ook goede voorbeelden te vinden: John Pearson, The Profession of Violence: The Rise and Fall of the Kray Twins (1972), Brian Masters, Killing for Company: The Case of Dennis Nilsen (1985) en, alweer misdadige tweelingen, Marjorie Wallace, The Silent Twins (1986).
| |
Over een biografie van George Durant
George Durant (1776-1844) is een van de vier of vijf Britten die samen een heel aardige bundel korte biografieën zouden vormen. Thema: non-conformistisch gedrag onder de landadel in de Engelse provincie tijdens de eerste helft van de negentiende eeuw. Parlementslid en nijlpaard in deeltijd ‘Mad Jack’ Fuller uit Sussex zou een mooie zijn, evenals de godsdienstige amateur-architecte Sarah Losh uit Cumbria, en wellicht William Danby, Yorkshire, een filantroop die buitengemeen verzot was op Youngs grafdichten. Niet alleen verhinderen tijdgebrek en luiheid voorlopig een dergelijk boek. Vooral de figuur van George Durant stelt de biograaf voor een aantal problemen.
George Durant regeerde over een rijk dat ongeveer vijf bij zes kilometer groot was, soms 400 en soms 500 inwoners telde, en bestond uit de gehuchten Tong, Tong Norton en Tong Havannah (genoemd naar de oorsprong van de duiten van Durant). Hij was een absoluut heerser: kasteelheer, landheer, vredesrechter en in navolging van zijn vader hoogstwaarschijnlijk vrijmetselaar. Hij terroriseerde de bevolking, dreef zijn familieleden tot waanzin en was bij een aantal direct of indirect verantwoordelijk voor hun uiteindelijke dood.
Biografie is oorlog. Niet alleen met nabestaanden, archieven, teksten en weersomstandigheden. Meestal voldoet de hit and run-biografie: een onverhoedse charge is voor een sensitieve biograaf voldoende om zijn onderwerp treffend weer te kunnen geven; de vorm zal vaak dwingend worden aangegeven door het onderwerp zelf. Bij Durant lukt dat niet. Misschien is zijn persoonlijkheid te geweldig om in een stilistisch keurslijf te worden geperst. Werken aan Durant betekent dat er voortdurend binnenbrandjes moeten worden geblust. Mag een biografie worden geschreven zonder dat men naar volledigheid streeft? - Moet/mag een biografie ook autobiografische elementen bevatten? - In hoeverre speelt de fictie een rol? - Moet onpartijdigheid worden voorgewend? - Wat te doen met het straatlawaai dat door de open deuren naar binnen stroomt?
De triomf van het vulgair-kapitalisme, verkwanselen van staatsbezit aan bevriende entrepeneurs, de onbeschaamde come-back van de klassenmaatschappij - in een grandioze finale wordt het zevende zegel van de samenleving verbroken. Oorlog staat te bonzen op de deuren terwijl men binnen een feestje aan het vieren is. De biografie van een gestoorde moet toch te schrijven zijn ten tijde van Thatchers England, bloody England, Kohls Teutschland, einig Teutschland.
Verslag uit de praktijk:
| |
I Centen
Zijn fortuin kreeg George Durant al vroeg in de schoot geworpen. Vader George Durant senior (1731-1780) was een nabob die zijn geld had verdiend aan corruptie. Hij was een relatief onbemiddeld man, zoon van dominee Josiah Durant, rector van Hagley. In 1757 werd George Durant senior klerk op het bureau van de Paymaster General van het leger.
| |
| |
Ongetwijfeld dank zij politieke patronage had George Durant senior het geluk om in 1762 zelf als paymaster naar Cuba mee te worden gestuurd met de Britse expeditiemacht onder Lord Albermarle. Havana werd op 10 oktober ingenomen en geplunderd; de soldaten en matrozen namen de alcoholica, de kippen en de vrouwen, de officieren het wisselgeld en de balen exotisch textiel, het hogere kader kreeg de goudharen onder de hoede. Durant was dank zij zijn positie uitstekend in staat om het maximum uit de situatie te slaan: hij hield de soldij achter (een algemeen gebruik), en kon een groot deel van de plunderbuit achterover drukken. De rat Durant was ook nog een slim belegger: hij bleef een aantal jaren in West-Indië, waar hij zich wijdde aan het opzetten van plantages en aan de slavenhandel.
Durant senior keerde met een geweldig fortuin terug naar Engeland. Van Evelyn, tweede en laatste Duke of Kingston, kocht hij in 1765 het oeroude Tong Castle in Shropshire, en liet het ombouwen tot een Moorsgotisch paleis met een kameroverschot dat zijn zoon later parten zou spelen. De betimmering van Tong Castle bestond voornamelijk uit Rembrandts, Holbeins, Titiaans, werken van de hand van Rubens, Poussin, Durer, Delsarto, Tintoretto, en portretten door Lely, Van Dyke, Kneller en Reynolds. Laten er een paar kopieën bij zijn geweest.
Behalve dat hij na de aanschaf van Tong Castle Grootmeester van de Vrijmetselaarsloge Shropshire werd, en met Maria Beaufoy, dochter van een azijnhandelaar trouwde, ontbreken andere gegevens over Durant senior. Hij zal zich verder hebben gedragen als een upper class bastard, en uiteindelijk op zesenveertigjarige leeftijd aan de syf zijn overleden. Zijn opvolger was toen, in 1780, pas vier jaar oud. De familie ging korte tijd later blijkbaar elders wonen. Er werden plannen gemaakt om het kasteel te verkopen, de veilingcatalogus was al gedrukt. Toch moet men besloten hebben om de zaak dan maar gemeubileerd te verhuren. In deze periode maakte de aartsconservatieve John Byng, Viscount Torrington, een excursie naar Tong. Het reisdagboek uit 1792 meldt: ‘This place purchas'd by Mr. D. has been rebuild in a most overgrown taste; and would require a very large fortune to keep up. How people can build these pompous edifices without a sufficiency of surrounding estate is wonderful!’ Arme Byng, die het ondanks zijn uitstekende smaak moest stellen met een minimum-inkomen, ontdekte vol afgrijzen het geheim van Tong Castle: ‘...no library! Your hasty wealth thinks not of that. - Every part of this magnificent house is cover'd by pictures - from Xties [Christies] - and other auctions, of dying Saints, naked Venuses, and drunken Bacchanals... disgusting to every English eye that has not been harden'd by Italy.’ Later, in zijn goedkope kamer in de dorpsherberg (Byng klaagt er altijd over dat hij en zijn knecht elk keer wanneer belangrijkere klanten komen, hun kamers moeten opgeven) mijmert de Viscount over zijn eigen, ideale huisje dat hij wil bouwen wanneer de financiën het toelaten. Het moet de antithese worden van Tong Castle, ‘cover'd by filthy, naked of dying pictures!’
