Maatstaf. Jaargang 38(1990)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 77] [p. 77] Jean Luc Lambreghts Gedichten Visite Mijn knieën knikken, ik slik, bel aan. Ze zet me lauwe koffie voor. We staren langs elkaar heen. Naarmate we staren wordt de koffie kouder en minder zwart. Ik tel de tegelrijen, tien, speel een gast die, bij zwijgen gebaat, schor en zouteloos nergens over praat. Ten slotte zegt ze: ‘Ga weg.’ Ik ga weg als een lamme die weer kan zien, bvb. dat ook dit soort liefde geen kunst is zolang het ruggemerg niet trilt en een traan de blik niet scherpt. (Zolang donkere drank schijnt te verbleken als in het kopje de witte bodem zichtbaar wordt.) Ze gaat me voor - het ga me goed. Ik speel stug door. Dat een grijze hemel mooi is als je wat van drama kent. Ze sluit de deur. Een stil trottoir. Met mijn zinnen lang niet klaar: proef dit, voel hier, kijk dan, hoor eens hoe een cabotin de straat uit rent. [pagina 78] [p. 78] Genese ‘Vader Dient Gedood,’ luidt de krantekop in zijn droom naast dingen in de trant van ‘Moeder Wil Mij Bloot.’ Tussen de regels wordt het jongetje rood. De wekker huilt. Schelle onrust in het wakende hoofd, Dr. Freud weegt door als lood. Apetrots zitten de ouders aan het ontbijt, want hun kind lijdt aan het leven, daarvan worden kinderen groot. Vorige Volgende