Maatstaf. Jaargang 38
(1990)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
Jan Ipema
| |
[pagina 69]
| |
in de eerste plaats het gebied van de contemporaine stromingen in filosofie en cultuurfilosofie alsmede de achtergronden daarvan. Dan is er zijn ‘tijd’, dat complex van grotendeels gruwelijke en deels fascinerende gebeurtenissen dat onze twintigste eeuw vormt. Het eerstgenoemde gebied is inmiddels rijkelijk in talloze, de diverse deelaspecten van het werk behandelende studies, vertegenwoordigd. Ik laat het voortreffelijke werk van Bohrer hier even buiten beschouwing waarin het ‘ästhetische Urteil’ centraal staat.Ga naar eind3 Het andere gebied, dat van de ‘tijd’, is stiefmoederlijk bedeeld. Wij moeten het nog steeds doen met het inmiddels natuurlijk sterk verouderde werkje van Karl O. Paetel dat op zich een zeer verdienstelijke aanzet was.Ga naar eind4 Als enige bezwaar kan men zien dat Jünger daar zelf te vaak in aan het woord was. In 1988 verscheen Heimo Schwilks prachtige fotobiografie, royaal van tekst voorzien, maar meer de ‘oppervlakte’ der eeuw bestrijkend dan tot scherp inzicht gerakend, en uitsluitend ontleend aan werk van Jünger zelf.Ga naar eind5 Waar blijft het omvattende, zowel analyserende als beschrijvende boek over Jünger en zijn tijd? Misschien mag men zo'n boek niet eens een biografie noemen, die immers pas geschreven kan worden als een biograaf de onbeperkte beschikking heeft over Jüngers brieven, oorspronkelijke manuscripten en dergelijke. Maar die bevinden zich ‘unter Verschluss’ in de archieven van de schrijver in Wilflingen. De laatste tijd deden hardnekkige geruchten de ronde dat er op korte termijn een Jünger-biografie zou verschijnen en wel van de hand van de Zwitser Martin Meyer, feuilletonredacteur bij de Neue Zürcher Zeitung. Eindelijk een biografie, ook al had Rolf Hochhuth geschreven: ‘Wozu auch eine Biographie? Er gab sie selbst in seinem durch und durch autobiographischem Werk.’Ga naar eind6 Maar ook de grote studie van zevenhonderd bladzijden van Martin Meyer bleek geen biografie te zijn, wel een poging om ‘die Motive von Jüngers Denken vor dem Hintergrund des Zeitgeschehens zu erhellen’. In zijn voorwoord schrijft hij: ‘Eine Biographie war aus mehreren Gründen nicht beabsichtigt. Zum einen ist sie kaum möglich, denn alle persönlichen Dokumente wie Manuskripte, Briefe, Briefwechsel, Werkstatt-Notizen befinden sich, der Öffentlichkeit nicht zugänglich, in Jüngers Wilflinger Archiv unter Verschluß. Zum anderen trägt sich das Werk selbst, ohne daß der Autor in seinen Texten sich bis ins Ungreifbare zurückzöge. Endlich kann allein die künstlerisch verantwortete, publizierte Botschaf darüber aufklären, worauf die Bedeutung von Ernst Jünger beruht.’Ga naar eind7 Dat neemt niet weg dat het werk van Martin Meyer van een omvattende conceptie is, geen deelaspecten behandelt en het contemporaine denken geheel overziet en aan Jüngers denken relateert. Maar een biografie is dit boek inderdaad in de verste verte niet.