Tong Castle stond onder een slecht gesternte. Onder de opmerkelijkste huurders bevond zich een bestendig kibbelend homoseksueel paar: Mr. Plowden had zijn oude vriend uit Cambridge, Mr. William Perry, meegenomen in zijn huwelijk. Mrs. Plowden was daar waarschijnlijk niet bijster gelukkig mee. Tijdens een lovers tiff schoot Mr. Plowden Mr. Perry dood. Mr. Plowden was teruggekomen van de jacht en door het raam naar binnen geklommen, waarbij het geweer was blijven haken, en Mr. Perry door de kogel werd getroffen. Althans, zo stelde Mr. Plowden. Mr. Perry was dood en kon zijn kant van het verhaal niet vertellen. Na ampel beraad oordeelde de rechter ‘accidental death’.
In het piepkleine zaaltje van het Shropshire Record Office, aan de voet van Lord Hill's Column, in de benedenstad van Shrewsbury,
| |
| |
lag in elk geval geen oplossing van het raadsel Durant te wachten. Het testament van George Durant senior bevatte geen verrassingen: de bedienden kregen drie jaar loon uitgekeerd, een paar persoonlijke vrienden en verre familieleden ontvingen een bedrag ineens of een jaargeld, en de rest ging, te zijner tijd, naar zijn vierjarige zoon. In het Durant-archief lagen verder wat papieren over land- en irrigatiekwesties en drie kattebelletjes uit de tijd van onze Durant. Slechts een daarvan is interessant. Op 9 september 1844 schrijft iemand dat ‘Mr Durant is somewhat better though from the nature of disease liable to be cut off suddenly’. Dan is de grote kaart uit 1855 die bij de veilingcatalogus van Tong Castle en zijn landerijen is gevoegd van meer waarde. Hier staan gedetailleerd de boerderijen en andere geografische details op aangegeven die later in het onderzoek bij even zovele bizarre acties blijken te horen.
Wel nodigt de vrouwelijke archieffunctionaris me 's avonds bij haar thuis uit. Shrewsbury blijkt met Zutphen een uitwisselingsprogramma te hebben, en ik mag als klankbord voor de Dutch Conversation Group fungeren. Het duurt erg lang eer er drank op tafel komt.
In het immens hete Shrewsbury volgden enkele dagen van onderzoek, afgewisseld met avonden in het hotelletje, pakken koude kip-kerry zo bij Tesco's vandaan, mousserende wijn, blikjes Light Coke en sigaar na sigaar. Ik werd gedirigeerd door de Local Studies Library tegenover Shrewsbury Castle. Hier bleek meer en beter Duran-materiaal te berusten. Tot dan toe kende ik enkele laat-Victoriaanse gidsen van Tong, en had ik een paar keer het dorp zelf bezocht om de befaamde Kippenpiramide op Vauxhall Farm te bekijken, de fratsen op de gevandaliseerde muren van de Convent Gates, en de resten te zoeken van de meer dan vijftig gebouwen die George Durant als een soort architectuurautobiografie neer had laten zetten. Natuurlijk waren veel geruchten over Durant in omloop, maar tot nu
Zandstenen plaquette met gezicht op Tong Castle.
Convent Lodge, links op de achtergrond New Buildings.
De Kippenpiramide op Vauxhall Farm.
| |
| |
De fantastische muur, lopend van de Convent Lodge naar de vroegere kluizenarij.
Versiering op de muur.
Versiering op de muur.
toe leek de landjonker een wat melancholische practical joker die af en toe naar het lugubere zweemde.
Vooral de manuscript-aantekeningen van de Rev. J.E. Auden, dominee te Tong in de laatste jaren van de negentiende eeuw, wierpen nu een ander licht op Durant. Het intellectuele klimaat in Tong ten tijde van Durant wordt pijnlijk duidelijk aan de hand van twee gebeurtenissen die als absolute waarheden in de dorpskroniek terechtkwamen. Primo: er werd een kind geboren dat sterk op kleine beer leek. Secundo: Op Tong Hill Farm kwam een kind ter wereld dat in het bezit van een stel vleugels was. Na de geboorte probeerde het wicht de kamer rond te vliegen. Het ‘was made away with’. In een dergelijke omgeving moet een in aanleg krankzinnige landjonker zich als een vis in het water voelen. George Durant zwom al spoedig enkele rondjes.
| |
II Vrouwen
In 1797 nam George Durant, meerderjarig geworden, bezit van zijn eigendommen. Al snel is er sprake van de moord op een kamermeid, Mary Lee. Het geworgde lijk wordt gevonden in een van de vijvers van Tong Castle. Durant organiseert een godsoordeel: de dorpsbevolking moet langs het lijk paraderen, in het geloof dat bij het passeren van de dader het slachtoffer een postume bloedneus zal krijgen. Niemand wordt wegens moord gearresteerd, en dat betekent het einde van het justitieel onderzoek dat Durant als vredesrechter houdt. Logisch dat de dader niet gepakt wordt: gezien Durants gedragingen ten opzichte van vrouwelijke dorpelingen is het zeer waarschijnlijk dat de moord in opdracht van de jonker is gepleegd (Durants opzichter, Richard Jenkins, zou op zijn sterfbed de moord hebben bekend). Niet verwonderlijk dat het een tijdje hierna op de landerijen bleek te spoken. Men vermoedde arme Mr. Perry of Mary Lee. Midden in Engeland, waar men inmiddels met de aanleg
| |
| |
van spoorwegen was begonnen, de Chartisten zich politiek organiseerden en het tijdperk van Victoria bijna een aanvang had genomen, midden in dat Engeland organiseerde George Durant nu weer een spektakel. Zeven priesters kwamen ter plekke bijeen om door middel van een exorcisme de verwarde geest uit te bannen. Men kreeg het spook blijkbaar te pakken, sloot het in een verzegelde fles, en wierp fles en geest in de South Pond van het kasteel. In 1868 werd de fles tijdens draineringswerkzaamheden gevonden en opnieuw begraven. In 1973 werd hier de m 54 autoweg aangelegd - de geest van Mr. Perry, respectievelijk Mary Lee zweeft dus nu weer vrij door Tong.
