die hem toch niet fatsoenlijk genoeg vond en hem liet lopen, en Reynolds de schilder die hij kort voor zijn dood nog sprak in Londen.
De laatste twee doen meteen denken aan de Club, het gezelschap van Dr Johnson en Boswell en Gibbon en Burke, waar zij ook lid van waren. Sterne is daar nooit voor in aanmerking gekomen, omdat hij geen Londenaar was misschien, maar bovendien paste hij niet in het kader. Johnson vond Tristram Shandy een werk dat zich alleen door gekkigheid onderscheidde, en Boswell die nogal eens met hem van mening verschilde zag er ook niets in.
Het kader van de Club was er een voor zware intellectuelen. Zo iemand was Sterne niet, al werd hij overal ontvangen als auteur van de dag en lieten sommige vrouwen zich door hem inpalmen.
Op het eerste gezicht lijkt het of Sterne tot zijn zevenenveertigste een obscure dorpsdominee was en zichzelf in 1760 verraste met zijn schrijftalent waarna hij een lieveling werd van de salons van Londen en Parijs. Bij nader toezien blijkt hij zijn romandebuut enigszins voorbereid te hebben: in de zin dat hij al eerder getoond had hoe onconventioneel hij was in zijn taalbeheersing, en vindingrijk in zijn gedachtenassociaties. Dat heeft Monkman in staat gesteld bijdragen van hem te vinden in de York Gazetteer. Het komt ook aan het licht in A Political Romance van 1759, een satire waarvan de kerk de publikatie wist te verhinderen; en in de preken, door Sterne zelf in vier delen uitgegeven en binnenkort te verwachten in de Florida Edition van zijn verzamelde werk.
Aan de andere kant blijkt bij nader toezien dat zijn succes niet onverdeeld was. Behalve de kerkelijke en letterkundige autoriteiten die op Tristram Shandy neerkeken waren er ook gewone lezers die er genoeg van kregen. Van de 4000 exemplaren van deel v en vi, eind 1761 verschenen, lagen er een jaar later 1000 nog opgestapeld. De totaalscore van zijn literaire carrière was dat hij van alle delen tegen de 4000 exemplaren verkocht heeft. Het was niet slecht, en hij had er een aardige bijverdienste aan naast zijn inkomsten uit de kerk; maar het is geen teken dat de verbeelding van zijn tijdgenoten door hem overweldigd was.
Dat is ook later niet gebeurd. Al is Tristram Shandy verzekerd van zijn plaats in de literatuurgeschiedenis, de lezers die gretig de negen delen (negen korte, in één Penguin) doornemen zijn naar mijn indruk veel minder talrijk dan de liefhebbers van Tom Jones, laat staan die van Pride and Prejudice. Hij had in moderne termen de aanleg van een cult figure, samen met verscheidene andere modernschijnende karakteristieken. Zijn twee remedies tegen de ziekte, seks en lachen, klinken voorbeeldig twintigste-eeuws. ‘I myself must ever have some dulcinea in my head - it harmonises the soul... - but I carry on my affair quite in the French way, sentimentally - “l'amour” (say they) “n'est rien sans sentiment”,’ schreef hij aan een vriend, en in de opdracht van zijn boek aan William Pitt legde hij uit: ‘I live in a constant endeavour to fence against the infirmities of ill health, and other evils of life, by mirth; being firmly persuaded that every time a man smiles, - but much more so, when he laughs, it adds something to this Fragment of Life.’
Deze levenskunst is ons vertrouwd, meer dan aan de achttiende-eeuwers. Dr Johnson zou net zo min als bisschop Warburton van Gloucester met wie Sterne overhoop lag bereid geweest zijn om seks en lachen uit te roepen tot zijn voornaamste antwoorden op de dood. Ongetwijfeld hadden zij andere tijdgenoten die ervoor voelden, of bij buien voor voelden, maar het ontwijkende en pretzoekende is pas typerend voor ons, tweehonderdjaar later (nu de dood langer ontweken kan worden, en amusement dag en nacht beschikbaar is).
Wie weet wat iemand zal beleven die al Sterne's verzamelde preken leest; misschien raakt die geïnspireerd, maar op zichzelf bekeken lijken zijn persoonlijkheid en levens-