Hoe is die schroom om een diepgravend boek over Jüngers leven en zijn tijd te schrijven te verklaren? Evenals Hochhuth, stelt ook Meyer dat een biografie eigenlijk niet van node is. ‘Das Werk trägt sich selbst.’ Het blijft wáár dat Jünger een controversiële figuur is. Voor sommigen is hij de belichaming van het KwaadGa naar eind8, anderen beschouwen hem als de scherpzinnige seismograaf of als de nobele indirecte bestrijder van het nationaal-socialisme. Voor het conservatieve deel van de Bondsrepubliek is hij een galjoensfiguur: Bondskanselier Kohl bezoekt hem op zijn verjaardag. De socialistische Franse president Mitterand echter ook! De critici van Jünger trachten sinds jaar en dag zijn verwerpelijkheid aan te tonen op grond van het werk en komen kennelijk daardoor niet aan biografisch onderzoek toe. De Jünger-adepten, in Duitsland spottend de ‘Jünger-Jünger’ - de Jünger-discipelen - genoemd, houden zich eveneens verre van al te diepgravend biografisch onderzoek, omdat het object hunner bewondering er keer op keer blijk van heeft gegeven dat het ‘historische factum’ voor hem slechts de afspiegeling is van dieper of - zo men wil - hoger liggende patro- | |
[pagina 70]
| |
nen tot welke door te dringen ons hier niet gegeven is. Niet zelden ontstaat bij het raadplegen van de secundaire Jünger-literatuur de indruk dat vooral de adepten zich niet wensen in te laten met zo iets banaals als de dingen van de dag. Een Duitse tijdgenoot van Jünger - Ernst von Salomon - heeft zulks altijd met ragfijne spot weten te becommentariëren.Ga naar eind9 De echte biografie is er dus nog steeds niet. Men zou het ontbreken daarvan misschien ook kunnen toeschrijven aan het streven Jünger in zijn werk ‘op te sluiten’ en hem zo doende te exemplificeren voor de antidemocratische, conservatief-fascistische stroming van de jaren twintig en dertig die fel tegen de Republiek van Weimar was, een staat die - ik krijg vaak die indruk - door menig Nederlands intellectueel jonger dan zestig idealiter gezien wordt als een bruisende culturele gemeenschap waarin naar hartelust gedanst, geschreven, toneel gespeeld werd en onvergetelijke films ontstonden. De roaring twenties in Berlijn, het kon niet mooier! Het was echter een kleine groep kunstenaars en intellectuelen die dit verschijnsel droeg. De werkelijkheid voor de meesten was bittere armoede, werkloosheid, inflatie. Terwijl het materieel uitstekend verzorgde gezin Mann abstracte idealen bezong, Erica en Klaus Mann cabaretteksten concipieerden aan een marmeren blad van een cafétafeltje in de kunstenaarswijk, beet menig Duitser op een houtje, at dagelijks zijn dunne aardappel- of koolsoep en hoopte vergeefs op werk.
Jünger verwierp de Republiek van Weimar, maar hij was niet de enige. Hij stoelde met deze opvatting op een communis opinio bij de bevolking en het was trouwens niet alleen het conservatief-rechtse deel van het volk dat niet in Weimar geloofde, het waren ook de mannen van links: Ernst Niekisch, Kurt Tucholsky, Brecht. De smaad van Versailles werd niet alleen door ijzervretende veteranen in reactionaire soldatenbonden als grievend ervaren, maar ook door beproefde voorstanders van een socialistisch Duitsland. Al te vaak dragen de critici van Jünger argumenten aan als: al tijdens de Republiek van Weimar behoorde hij tot de antidemocratische krachten. Zulke kritiek bevat natuurlijk wel een kern van waarheid, maar is toch veel te grofmazig wanneer er niet dieper op de jaren 1919-1932 wordt ingegaan.Ga naar eind10
Hier komen wij tot de kern van het pleidooi voor een Jünger-biografie zoals die er nog niet is. Het voortreffelijke boek van Bohrer over de Ästhetik des Grauens, over het Momentanisme; de gedegen studie van Martin Meyer zoals die net verschenen is, ze behoren tot het beste wat er tot dusver verschenen is maar gaan over het werk en over niets anders dan het werk, dat van Bohrer over het Frühwerk. Ze moeten worden aangevuld met een boek over Jünger en zijn tijd. Deze overwegingen hebben mij al geruime tijd geleden de pen doen opvatten ook al besef ik dat mijn ‘biografie’ het zonder de archieven van Wilflingen zal moeten doen. Want waarom is dat werk van Jünger nog steeds zo lezenswaardig, boeiend, controvers? Hier is maar één antwoord: hij heeft het tijdperk gethematiseerd dat ons nog steeds zo in zijn greep houdt, fascineert, doet huiveren, maar waar wij niet buiten schijnen te kunnen, het tijdperk van de twee Grote Oorlogen, van de totalitaire bewegingen en de vernietigingskampen. Hij heeft in allegorieën laten zien wie hun duivelse rollen speelden en waarom: de Mauretaniërs - Techniker der Macht -, de Oberförster, de Proconsul. Hij heeft die tijd beschreven, in strakke, magischrealistische beelden, huiveringwekkend, koud, onheil aankondigend zoals Willinks schilderij ‘De Jobstijding’. Zijn kracht ligt zeker niet in bespiegelingen die een soort filosofische lappendeken vormen waarop stiksels vanaf de Griekse natuurfilosofen, Plato tot Hamann, Schopenhauer en Nietzsche. Het is zijn tijd die ons intrigeert en die hij, de naar het Tijdloze strevende, tegen wil en dank heeft gethematiseerd. Hij dwingt tot nadenken over die tijd: door de lectuur van | |
[pagina 71]
| |
zijn In Stahlgewittern, Das abenteuerliche Herz, vooral van Der Arbeiter, van Auf den Marmorklippen en Heliopolis, de Tagebücher.