In 1799 trouwde George Durant met Marianna Eld van Seighford Hall. Ze kregen veertien kinderen. In 1817 ging Marianna terug naar Seighford Hall. Ze weigerde nog een voet in Tong Castle te zetten. Het was haar allemaal wat te veel geworden toen ze, nadat ze in een onbewoond en ongemeubileerd deel van het kasteel rook uit de schoorstenen zag komen, op onderzoek uitging, en in deze vleugel een van Durants maîtresses aantrof die daar al drie kinderen had grootgebracht. In 1820 begonnen de rechtszaken die de scheiding en de alimentatie moesten bepalen. De definitieve uitspraak volgde in 1827.
De rechtbankverslagen geven enig inzicht in het effect dat de jonker op zijn omgeving had: ‘Mr. Durant is charged with having formed, in 1807, en adulterous connection with Mary Bradbury, and with having had three children by her; the first born in July, 1808; the second in March, 1810; the third in December, 1811; and he is alleged to have acknowledged and supported these children. He is also charged with having formed another adulterous connection with Elizabeth Cliffe, by whom he had a child born on the 19th of June, 1809; both these persons were nursery maids in his familiy. In 1816 he is charged with an adulterous connection with Mary Dyke, his dairy maid; of that connection no child was born which he acknowledged, but it is alleged that in June 1816, he was seen with her in the criminal act. In 1818 he is charged also with an adulterous connection with Jane James, a Labourer's wife, and on the 4th of November with having been caught in the fact on the floor of her cottage. In 1820 there is a similar charge with another labourer's wife, of the name of Starkey; and, on the 26th of April 1820, it is asserted that he was caught in the fact in a room in the cottage called White Oak Lodge.’ De ‘misdadige verbindingen’ vinden plaats in de directe omgeving van het kasteel: de stallen, brouwerij, wasserij, kippenren, tegen een muur, onder het geboomte van de oprijlaan, maar ook in de huisjes van de landarbeiders. Verscheidene malen trekken andere bedienden Durant daadwerkelijk van een kamermeid af, en ze zijn bijzonder verbolgen wanneer verdere adulteries plaatsvinden in een ruimte tegenover de kinderkamer.
Het bleef niet bij de genoemde vrouwen: Durant had in het dorp minstens tweeëndertig onwettige kinderen. Hij stond erop bij ieder peetvader te zijn en de doopnamen te verlenen: Napoleon Wedge, Columbine Cherrington, Louis Quatorze James, Cinderella Greatback, Luther Martin en Richard Coeur de Lion Chesney. Zijn eigen kinderen werden soms met soortgelijke typische namen opgezadeld: Francis Ossian, Hope, Anquish, Cecil Augustus Caesar, May Osmond Alonzo en iemand van wie ik de sekse niet heb kunnen vaststellen: Bruce Emma (twee van Durants kinderen werden trouwens Bruce genoemd). De onwettige kinderen werden gewoonlijk door Durant erkend en hij betaalde hun eventuele opleiding. Maar evenzogoed sloot hij zijn eigen kinderen, wanneer ze lastig waren, op in de ‘Demon Hut’, een klein gebouwtje zonder ramen, dat ten zuiden van het kasteel lag. Op de binnenwanden liet hij in lichtgevende verf afschuwelijke demonen en gedrochten schilderen, zodat de kinderen na opsluiting halfgek uit de hut kwamen.
| |
| |
De ‘Demon Hut’ legde de grondslag voor de guerrilla van de kinderen Durant tegen hun vader.
Terwijl ik me op een zonnige eerste mei buitenshuis het hoofd brak over Durant, biografie en zo meer van die dingen, werd in ieder geval een oplossing aangedragen voor het probleem betreffende straatlawaai in de biografie. Het was die eerste mei waarop men in enkele steden met bizar kleine groepjes antifascisten de installatie van nazi's in de gemeenteraad probeerde te verhinderen. Vreemd dat je bij dergelijke gelegenheden, met veel après-punque, zwarte vlaggen en wel heel veel straatlawaai, nooit degenen ziet die hun mond altijd zo vol hebben over fascismebestrijding. Die organiseren zo nu en dan hun eigen, heel erg nette demonstratie, met koffie na, en schrijven het liever allemaal op voor een kwaliteitskrant, zodat je er ook nog wat aan kunt verdienen. En roepen natuurlijk schande over Kedichem, waar eindelijk eens de hens in een paar nazi's werd gezet. Elke fatsoenlijke staat had de jongens en meisjes die in Kedichem de molly's hanteerden een eregeld verleend.
Een opstootje op een kruispunt: een politiemacht van om en nabij de honderd man probeert het even grote aantal contestanten de doorgang naar een beeldje van Anne Frank te beletten - nogal vreemd, zo vlak voor 4 mei, maar denk in godsnaam niet dat de democratie haar fascisten niet beschermt. Van een wat meer actieve kennis kreeg ik een eind van een spandoek in handen (ze was te klein om het hele ding te dragen), en er werd van me verwacht als tweede banier mee te lopen - een net ruitcolbert met daarachter colporteurs van de Black Flag, een aantal bivakmutsen en heel wat knokige jongens en meisjes. Ik ben bang ze tot schande te zijn geweest, grote oom op z'n pooierschoentjes. Wel stel ik mij, op oneven dagen, zo voor dat mijn forse postuur die brekebeentjes enigszins voor verdere politie-aanvallen heeft beschermd. In elk geval geen koffie na. Heeft biografie een nadere bedoeling, of gaat het slechts om de levensbeschrijving? Zeker is dat de biografie een onderwerpkeuze van de auteur moet zijn. De reden van die keuze kan verscheiden zijn: ze kan als idylle dienen, net als geschiedschrijving; ze kan als moraal, als waarschuwing gebruikt worden, of fascinatie uitdrukken - sommige onderwerpen moeten behandeld worden, ook al heeft ieder ander ze laten liggen. Het onderwerp van biografie zal altijd een schepsel van de auteur moeten zijn - de drager van zijn angsten, van zijn hoop, zijn haat en zijn liefde. George Durant was een verwarrend object. De gruwel van zijn daden, zijn eenzaamheid en de collectieve melancholie van de Durant-familie is tegelijk afschrikwekkend en koddig. Zijn bouwkundige excentriciteiten zijn aantrekkelijk, maar wie de emblemen leest, de vormen ziet en de opschriften onthoudt, raakt er al spoedig van overtuigd dat hij in de architectonische overblijfselen rond Tong het zaad van Durants morbiditeit uitgestort ziet. Durants Januskop is een vignet van onze tijd. De creativiteit van een man die het fortuin bezat om totale
individuele vrijheid te kopen en de onderworpenheid van degenen die ervoor moesten bloeden.
