Maatstaf. Jaargang 38(1990)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 64] [p. 64] J. Eijkelboom Gedichten Wijziging van uitzicht 1 De laddersteile trap, het slappe koord ernaast, het nauw portaal, de pijpenla waardoor je bijna zijdelings nabij het raam moest komen. Maar dan dat overzicht, hoe breed het water was, hoe ruim de lucht, hoe statig toch de haastige konvooien. 2 Van hieruit klein stuk lucht en achtergevels, zo verscheiden als water eigenlijk nooit was. Door overledenen gebouwd, bijna verbrokkeld tot natuur, soms bijgepleisterd of opnieuw gevoegd. Een late uitbouw nooit voltooid. Iemand voert op verborgen binnenplaats thuisloze duiven. Hun dof gekoer vervult dit huis tot in zijn diepste nissen. Mis ik het krijsen nu van meeuwen? Kijk, in die hoge hoek nestelt zich zonlicht, goud op steen. Het kind roept helder als voorheen. [pagina 65] [p. 65] Modesties Woorden gewoon als kippevleugels kennen geen leugens, maken de zaken niet mooier - zijn te verlegen. Gedachten scharrelend als pasmunt onder wisselende heren slijten tot op hun simpelste zin maar blijven rouleren. Onkruid mag niet tot wasdom komen. Toch, van tijd tot tijd raakt het in bloei, ofschoon niemand kijkt. naar Philip Larkin [pagina 66] [p. 66] Lied Daar in de verste vleugel voorbij het groot gazon draaien in paren de zusters de lakens om en om. De lakens rijzen en dalen op een geregelde maat; de zusters moeten wel zingen zo netjes als het gaat. Dan wordt het laatste laken met vaste hand ontplooid en wordt de laatste Jonas juichend de lucht in gegooid. Ik keer mij om en je bent er nog steeds in de kooi van je bed. Gulzig slurp je het vocht uit watjes met water gedept. Straks komen de witte zusters en maken haast geen geluid. De lakens moeten nog wachten. Eerst spuugt de walvis je uit. [pagina 67] [p. 67] Vooroorlogs 1 Rechtvaardig aan tafel, hij, voorzitter van het gezin, machinist van de mahoniehouten klok met koperen plaat die zijn vrouw glans geeft. Recht als zijn scheiding de stoel waarop hij tussen scheurkalender en potplant luistert naar de radio waarop een bakelieten stem de wereld uitlegt, feilloos. 2 Het hondje kijkt in de lens maar zij, ze doet alsof ze niet weet dat ze gekiekt wordt. De leliën op de ronde tafel geuren naar teraardebestelling. Aan de wand het oplichtend wit van de geit, meermaals uitgebeeld door een schilder die vroeg overleed aan de tering. Maar het theelichtje blinkt en de fluitketel zingt. Zij zit zo weelderig in haar crapaud, kijkt dom van geluk neer op het hondje in haar satijnen schoot. Zij gaat zo kennelijk nooit dood. Vorige Volgende