Inmiddels publiceert hij al zeventig jaar. In 1920 verscheen In Stahlgewittern en in maart van dit jaar Die Schere. Zelfs Goethe en Thomas Mann hebben hem in dit opzicht niet kunnen evenaren en wie kent een schrijver die alle staatsvormen sinds de stichting van het Reich in 1871 bewust heeft meegemaakt - het keizerrijk, de Republiek van Weimar, de nazi's en de Bondsrepubliek - en van zijn werk beweert ‘es sei einheitlich’? Zo'n opmerking prikkelt tot stellingname. Jünger is de schrijver die ‘in zijn tijd staat’, ook al is hij zelf juist wel eens een andere mening toegedaan. Hij wenste de methode van zijn ‘leraar’ Nigromontanus in Das abenteuerliche Herz (zweiter Fassung) te volgen: ‘Unter der Schleife verstand er eine höhere Art, sich den empirischen Verhältnissen zu entziehen.’ Intussen ontving Jünger niet alleen de Franse staatspresident Mitterand maar ook bondskanselier Kohl samen met de premier van Spanje Felipe Gonzales, het tweede Romaanse land naast Frankrijk dat in hem de grote representant ziet niet alleen van de Duitse maar ook en vooral van de Europese literatuur. Kohl schreef hem in een felicitatiebrief ter gelegenheid van zijn vijfennegentigste verjaardag op 29 maart: In Ihrem einzigartigen literarischen Werk spiegelt sich die ganze Vielfalt eines Lebens vor dem Erfahrungshintergrund der Ereignisse und Wechselfälle eines Jahrhunderts deutscher und europäischer Geschichte. Het was overigens niet allemaal goud wat op Jüngers verjaardag blonk. Zo verscheen dit jaar van Text und Kritik - Zeitschrift für Literatur, - een themanummer over Jünger waarin bijdragen van Wolfgang Kämpfer, Jürgen Manthey en Wolfgang Heißenbüttel die geen spaan van hem heel laten. Dit nummer verscheen dan ook tegen de zin van Jünger in, ook al gaf hij merkwaardigerwijze aan de uitgever van dit tijdschrift, Heinz Ludwig Arnold, die gedurende zeven jaar Jüngers secretaris in Wilflingen was, toestemming tot het afdrukken van zijn Sizilischer Brief an der Mann im Mond. De Jünger-vereerder Heimo Schwilk, dezelfde die de prachtige fotobiografie van Jünger samenstelde waarvan hierboven al sprake was, boort dit nummer van Arnold de grond in en noemt het een ‘einen überflüssigen Band’.Ga naar eind11 De vereerders en de bestrijders van de oeroude maar vitale schrijver bevechten elkaar nog steeds op leven en dood en dat bekomt hem goed: zelf verwaardigt hij zich niet in te grijpen waardoor zijn rol slechts groeit.