De Local Studies Library bevatte nog meer verrassingen: het adres van de enige levende ‘Durant-expert’, de Venerable R.M.C. Jeffery, Aartsdeken van Shropshire en Rector van Tong Church, de prachtige minikathedraal die op een van de graftombes nog een speciaal door Will Shakespeare vervaardigd grafschrift draagt.
Na een telefoontje legde ik het in Engeland voor elke onderzoeker obligate bezoek aan de plaatselijke clerus af: wanneer ze van de oude stempel zijn, kennen ze de lokale geschiedenis op hun duimpje en kunnen ze zorgen voor een snelle introductie bij de bewoners van Het Huis. Omdat je buitenlander bent wordt je veel vergeven, en kun je na de introductie zonder verdere plichtplegingen je informatie gaan halen. Maar in Tong bestond Het Huis niet meer. Tong Castle, die grandioze
| |
| |
oriëntaals-gotische droom, stond na de dood van Durant in 1844 meestentijds leeg, en in 1954 werd het kasteel als oefenobject voor het 213 Field Squadron Royal Engineers opgeblazen. Lord Bradford, wiens voorvader in 1855 eigenaar werd van Tong, mocht de explosieven tot ontploffing brengen. De Bradfords hadden altijd neergekeken op de parvenu Durant, en nu kon dan eindelijk de rekening met de dolle jonker worden vereffend. De aanleg van de m 54 autoweg in 1973 vernietigde een groot aantal van de resterende Follies. Andere hobby-vandalen nemen nu al jaren de overige gebouwtjes onder handen.
Ik moest me dus beperken tot de kennis van Aartsdeken Jeffery. Hij bleek de ronde te doen met een lezing over de Durants, en overhandigde me onder meer de echtscheidingspapieren van Durant. Ook (en ondanks de hitte onder het glas van de conservatory kreeg ik kippevel bij de mededeling) bleek hij toegang te hebben gehad tot Durant-papieren waarvan ik het bestaan niet kende. George Durant had evenals zijn vader enkele jaren lang een dagboek bijgehouden, en ook waren de ontwerpen van enkele van zijn Follies bewaard gebleven. Ze waren in het bezit van afstammelingen van een bastaardzoon van Durant, en de rector was de enige buiten de familie die ze ooit heeft mogen bestuderen - in zijn lezing publiceerde hij een paar fragmenten. Ik heb daarna via Jeffery geprobeerd toestemming te krijgen de papieren te consulteren, maar telkens werd dit geweigerd - familiale omstandigheden. Wel kreeg ik te horen dat ze ooit zouden worden gedeponeerd bij een officiële instantie, maar ik ben bang dat ze dan geschoond zullen blijken van onwelvoeglijkheden - documenten die relateerden aan de slavenhandel van Durant senior waren volgens Jeffery al verwijderd.
| |
III Follies
Niet alleen hoereerde Durant als een bezetene, maar hij bouwde bovendien als een waanzinnige. Aan de zuidelijke oprijlaan van Tong verscheen in 1816 een gebouwde ruïne, de Convent Lodge, waarin een arm oudje werd neergezet dat zich verplicht moest kleden als zuster-portier. Op de wanden liet Durant enkele weemoedige verzen aanbrengen uit Thomas Moore's Irish Melodies (1807-1828), een favoriete tekst van de jonker. Een lange muur, bezet met heraldische en semigodsdienstige fantasieën, leidde vanaf 1821 naar Castle Wood, naar de kluizenarij. Hiervoor huurde Durant Charles Evans in, die onder de naam Carolus de heremiet moest spelen. Tegen het einde van het jaar 1822 werd Carolus ziek van de vochtige hut en het natte bos, en stierf uiteindelijk op het kasteel. Hij ontliep hierdoor het lot dat de zoons van George Durant voor de kluizenaar in gedachten hadden: woedend vanwege het feit dat hun vader geld verkwistte aan een ornamentele heremiet hadden ze gezworen Carolus dood te schieten.
Dood was Carolus overigens interessanter voor de modieuze wereld dan levend. In The Gentleman's Magazine werd hij in de obituaries vermeld: ‘Shropshire Oct. 6 Died C. Evans, better known by the name of Carolus, the Hermit of Tong, where he lived seven years in a lonely and romantic cell on the domains of G. Durant Esq.’ De modieuze portretschilder William Armfield Hobday kladde snel een ‘Portrait of Carolus, lately deceased, distinguished as the Hermit of Tong Castle, Shropshire’ bij elkaar en exposeerde het werk in 1823 in de Royal Academy en een jaar later in de British Institution. Het schilderij gold in de negentiende eeuw als Hobdays beste werk. Ik heb geprobeerd het te traceren, maar ondanks oproepen blijft het portret spoorloos. Vijfentwintig gulden voor degene die me alsnog de vindplaats kan noemen.
Wel vond Durant een tijdelijke vervanger voor Carolus. James Guidney, gepensioneerd soldaat uit Birmingham, liet zich voor de baan strikken, maar bleef slechts een maand. Guidney (ook bekend als Jimmy the Rockman, of Jimmy the Tickman) schreef in de au- | |
| |
tobiografie die hij zelf uitventte: ‘On June 11, 1825, he retired to Tong Castle, the seat of G. Durant, Esq., who had offered him an hermitage on his estate for a residence.’ Kort geleden stuurde iemand me foto's van twee wasmodellen van Guidney - waarschijnlijk verkocht hij deze portretten ook zelf.
Op de Convent Wall had Durant een stenen koepel laten bouwen, een kopie van de middeleeuwse kansel van Shrewsbury Abbey. Durant zat de godsganse dag in die kansel om met buren en voorbijgangers te praten. Niet dat veel buren meer iets met hem te maken wilden hebben. Rond 1821 besloot hij het aardige uitzicht te verpesten dat zijn buurman John Bishton van Kilsall Red House op het terrein van Durant had. Ze hadden al langer woorden over de vele waterwerken op Tong die er de oorzaak van waren dat de beken op Kilsall droog stonden. Precies in de zichtas van Bishton liet Durant een grote, drie verdiepingen hoge boerderij bouwen die eruitzag als een vroeg flatgebouw. Het werd New Buildings gedoopt en was zo grof gebouwd en ontdaan van elk ornament dat Bishton vol walging Red House liet afbreken en naar Neach Hill verhuisde.
