Maatstaf. Jaargang 38
(1990)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
Ed Leeflang
| |
[pagina 17]
| |
Het binnenlandDe afgunst in dit land steekt diep.
Onrecht valt slecht en de riolen
zijn niet verstopt. De torenkraai
sliep goed vannacht, zo duif en mus,
er wees geen tankgeschut stijf
naar het postkantoor.
De soort kwam op het strand,
in brede bedden liggend voor.
Tussen terrassen en de toekomst
is slechts licht verdriet,
afgunst op wie in woede schrijven,
want wat niet nodig is,
dat is er niet.
Dag en nacht blijft de tyrannie
te redelijk om te verdrijven.
| |
[pagina 18]
| |
DwaalgastOmdat de wereld wil vergaan
is stille middag ook al goed;
de weide helt, een vogel van het gras
of van de poelen moet het zijn,
zo hoog klinkt zijn waarom.
Windstoot met vleugels aan,
sprakeloos achterna gezien
en breeduit weggegaan,
achter de haag verdwenen.
Heeft zich zittende op een paal
nog voorgedaan die dag. De gids,
de kijker, niets vertrouwd,
toen we besloten tot geluk
of tot abuis - er is geen keus -
de grijze wouw.
| |
[pagina 19]
| |
Aalscholverkolonie 1944Achter de kragen van dofgroen riet
is niemand en de oorlog niet.
Ons bootje laat een kronkelend spoor
in velden lelies en gele plompen.
Witte skeletten zijn hun bomen.
Zij kijken na met draaiende nekken,
afzijdig tronend op kale stompen.
Wat voorbijgaat zal niet ver komen.
| |
[pagina 20]
| |
IJsvogelEen zondagmorgen, altijd ruist de beek;
wij liepen door de wei, geen van ons keek
erg uit zijn ogen. Daar kwam van rechts
oranje blanje bleu hij uit een duister
groen gevlogen. God wat een schrik.
Wat je in liefde voelen wil, de jubel
van het ogenblik. Hijzelf schoot weg
stroomafwaarts onder elzetakken
over de kleine brug. Schot in de dag.
Hé, ach, oh, denk hem terug.
| |
[pagina 21]
| |
Over de schoonheidDe koekoek is een mongool van de mei
en leert er voor niemand een lettergreep bij,
een val lijkt zijn vlucht en verderf is zijn ei.
Een lichte bries en daar zingt het nietig
biestarwegras. Buk diep. Het klinkt nietig,
nooit anoniemer en ver van verdrietig;
oud koorwerk voor het gehorige brein
waarvan de partijen verloren zijn.
Vergeet. Voor geluk werd dat huis te klein.
In schaamte om schoonheid zouden we leven.
Van schrik meteen maar ons woord gegeven.
Het rijm en de ratten zijn gebleven.
| |
[pagina 22]
| |
GelijkAls je gelijk hebt, zweven de meeuwen
als altijd, dalen neer en zitten
spiedend op hun palen. In het grachtwater
spiegelt zich een doods betongebouw
tot een barokkerk, want je hebt gelijk.
De avond en de middag kloppen.
Aan de overkant in het verlichte raam
zijn twee personen in gesprek, planken
en schragen liggen in het maanlicht
op de woonboot voor je deur. Zij zwijgt.
Je hebt nog steeds gelijk.
Laat iedereen je haten. Een fiets
kan rammelend voorbijgaan, de dahlia
knakt om in een vaas op tafel. Zij heeft
de Grote Beer en jou tegen haar zin
met rust gelaten. Je hebt gelijk
en dieper zul je slapen.
|
|