Dat het schrijven van een echte Jünger-biografie gezien de opvattingen van de schrijver zelf geen eenvoudige zaak is, behoeft inmiddels geen betoog meer. De ‘anekdote’, die essentiële bouwsteen van elke biografie, ligt in het geval Jünger niet voor het oprapen; zijn vrienden respecteren zijn visie en spreken ‘in universele termen’, zijn vijanden waren geen intimi. Van de eerstgenoemden is het alleen Ernst von Salomon die meer vertelt dan Jünger zelf misschien lief is. Een gesprek met de vroegere Bursche (= oppasser) van luitenant Jünger uit de Eerste Wereldoorlog leverde, getuige een Spiegel-interview van enkele jaren geleden, niet meer op dan bewonderende opmerkingen over zijn vroegere ‘heer’.
Het anekdotisch-intieme moet in wisselwerking staan met het ‘Rad der Geschichte’ zoals Hegel het noemde en de biografie moet, om te vermijden dat er uitsluitend een collectie ‘aardige’ anekdotes ontstaat, interpreteren. Dat houdt in dat de biograaf een zekere verwantschap met de beschrevene heeft, een verwantschap die natuurlijk ook door een haat-liefdeverhouding mag zijn bepaald; die kan dan leiden tot een liefdevolle beschrijving maar ook tot een ‘afrekening’ - zoals Pressers prikkelend-boeiende Napoleon-biografie er een was. Zulk een engagement van de biograaf voorkomt in ieder geval het ontstaan van die dorre opsommingen van feiten en gegevens waaraan helaas veel Duitse biografieën mank gingen | |
[pagina 72]
| |
of nog gaan: als hoger soort telefoonboeken. Het is die subjectiviteit die de contemporaine biografie in Nederland tot een nieuw genre aan het maken is.
Bij de beschrijving van Jüngers leven intrigeren mij enkele fasen, ‘tijdcomplexen’, in het bijzonder. Ze zijn essentieel voor de ‘plaatsing’ van het in die tijd geschreven werk. Bovendien is het van belang te weten of Jünger altijd zoals hij het zelf eens uitdrukte ‘gegen den Strom schwamm’. Ten eerste: Jüngers schooltijd viel in de jaren 1900 tot 1914. In die tijd ontkwam vrijwel geen gymnasiast aan de invloed van de Jugendbewegung. Armin Mohler noemt deze beweging terecht ‘die merkwürdigste der hier besprochenen Erscheinungen: ein Aufstand der Jugend gegen die Welt der Väter, als welche der Wilhelminismus aufgefaßt wird - gegen eine Welt des Scheines und der Künstlichkeit.’Ga naar eind12 Niets heeft zijn generatie zo gevormd en gekneed als die beweging! Dat Nietzsche in belangrijke mate heeft bijgedragen tot het ontstaan van de Jugendbewegung, zal niemand verwonderen. Toch was het de grote popularisator van Nietzsche, Julius Langbehn, die de Duitse scholier uit die dagen rechtstreekser beïnvloedde. Zijn toen beroemde en nu geheel vergeten boek ‘Rembrandt als Erzieher’ beleefde binnen twee jaar negenendertig drukken, terwijl de oplagen na 1919 tot duizelingwekkende hoogte stegen. De boodschap van Langbehn was dat er als tegenwicht voor het door joden, Slaven en Hugenoten beheerste Pruisen van Bismarck en Wilhelm ii een raszuiver Nederduits rijk moest komen waarin Hollanders, Nederduitsers, Skandinaviërs en zelfs Engelsen à la Cromwell de kroon zouden vormen. Langbehn vestigde zijn hoop op de Duitse jeugd.Ga naar eind13 De raszuiverheid speelde een grote rol. De Artamanen, een groepering in de Jugendbewegung, wilden de door Polen bewoonde landbouwgronden in het oosten van het Rijk van ongenode gasten ‘zuiveren’. Ook Jünger moet Langbehn gelezen of op zijn minst diens boodschap gekend hebben. Nietzsche was te abstract, te moeilijk, de lectuur veronderstelde een kennis van de klassieken die jongeren nog niet hadden. Wat Langbehn schreef, was duidelijk en direct, verwoordde wat de jongeren in vage termen dachten en voelden. Tegenwoordig wordt Langbehn als een psychopaat beschouwd.Ga naar eind14 De bestseller uit die tijd van Hermann Popert, Helmut Harringa, heeft hij in ieder geval gelezen. Het is het verhaal van de student die uit afkeer van genoten seks en drank de Noordzee inzwemt om daar een reinigende ondergang te beleven. Na omgang met een meisje van lichte zeden was hij besmet geraakt door de spirochaeta pallida. Men denkt hier onmiddellijk aan Adrian Leverkühn. Wat in die tijd broeide en kolkte verklaart veel van wat later in Duitsland aan noodlottigs zou geschieden. Jüngers vlucht naar het Vreemdelingenlegioen is een aspect van die sfeer.