George Durant bouwde minstens vijftig Follies op zijn landgoed. Zijn pachters, feitelijk lijfeigenen, moeten zich de feodale grillen van hun heer laten welgevallen. De doop- en begrafenisregisters geven adressen als ‘Pigeon House’, ‘The Louvre’, ‘Pavilion Cottage’, ‘Rosary Lodge’, ‘The Piazza’ en ‘The Phoenix’. Sommigen moesten hun woning met duiven delen, anderen woonden in huisjes die door Durant van extravagante decoratie waren voorzien. Een rij huizen op het landgoed was vanouds gesitueerd in Heil Hole. Durant laat een bord oprichten met de nieuwe naam: paradise. Het dorp Tong in haar hoogtijdagen leek op een lunapark dat in aanvaring was gekomen met een krankzinnigengesticht. Ook de ambachtslieden werden niet met rust gelaten: op de timmermanswerkplaats, waar ook de doodskisten werden gemaakt (Durant was vaste klant), werden borden bevestigd met in morte lucrum en garde a vous; de smidse kreeg naast een reeks melancholische opschriften de inscriptie ‘Strike with the iron hot’. De dorpsschool werd niet alleen middels een plaquette uitgeroepen tot ‘Ecole des Belles Lettres’, maar in de benedenverdieping werd tevens de gevangenis ingericht.
Aan de noord- en aan de zuidkant van zijn domein liet Durant poorten gemaakt van walviskaken neerzetten. De een droeg het opschrift mors ianua vitae (Dood - Poort van het Leven), en de ander post tot naufragia portum (Een veilige haven na zovele stormen). De vormen zowel als opschriften verwezen natuurlijk naar het vrouwelijk pudendum, waar Durant zo welbekend mee was. Dit is nog geen van de geleerde dominees uit Tong opgevallen.
Tijdens de scheidingsperikelen werd White Oak Lodge genoemd, waar Durant Starkey, vrouw van een landarbeider, verleidde. De woning was in 1818 gebouwd door Durant en stond ook bekend als Acorn Cottage. Naast het huis bouwde Durant (waarschijnlijk later) een kleine piramide met het opschrift to please the pigs, en een kleine koeienstal in de Tudor-stijl, met de opschriften randz de vache (de titel van een Frans-Zwiterse alpenhoorndeun) en rows of cows. Met die rijen koeien moet het, net als met de varkens, wel meegevallen zijn: het gebouwtje kan met moeite een kalf bevatten. Misschien was het ensemble wel bedoeld als een belediging voor arme John Starkey, die zich de escapades van Durant met zijn vrouw moest laten welgevallen.
Natuurlijk viel Durant ook dieren lastig. Bij de hondenkennel werd een stel aeolische harpen opgericht. Het indringende geluid dat de wind door deze apparaten ten gehore bracht dreef de honden tot waanzin.
Zelfspot ontbrak echter nooit, op het kolenhok van Tong Castle laat de gekke jonker het opschrift mausoleum aanbrengen.
| |
| |
Het ontsleutelen van Durants programma voor zijn Follies geeft geen bevredigend antwoord. Zijn obsessies werden gevormd door adel (diverse emblemen lijken te spotten met zijn vaak adellijke buren), godsdienst en bovenal verval en dood. Hij lijkt er een persoonlijke iconografie op na te houden waar geen lijn in is te brengen. Zijn het drietal piramides dat hij in Tong bouwde, samen met het zogenaamd Egyptian Cottage dat onder meer was versierd met reliëfs van een Egyptische man en vrouw, verwijzingen naar de vrijmetselarij waarin hij (net als zijn vader) hoogstwaarschijnlijk een rol vervulde, of zijn het Memento Mori in de vorm van mausolea? Wat moeten we met de opschriften van de Egyptian Aviary uit 1842 op Vauxhall Farm?
Een inventarisatie van de geglazuurde tegels op deze piramide (enkele zijn tegenwoordig nog zichtbaar), waarvan het motto ab ovo was:
Afbeelding |
Opschrift |
(noordkant) |
|
zwaan |
Keeper of the Signet |
pauw |
Fine feathers make fine birds |
krokodil en jong |
Come out of the wet, love |
vogel en eieren |
Live and let live |
(oostkant) |
|
zwaluw |
The Builder |
vos |
Transportation |
haan |
Governor of the Walk |
kalkoen (Turkey) |
In Europa |
|
(zuidkant) |
|
vrouw en jongen |
Teach your granny to suck eggs |
rat |
Can you smell a rat? |
kat in zak |
Don't let it out |
hond |
Give every dog his due |
|
(westkant) |
|
houtduif |
Very flighty |
uil |
Trial by jury |
hen en kuikens |
Scratch before you peck |
eend |
Honesty is the best policy |
Bovendien vertegenwoordigen de vier centrale bakstenen vier regio's. De enige die ik nog kon onderscheiden was een hagedis voor het nabije Weston-under-Lizard.
Een derde piramide lag (het was in 1980 nog gesignaleerd) bij Tong Norton, op een eilandje (‘Belle Isle’) in Tong Mere. Het was een Egyptisch toilet: de vier meter hoge piramide was versierd met de teksten parva sed apta (‘klein maar comfortabel’), en solitar, en was vlak voor mijn bezoek in 1986 gevandaliseerd. Een boer kon het verhaal doen: ‘They knocked that privy down; lads that came to live in the village. Oh, dem were awful. Real buggers, dem; just knocked it down. Used to have a slanting door and holes in the roof for ventilation.’
