ambassadeur in Berlijn (80 000 livres). La Mennais merkt kort daarna over hem op: ‘Hij is de merkwaardigste man die ik ken. Hij vormt een compleet toneelstuk op zich.’ Onmogelijk het daarmee oneens te zijn, voegt Guillemin eraan toe.
Wanneer kort daarna zijn politieke vrienden Villèle en Corbière bedanken als minister, neemt Chateaubriand ontslag als ambassadeur in Berlijn. In 1822 lukt het hem de uiterst belangrijke ambassade in Londen (300 000 livres) te bemachtigen. Chateaubriands zelfoverschatting blijkt uit zijn opmerking: ‘Als ik me terugtrek, wankelt de hele staat.’ Tijdens zijn ambassadeurschap bedenkt zijn kok, Montmirel, de chateaubriand of chateaubriant, een biefstuk die nog regelmatig in restaurants wordt geserveerd.
Eind 1822 wordt hij dan toch eindelijk benoemd tot minister van buitenlandse zaken. Guillemin heeft een uitlating van zijn neef Christian opgespoord: ‘Onze belangrijke oom is dus boven aan de ladder aangekomen. We hoeven nu nog alleen maar op zijn val te wachten.’ Het jaar daarna wordt Christian jezuïet, voegt Guillemin er laconiek aan toe.
Tijdens het ministerschap van Chateaubriand voert Frankrijk oorlog met Spanje, naar het schijnt hoofdzakelijk om het leger wat om handen te geven. Na de val van Cadix, waarmee Frankrijk de oorlog heeft gewonnen, ontvangt Chateaubriand zijn ‘Cordon bleu’, een hoge onderscheiding, niet onmiddellijk, maar met acht dagen vertraging. Het is reden tot grote ontevredenheid. In 1824 wordt hem het ministerschap weer ontnomen. De oorzaak daarvan is volgens Guillemin een gebrek aan solidariteit met zijn collegaministers geweest.
Na de verkiezingen van 1827 worden hem enkele ministeries aangeboden, waarschijnlijk die van onderwijs en marine, maar hij weigert. Buitenlandse zaken zou hij, volgens Guillemin, wel hebben aangenomen. In 1828 wordt hij ambassadeur in Rome, een post die hij het jaar daarna weer moet opgeven omdat Polignac eerste minister is geworden, een politicus die veel rechtser staat dan Chateaubriand.
Als Louis-Philippe in 1830 koning wordt, is het voorgoed afgelopen met Chateaubriands koketteren met de macht. Guillemin heeft daar alle waardering voor: ‘De wijze waarop hij het toneel verlaat, kost hem veel geld, maar is ontegenzeggelijk geslaagd.’ In de ogen van Guillemin wordt Chateaubriand daardoor zelfs gerehabiliteerd. Als hij kiest voor de afgezette koning Charles x, de Bourbon, tegen Louis-Philippe, de Orléans, is dat niet alleen een houding, maar ook een offer. Chateaubriand is dus, ook volgens Guillemin, moreel niet gehéél slecht.
Guillemin besteedt bijzondere aandacht aan de manier waarop Chateaubriand zijn geld uitgeeft. Zijn bodemloze put kent drie afdelingen. Ten eerste alles wat hij voor zichzelf nodig heeft: elegante kleding, voeding (hij was een gourmand), huisvesting en reizen. Dan de liefdadigheid: hij vormde een van de financiële steunpilaren van het ziekenhuis Marie-Thérèse. En ten slotte zijn maîtresses. Chateaubriand heeft er veel gehad. Desondanks schrijft hij dat zijn tijd en de wereld die hij heeft meegemaakt een dubbele eenzaamheid voor hem hebben betekend. Eenzaam en stil is zijn leven langs veel lawaai en tumult gegaan. Wanneer de liefde in zijn persoonlijk leven lijkt op wat hij in zijn boeken beschreven heeft, is er inderdaad lawaai en tumult geweest. Liefde is bij hem altijd verwoesting en vernietiging. De partners worden verscheurd of verscheuren elkaar.
Guillemin laat ons een boek lang zien hoe vals en onecht vele van de uitspraken van Chateaubriand klinken als we ze vergelijken met zijn leven en zijn werkelijke bedoelingen. Guillemins studie is één grote ontmaskering van zijn ‘held’, maar als hij op het punt is aangekomen dat er aan het eind van het boek afscheid van die held moet worden genomen, verklaart hij ‘en daar heb ik helemaal geen zin in’. En even verder: ‘Je vergeeft hem alles’ en: ‘Je verveelt je nooit met hem en dat is een onmetelijke verdienste.’