Ten tweede: de periode van de Eerste Wereldoorlog, de Grande Guerre. De door de Jugendbewegung gevormde jongeman ondergaat de verpletterende confrontatie met de Materialschlacht. Hoe verwerkte hij die? Jünger geeft er een beeld van, een scherp beeld, volgens André Gide het beste dat hij over de Eerste Wereldoorlog ooit heeft gelezen. Het wijkt in sterke mate af van de ‘oorlogsboeken’ van nationalisten als Dwinger en Schauwecker, namen die inmiddels vergeten zijn. De bestseller Im Westen nichts Neues van Remarque staat haaks op In Stahlgewittern van Jünger. Ludwig Renn, telg uit een adellijk geslacht, beschreef zijn ervaringen aan het front zodanig dat de lezer elke gedachte aan heroïsch gedrag laat varen. Hoe ondergingen de combattanten, waar ze ook vandaan kwamen, deze beproeving? Daar waren in Duitsland de beroemde ‘Kriegsfreiwillige’, jongelui uit de kleine en hogere burgerstand, die massaal sneuvelden; tot hen behoorde Jünger. Hoe verging het de ‘gewone man’ in uniform? Die zal in de loopgraven wel niet in Tristram Shandy hebben gelezen, maar de dagen die hem nog van zijn verlof scheidden naarstig | |
[pagina 73]
| |
hebben geteld. Als supplement op Jüngers In Stahlgewittern moet men het boek van Denis Winter lezen: Death's Men; ik zeg duidelijk als aanvulling en niet als correctie zoals velen het misschien liever zouden willen.Ga naar eind15 Dan komt die fascinerende periode tussen de beide grote oorlogen. Eerst de vijf jaar in het leger van honderdduizend man, de Reichswehr, waarin hij bevriend raakt met Oskar von Hindenburg, de zoon van de latere Rijkspresident die in 1932/33 zo'n noodlottige rol zou spelen. Verder de jaren van studie, in Leipzig en in Napels, de contacten met de beweging van de Vrijkorpsen, ook wel Hitlers Herolds genoemd. De tijd van het publiceren in Arminius en andere nationale organen, de affaire van de Landvolkbewegung en de vestiging als vrij schrijver en publicist in Berlijn in 1927. De cursus vliegen die hij bij een opleiding voor verkeersvliegers in Staaken volgt. En vooral zijn inmiddels uitgebreide vrienden- en kennissenkring! Zeg mij wie uw vrienden zijn en ik zal u zeggen wie gij zijt. Maar geldt dat ook voor Jünger wiens vrienden zich in zeer uiteenlopende kampen bevonden? Ik denk aan de aartspruis en nationalist Ernst von Salomon, aan Schauwecker, Heinz, Otto Strasser om er enkelen te noemen; maar ook aan Brecht, Bronnen, Mühsam en Toller. Van buitengewoon grote invloed is zijn vriendschap met de radicaallinkse Ernst Niekisch geweest en naast Spengler was het Niekisch die tot de conceptie van het grote essay Der Arbeiter heeft bijgedragen. Ik ben hier niet volledig in mijn opsomming van wat er in die biografie allemaal in kaart moet worden gebracht. Het volgende grote ‘complex’ vormt dat van de Tweede Wereldoorlog, waarin Jüngers relatie tot Frankrijk een rode draad vormt die zelfs doorloopt tot in het heden: zijn bezoek op 22 september 1984 aan het Ossuaire in Douaumont in gezelschap van de Franse staatspresident Mitterand en de Duitse bondskanselier Kohl. De Jünger-kenner heeft Strahlungen gelezen, weet dus van de omgang met Léautaud, Jouhandeau, Paulhan, Cocteau; met de Haute-Collaboration: Paul Morand en diens vrouw, Benoist-Méchin, Abel Bonnard. Maar er blijft veel te reconstrueren buiten het werk om: niet