Durant had zeker de behoefte om zich af te zetten tegen de capriolen van de adel. Op 28 en 29 augustus 1839 werd in Schotland het Eglinton Tournament gehouden, een neogotisch toernooi dat enorme belangstelling trok, maar grotendeels mislukte door de onophoudelijke regenbuien. Het toernooi, waarvan de voorbereidingen maandenlang waren gepubliceerd in de kranten, werd nu van alle kanten geridiculiseerd. Er verschenen humoristische pamfletten en toneelstukken en ook Thackeray liet zijn kleinburgers in Cox's Diary een toernooi houden. Uiteindelijk heeft Ian Anstruther The Knight and the Umbrella: An Account of the Eglinton Tournament 1839 geschreven (1963, reprint 1986) - maar zelfs Anstruther blijkt niet te weten van het mock-toernooi dat George Durant, Esq., nauwelijks twee weken later geeft op maandag 16 september. Primeur, primeur! De kranten in Shropshire die tevoren nog gekscherend over het Eglinton Tournament schreven, blijken nu buitengewoon enthousiast over het ‘Aquatic Tournament’ van Durant. Waarschijnlijk is het toernooi bedoeld als een persiflage op Eglinton. Het Schotse evenement was immers in het water gevallen en de hoogste adel van het land nam eraan deel. Durant laat het steekspel houden in bootjes op Tong
| |
| |
Lake, en de deelnemers zijn bedienden en pachters. The Shrewbury News and Cambrian Reporter deed verslag op 21 september: ‘At an early hour on Monday morning the village of Tong was rendered very sprightly and gay by the arrival of visitors from all parts to witness the Tournament; a spectacle likely to become popular, if we may judge from the anxiety with which the crowd hastened to the rendezvous. Upon the pound near the lake, refreshment booths werd erected and kept by Col. Durant's tenants, who exerted themselves to make the public who honoured them with their company merry. At ten o'clock the whole space about the water was surrounded by coaches, omnibuses, carriages, chaises, gigs, &c., which still continued to pour in from all directions; in fact, the tout ensemble at this time was gay and brilliant in the extreme. The fresh breeze from the water tempering the heat, and the crowds of handsome female spectators splendidly attired gave the whole scene an air of enchanting yet refined hilarity...
Shortly after this hour it began to rain in torrents (...by 12, the rain ceased,) the sound of martial music was heard proceeding from the Castle, and the minstrels were seen making for the lake with the 12 champions in front... Shortly afterwards, Col. Durant's carriage, drawn by four beautiful horses, richly caparisoned, emerged from the Castle and proceeded towards the lake, where it was received with cheers and shouts that were heard for miles.’ Om vier uur zijn de festiviteiten voorbij en Abraham Hempinstall, die het steekspel won, ontvangt vijf pond en John Wedge, winnaar van de bootrace, twee pond, uitgekeerd door de Queen of Love and Beauty, de vierjarige Cecilia Durant (‘she wore a satin dress beautifully ornamented with gold, and a handsome crown of pearls, interwoven with flowers...’). De ene krant schat het bezoek op vierduizend toeschouwers en tweehonderd koetsen, de ander telt drieduizend personen en driehonderd koetsen.
Blijkbaar keek Durant niet op een paar gulden: een reisje naar Birmingham (niet ver van Tong) in februari 1832 om daar Paganini te horen spelen, kost tweeëntwintig guineas, de equivalent van een jaarloon voor een landarbeider. Zijn Follies en zijn kinderen moeten hem handenvol geld gekost hebben. Het is waarschijnlijk, en de verkopingen na Durants dood ondersteunen deze gedachte, dat het Durantfortuin uiteindelijk aardig geslonken was.
De Folly die echter de spil van haat en geweld binnen de familie werd was het zogenaamde Divorce Monument. Het werd een gebouw op Knowle Hill (waar tegenwoordig een andere Folly, Weston Tower uit 1883 staat), drie verdiepingen hoog waarop twee achthoekige zuilen die elk zo'n vijfentwintig meter hoog zijn. Een andere bron beschrijft het monument als ‘churchlike’. In de benedenverdieping liet hij een echtpaar wonen. Het bouwwerk moest Durants echtscheiding vieren, en de verlaging met tweehonderd pond jaarlijks van de alimentatie.
Een inscriptie wekt de meeste woede op en, zoals blijken zal, richten na Durants dood de activiteiten van zijn overlevende zoons zich dan ook meteen op het Divorce Monument.
In 1986 maakte ik mijn laatste pelgrimage naar Tong. Vanuit het dorp liep ik via Tong Norton en de oude Bell Inn (met de typische Durant-versieringen tegen de bijgebouwen) over de lange, kaarsrechte Offoxey Road richting Bishops's Wood. De wandeling gaat door open veld en het was een hele toer om de vijf kilometer onder de brandende zon af te leggen, af en toe halt houdend om een eenzame boerderij met Durant-decoratie te fotograferen en af en toe het tempo verleggend wanneer een hofhond het erf af kwam rennen. Offoxey Road werd in 1815 op last van Durant aangelegd. Durant wist zijn hand te leggen op het omringende land dat beheerd werd door de kerk en waarvan de opbrengsten voor de armen van het dorp bedoeld
| |
| |
waren. Teneinde alle referenties naar de eigendomsrechten te laten verdwijnen, liet de jonker het houten bord dat de liefdadige giften opsomde uit de kerk halen en vernietigen. De toenmalige dominee werd gedwongen toe te stemmen in de landdiefstal en merkte op: ‘The squire has this day sown damnation to his own soul and mine also.’
Oververhit, oververmoeid en achtervolgd door de schim van George Durant kwam ik bij Acorn Cottage aan, het eindpunt van Offoxey Road, en het huisje waar Durant de vrouw Starkey op de lemen vloer van de benedenkamer vastpinde. Achter in de tuin staan nog steeds de merkwaardige varkenspiramide en de koeienstal in Tudor-gotische stijl. Er woonde nu een homoseksueel stel, de tuin werd keurig verzorgd en de Follies waren zonder probleem te bezichtigen. Er werd een samaritaans glas bier aangeboden. Een taxi terug naar Tong hoefde niet, ik werd gebracht. Vanuit het dorp liep ik naar Cosford Station, nam de trein terug naar Shrewsbury, pakte in het hotel mijn koffer en ging de volgende dag naar Londen. Daar werd ik, ziek als een hond, direct in bed gestopt, met een zonnesteek opgelopen in de velden rond Tong.
Afgelopen jaar kwam ik toevallig nog eens langs Tong. Nadat ik de altijd koele kerk met zijn zestiende-eeuwse albasten grafmonumenten van liggende ridders en hun dames bezocht, bleef ik nog even staan bij de plek op het kerkhof waar de zonen Durant rustten die in onmin met hun vader leefden.
| |
IV Kinderen
Nadat de scheiding was uitgesproken, leefde Durant een tijdlang in Parijs. Zijn met fleursde-lys beschilderde koets volgde op hoogtijdagen in die jaren vaak de koets van de Franse koninklijke familie. Toen Marianna Eld, zijn ex-vrouw, in 1829 stierf, hertrouwde Durant met Celeste Lefevre, gouvernante. Ze gingen weer op Tong wonen, maar Celeste haatte het kasteel, en ondanks de slakken en kikkers die Durant speciaal voor de maaltijden van zijn Française liet importeren, verbleven ze vaak op de andere Durant-bezittingen: Childwick Hall, Lichfield, in Londen of weer in Frankrijk. Celeste kreeg zeven kinderen, hetgeen het totaal aan Durants, wettig of bastaarden, op drieënvijftig bracht.
