hebben bestaan; dat was echter geen reden om hun een artikeltje te onthouden.
Al spoedig wist men van geen ophouden meer. Eeuwenlang zijn Arabische en ook andere moslims doorgegaan, encyclopedieën vol te schrijven met ‘levens’ van ministers, gouverneurs, rechters, koranlezers, artsen, dichters, zangers, juristen of andere bekende tijdgenoten. Dozijnen Who-is who-achtige werken hebben zij geproduceerd, die zich vaak specialiseren in een bepaalde stad of eeuw; andere behandelen juist weer alle beroemde moslims door de eeuwen heen. Hier en daar wist men van gekkigheid niet meer, wat te verzinnen: zo is er een lexicon van mensen die heel oud geworden zijn, en een ander van alle dichters die Mohammed heetten. Een forse studiezaal kan met al deze werken gevuld worden.
Vrouwenlevens zijn in de minderheid: één vrouw op tien, twaalf mannen, dat is voor de oudste tijd ongeveer de verhouding. De vrouwen zijn niet tussen de mannen vermeld, maar staan bij elkaar, achter in het werk. Sommige moderne uitgevers hebben zelfs aparte indexen gemaakt over mannen en vrouwen.
Als voorbeeld van een latere schets neem ik er een over Niftawayh (858-935). Wat mij voor hem inneemt is dat hij zo volstrekt tweederangs is. Hij hield zich bezig met grammatica, filologie, biografie, poëzie, islamitische wet en hij verzamelde spreekwoorden, maar het stelde weinig voor. Zijn gedichtjes zijn flauw en in grammatica was hij zelfs spreekwoordelijk slecht. Misschien was hij in het toenmalige Baghdad vooral opvallend, want hij moet een soort dandy geweest zijn. Hij verfde zijn haar blauw en was nogal verwijfd. In theorie was hij een aanhanger van de kuise liefde, maar volgens een satirisch dichter uit die tijd zou hij altijd willig zijn geweest, een stevige jongeman met een groot lid te behagen. Het tekstje is grover dan gewoonlijk het geval is, maar het is te grappig om onvertaald te laten:
‘Niftawayh wilde naar de kopslagersstraat, maar hij kende de weg niet. Hij liep op een oude groenteboer af en vroeg: “Beste man, hoe kom ik in de kopslagersstraat?” De groenteboer wendde zich tot een buurman en zei: “Hé, zie je die jongen? God heeft er wel wat van gemaakt, maar voor mij komt hij te laat.” De buurman vroeg: “Wat zou je dan van hem willen?” Hij zei: “Ik kan hem niet meer neerleggen en ik heb niets meer om deze sukkel een beurt mee te geven.” Niftawayh sloop weg zonder te reageren.’
Anekdotes als deze zijn echter ingebed in een mengsel van zakelijke gegevens over data, over leermeesters en mecenassen, afgewisseld met de titels van de boeken van de beschrevene, of met een keur uit diens poëzie.
De lexica vormen niet bepaald toegankelijke lectuur. Om de geïnteresseerde lezer op weg te helpen volgen hier wat titels van vertalingen:
Ibn Ishaq, The life of Muhammad. A translation of Ibn Ishâq's Sîrat Rasûl Allâh. Oxford 1955. - Volledige vertaling.
Ibn Ishaq, Het leven van Mohammed. De oudste Arabische verhalen. Vertaald en toegelicht door Wim Raven. Amsterdam (Meulenhoff) 1980. - Bloemlezing.
Nabia Abbot, Aishah. The beloved of Muhammad. Tweede druk, London (Al Saqi) 1985. - De teksten zijn zelden letterlijk vertaald, veeleer bewerkt tot een ‘moderne’ biografie.
Muslim: Sahîh Muslim, being Traditions of the Sayings and Doings of the Prophet Muhammad as narrated by his Companions and compiled under the Title al-Jâmi'-us-Sahîh by Imâm Muslim. Rendered into English by Abdul Hamîd Siddiqî. 4 Vols. New Delhi (Kitab Bhavan) 1978. Ibn Khallikân: Ibn Khallikan's Biographical Dictionary. Translated from the Arabic by Bn. Mac Guckin de Slane. 4 Vols. Paris 1842-3 (herdruk Beiroet, Librairie du Liban, 1970). - Vertaling van een dertiende-eeuws lexicon van beroemde moslims.
Hartmut E. Fahndrich, ‘The Wafayât al-A'yân of Ibn Khallikân: a new approach’, in: Journal of the American Oriental Society 93 (1973), p. 432-445. - Een artikel over het voorafgaande werk.