iedereen kon deze gecultiveerde bezoeker van de beroemde en exclusieve Parijse salons littéraires in het zevende en zestiende arrondissement waarderen. Zo moet Sartre hem hebben gehaat als vertegenwoordiger van de bourgeoisie. Dit gegeven stamt niet van Jünger zelf. De biograaf heeft veel te reconstrueren en moet de feiten uit autobiografisch getinte delen van het werk alsmede uit de dagboeken voorzichtig en met wantrouwen tegemoettreden. Dat blijkt uit wat Helmut Heißenbüttel over een notitie van Jünger in Siebzig verweht onder de vijftiende juli 1974 heeft geschreven. Wat Jünger daar beweert, blijkt niet geheel juist te zijn en Heißenbüttel kon dat weten daar hij bij het door Junger genoemde gesprek aanwezig was. Dat vond plaats tijdens de Michaux-tentoonstelling in St. Gallen.Ga naar eind16 Bekend is wat Jünger in zijn Parijse dagboek over een zekere Merline (= Céline) schrijft nadat deze in aanwezigheid van Jünger een geweldige scheldkanonnade tegen de joden ten gehore had gebracht. ‘Es war mir lehrreich, ihn derart zwei Stunden wüten zu hören, weil die ungeheure Stärke des Nihilismus durchleuchtete. Solche Menschen hören nur eine Melodie, doch diese ungemein eindringlich. Sie gleichen eisernen Maschinen, die ihren Weg verfolgen, bis man sie zerbricht.Ga naar eind17 De laatste biograaf van Céline nu is van mening dat Céline Jünger bewust heeft willen provoceren daar Jünger precies alles vertegenwoordigde wat Céline haatte: de aristocraat met zelfbeheersing, de ‘fijne meneer’ en de Boche. Ik denk dat die biograaf - ook Gerhard Heller is die mening toegedaan - het juist ziet.Ga naar eind18 Wat was - om iets anders aan te snijden - de basis van Jüngers vriendschap met Speidel? Hoe was het nu precies gesteld met zijn relatie tot de samenzweerders van de twintigste juli 1944? Waarom wilde hij vele jaren later, na ruggespraak met Speidel, de Brit David Irving, die met zijn Rommel-biografie bezig was, | |
[pagina 74]
| |
niet ontvangen? Eigen mededelingen daaromtrent zijn vaag of ontbreken in het geheel. Aandacht verdient het jaar 1945 - de Zusammenbruch - en Jüngers contacten met overwinnaars en overwonnenen, onder wie gevluchte Nederlanders. Jünger beziet hen vanuit een andere optiek dan wij bevrijde Nederlanders dat deden en dat is gezien zijn biografie niet verwonderlijk. De periode na de Tweede Wereldoorlog verloopt rustig. Jünger behoeft niet meer in de muil van de Léviathan te kijken. Hij publiceert, veel en met regelmaat, krijgt prijzen, geeft aanstoot, wordt verguisd en bewonderd. Onlangs werd hij vijfennegentig en nog verschijnt er werk van zijn hand, nog voeren bewonderaars en verguizers van zijn werk verbeten gevechten. Wie hem op 29 april van dit jaar op de Westduitse televisie zag, moest wel de indruk krijgen dat deze ‘letzte Klassiker’ in de laatste decennia weinig is veranderd: dezelfde kaarsrechte houding van weleer, de ‘schnarrende Kommandostimme’, de man die nog steeds dagelijks enkele uren wandelt. Niemand zal verbaasd zijn wanneer Ernst Jünger over vijf jaar honderd wordt. Dan moet en zal de laatste hand aan zijn biografie gelegd zijn, daar heeft hij recht op, deze ‘General i.R. als Goethe’.
Bondskanselier Kohl van Duitsland en premier Gonzalez van Spanje bezoeken Jünger t.g.v. zijn vijfennegentigste verjaardag, 30 maart 1990.
|
|