De opstand van zijn zoons begon - de dochters schijnen veelal partij voor Durant te hebben getrokken. Een verslag van Lord Hatherton die in 1855, toen Durant al elf jaar dood was en het landgoed te koop stond, een bezoek bracht aan Tong: ‘He was said to be a passionate man and once locked up a refractory son about 16 years of age in a small garrett on top of the House... the room in which Mr. Durant was locked up for years by his Father is exhibited by the Maid.’
Zoon Ernst bouwde in de tuin een galg, met daaraan een pop die zijn vader voorstelde. Ernest ging toen hij volwassen werd op Neachley Grange, in de directe omgeving van Tong, wonen en besteedde een groot deel van zijn tijd aan het pesten van vader. Iedere dag, op het tijdstip dat Durant en zijn nieuwe vrouw thuis dineren, loopt Ernest de Dark Walk, voor het kasteel, op en neer, en speelt twee deuntjes op zijn fluit; home sweet home en poor mary anne, het laatste als herinnering aan zijn dode moeder Marianna. Ernest sterft in 1846, en wordt begraven in de grafkamer op het kerkhof van Tong. Deze grafkelder is speciaal gereserveerd voor kinderen die ruzie hadden met hun vader, de overigen liggen in de kerk of (wederom een begraafplaats met speciale bedoeling) op St. Chrysostom's Cemetery. Ernest ontving in 1844 van zijn vader een erfenis van twee shilling, zes pence. Hij weigerde het geld in ontvangst te nemen, en bij zijn begrafenis legt men het muntstuk op de kist.
De stamhouder, George Stanton Eld, was door zijn vader in 1822 al naar Frankrijk
| |
| |
uitgestuurd om de roots van de Durants te vinden. Hij traceerde de familie-oorsprong op Château Virginie, bij Caen. George iii benutte deze buitenlandse reis echter om onder het verstikkende regime van zijn vader vandaan te komen, vroeg om meer geld om de speurtocht voort te zetten, en reisde vervolgens naar Brussel om daar, hij was éénentwintig geworden, te trouwen. Hij keerde terug naar Engeland, maar niet meer naar Tong. Hij werd onderhouden door de familie van zijn moeder, de Elds van Seighford Hall, en door de Bishtons van Kilsall, met wie Durant de vete voerde die resulteerde in het bouwen van de New Buildings, George iii kon echter niemand terugbetalen, want hij was een van de vele kinderen die relatief jong stierven. Ook hij werd begraven in de grafkelder van de verbannen Durants.
Frank, die dominee werd, was ook zwaar gebrouilleerd met zijn vader, maar hij bleef net als Ernest in de buurt van het kasteel rondhangen. Een stukje uit Durants dagboek, 22 januari 1832: ‘Mr. Robinson preached a very good sermon. Fine. Maria rode round the wood and the kitchen garden. I walked by her. We saw Frank in the road by the Convent and heard he was sent back by the Bishop from the Ordination without getting priests' orders.’ Ook hij ligt in het aparte graf buiten de kerk van Tong.
Een andere dominee in de familie was Leonard Henry St. George, een van de bastaardzoons uit de verbinding tussen Durant en Jane Bradbury. Durant zorgde ervoor dat Leonard in 1839 Vicar van Tong werd. Maar ook met deze zoon bekoelden de relaties in snel tempo: een jaar voor de dood van zijn vader verliet Leonard Tong, echter niet na een afscheidspreek met het thema: ‘Is thine eye evil because I am good?’
Wanneer op een goede dag Durants varkens blijken te zijn vergiftigd komen daar talrijke verdachten voor in aanmerking: zoons, buren, bedienden, maîtresses, pachters.
De dood was huisvriend op Tong Castle. Het merendeel van de kinderen Durant stierf op zeer jonge, jonge, of relatief jonge leeftijd, en de doodsoorzaak was in een aantal gevallen luguber. Mark stierf toen hij zeven jaar oud was. Er bestaan twee lezingen over zijn dood: 1. zijn broers lieten hem in Castle Pool zwemmen toen hij oververhit was; 2. zijn vader stond erop dat Mark leerde zwemmen, wierp hem in Castle Pool, waarna de jongen verdronk. Mark Durant werd om twaalf uur 's nachts begraven. Een van de toeschouwers raakte zo in de war van de vreemde, door toortsen verlichte begrafenisstoet, dat ze een hartaanval kreeg en kort daarop overleed.
Durant ging van de ene naar de andere begrafenis, en tussentijds probeerde hij nieuwe middeltjes te vinden tegen de kwalen van zijn honden, zijn vele kinderen en zijn vrouw. In 1823 richtte hij naast de kerk een groot rood-zandstenen Maltees kruis op (een van de typische Durant-emblemen), en liet er melancholische strofes van Thomas Moore, Lord Byron en Walter Scott op aanbrengen. Het werd een begraafplaats voor ongedoopte kinderen. Aangezien Durant in dat jaar al lang van zijn vrouw gescheiden leefde, en hij pas jaren daarna met Celeste huwde, moet dit kerkhofje bedoeld zijn voor de onwettige kinderen. In 1833 echter werd hier Celestine begraven, een dochtertje dat bij de geboorte, volgens Durant door een fout van de vroedvrouw, was overleden. Het dagboek: ‘Celeste was delivered of a female child, which I have no doubt was strangled at Birth. It came out with its feet first and I saw them move but she was dead ten minutes before the head came out. The Midwife denies it came feet first. She certainly killed the little girl, but is was very small for 7 months, as Celeste calculated, but the hair which I kept was and the nails and hands quite perfect (sic)... Mr. Dean made a neat coffin and we took it to be buried at Chrysom's Cemetery at 11 at night.’
Belle Durant stierf op haar achtentwintigste, haar vader had het huwelijk met haar
| |
| |
verloofde verboden. Belle nam een zak kersen, en stikte in een pit.
Bruce Emma Durant stierf op zijn/haar negentiende levensjaar in Parijs en ligt op Père Lachaise begraven.
Eliza Durant ging in 1831 met haar ouders mee naar Liverpool, opdat ze de begrafenis in Tong van erfgenaam George Stanton Eld Durant konden ontlopen. Op het uur van de begrafenis werd Eliza op straat gebeten door een dolle hond. Ze is voor de rest van haar leven volledig verlamd. Eliza verafschuwde haar broers, en zij op hun beurt zagen haar ongeluk als een straf voor vader Durant.
Een van de weinige Durant-kinderen die het tot een redelijke ouderdom brachten was Anguish Honor Augustus, maar die hield zich dan ook met relatief gezonde bezigheden in stand als het uitvinden van Sweep's Patent Chimney Brushes.
May Osmond Alonzo gold als de best uitziende man in Shropshire, maar bezat ook al wat vreemde trekjes, en eindigde op zijn vijfenveertigste in Ramsgate: ‘found dead in a dyke’.
De uiteindelijke erfgenaam van het Du rant-fortuin werd George Charles Selwyn, - zoon van de George Stanton Eld. Toen hij na de dood van zijn grootvader op zestienjarige leeftijd naar Tong kwam, verordonneerde zijn moeder andere kleuren voor de uniformen van de pages, en brak een aantal gebouwen af waar opa Durant zich had uitgeleefd op de employés. Ze hoefde echter niet bang te zijn dat de kleinzoon in zijn voetstappen zou volgen. De nieuwe jonker hield meer van gezonde Victoriaanse grapjes. Volgens de aantekeningen van dominee Auden veroorloofde ‘the Squire’ zich allerhande frivoliteiten met de kok-huishoudster, Mrs Langford: ‘Once he attired himself in one of her dresses, put on her mob cap and apron, walked into the kitchen, folded his hands and made a profound curtsey, saying “Oh! if you please Sir, what shall I get for your dinner today”, and much more of the same style. Then making another curtsey or two walked backwards out of the kitchen.’ In juni 1872 kwam een einde aan de komedie toen George Charles Selwyn, de laatste Durant, zich in Richmond uit een raam van het Star and Garter Hotel wierp. Nauwelijks een maand tevoren was hij in het huwelijk getreden.
George Durant zelf stierf in 1844. Een kranteverslag: ‘George Durant died from ossification of the Heart, a disease from which he had long suffered. When he felt that he could not much longer survive he sent for a Master Carpenter from Shifnal en gave him instructions to prepare his coffin from a plan which he had committed to writing. When the coffin was finished it was brought to Tong Castle, and by the dying man's instructions taken up into his room. On seeing it he wept for some time, but on becoming calm expressed his approval of the work...’ En die avond, 29 november 1844 overleed George Durant, tiran, dief, hoereerder, moordenaar en excentriek. Zodra ze van zijn dood hoorden, sprongen zijn beide overlevende zoons op hun paarden en reden in volle galop door het dorp, uitroepend ‘The old man is dead at last - the old man is dead at last!’ Negenentwintig mannen uit het dorp werden bij elkaar geroepen, twee vaatjes kruit werden uit de kasteelkelder meegenomen en onder aanvoering van Ernest en Augustus trok men om twaalf uur 's nachts naar het Divorce Monument op Knowle Hill. De familie die op de onderste verdieping woonde kreeg enkele minuten de tijd om hun spullen uit het huis te halen en de dynamiet werd onder het monument ingegraven. De explosie was tot ver in de omtrek te horen.
Nadat het enorme monument aan stukken was, vond men een deel van de Latijnse inscriptie terug, waarop de woorden ‘optimo acimo’ te lezen waren. Dit stuk steen werd met mokers bewerkt en de gruizels werden op een mesthoop geworpen.
| |
| |
| |
Bibliografie
A.J.A. Symons, ‘Tradition in Biography’, Essays and Biographies, Londen 1969 (de tekst dateert uit 1929). |
Shropshire Record Office, Shrewsbury (testament George Durant de oudere, enige brieven, aantekeningen W. Watkins, veilingcatalogi). |
Local Studies Library, Shrewsbury (o.a. aantekeningen van J.E. Auden en J.H. Clarke, tekeningen van Hoones Smith uit 1821, foto's en gravures, veilingcatalogi). |
Staffordshire Record Office, Stafford (Lord Hathertons ongepubliceerde dagboeken voor 1855). |
A Description of Tong-Castle, Shropshire. Wolverhampton, 1786 (veilingcatalogus). |
John Byng, Viscount Torrington, The Torrington Diaries, 4 delen, New York/Londen 1970 (ed. princ. Londen 1934-1938), iii. A Tour To the North: 1792, 137-140, 157. |
G.H. Boden, The History of Tong Church, College, and Castle, Wolverhampton s.a. (third revised edition). |
Catalogue of the Whole of the Valuable Contents of Tong Castle, near Shiffnal, s.l. 1856 (veilingcatalogus Messrs. Christie and Manson). |
Edowe's Journal (Salopian Journal), December 4, 1844. |
George Griffiths, A Guide to Tong Church, Oswestry 1885. |
id., A History of Tong, Shropshire, Newport 1894, (second edition). |
Gwyn Headley en Wim Meulenkamp, Follies: A Guide to Rogue Architecture in England, Scotland and Wales, Londen 1990 (ed. princ. 1986), 192-195. |
Christopher Hussey, ‘Tong, Shropshire ii’, Country Life, 1946, 578-581. |
Illustrated Particulars, with Plans, of the Tong Castle Estate, Shropshire, 1855 (veilingcatalogus Messrs. Driver, Surveyors, Land Agents & Auctioneers, second edition). |
R.M.C. Jeffery, The Durants of Tong Castle: A Lecture, Tong s.a. |
T.P. Marshall, Tong and its Associations, Newport (1905). |
Wim Meulenkamp, ‘A Note on the Tong Hermit’, Follies: The Newsletter of the Follies Fellowship, i, nr. 3, Summer 1989, 4. |
D.H. Robinson, The Wandering Worfe, Albrighton 1980. |
The Salopian Journal, September 18, 1839. |
John Salter, ‘Tong and the Blessed Durants’, Shropshire Magazine, xxi, nr. 6, August 1969, 22-23. |
The Shrewsbury Chronicle, August 30, 1839. |
id., September 13, 1839. |
id., December 6, 1844. |
id., August 10, 1855. |
id., September 14, 1855. |
The Shrewsbury News and Cambrian Reporter, September 7, 1839. |
id., September 21, 1839. |
The Shropshire Conservative, nr. 217, December 7, 1844. |
Rubert Smith, ‘Bridgenorth Hermitage’, Transactions of the Shropshire Archeological and Natural History Society, 1, 1878, 159-172, 171-172. |
‘Viator’, A Guide to the View from Brimstree Hill, Shiffnal 1858, 42-44. |
- ‘Pray for the repose of his soul. He was so tired.’ |
|
|