| |
| |
| |
Ed Schilders
Onversmaadbaar - De ‘Historiettes’ van Tallemant des Réaux
Eerste alinea. ‘In dit boek, het resultaat van mijn historisch onderzoek,’ schrijft Herodotus, ‘hoop ik twee dingen te doen; de herinnering aan het verleden levendig te houden door de verbluffende daden vast te leggen van zowel ons eigen volk als de volkeren uit Azië; en ten tweede wil ik in het bijzonder laten zien hoe deze twee rassen met elkaar in conflict kwamen.’
Eerste verrassing: onmiddellijk haast Herodotus zich om ons, de gewone, menselijke lezer, voor zijn verhaal te winnen. Nog geen twee alinea's verder wordt Io door Phoenicische zeelieden geschaakt, en slaan de Grieken terug door koningsdochter Europa te ontvreemden. De roof van Medea door de Grieken zou vervolgens Paris geïnspireerd hebben, die er met Helena vandoor ging.
Tweede verrassing. Wat we zojuist gelezen hebben, is misschien waar, misschien ook niet. Herodotus is niet van plan daar een uitspraak over te doen. Heel kort vertelt hij toch nog dat Io uit vrije wil ter kooi ging met de Phoenicische scheepskapitein, bezwangerd werd, zich schaamde, en met hem het zeegat koos. Daar was laatst een meisje loos, was slechts het eind van het liedje. ‘Ik ga liever op mijn eigen kennis af.’
Ook met die ‘eigen kennis’ bevindt de lezer zich in onderhoudend gezelschap. De drie volgende pagina's worden gevuld met de legende van Kandaules, de koning die zijn vrouw zo mooi vond, dat hij haar naakt liet zien aan de in de slaapkamer verborgen lijfwacht Gyges.
Vier vrouwen ontvoerd, een wip op een schip, en een superbe scène van exhibitionisme annex voyeurisme tegen wil en dank, er deugt niet veel van dit begin als onderdeel van een geschiedenisboek. En dat, denk ik, is de enige reden waarom Herodotus na bijna 2500 jaar nog steeds gelezen wordt.
Wat Herodotus doet, wordt door lezers gewaardeerd, en door wetenschappers van de moderne tijd verafschuwd. Hij biedt geen weerstand aan de legende, de anekdote, het pikante detail. Hij is niet alleen de lijfwacht van de geschiedenis, hij is ook de vrijwilliger die vanuit zijn geheime plek toekijkt hoe Historia naakt door de slaapkamer drentelt. De historicus als pottekijker. Het moet wel leesbaar blijven, zal hij gedacht hebben, en hij voegde er wéér een intrigerende schaakpartij aan toe. Sommige details zijn ‘onversmaadbaar’. Ze liggen zo vast in de menselijke aard verankerd, dat alleen rigoureuze zelfverloochenaars (religieuzen, wetenschappers, masochisten) in staat zijn ze te versmaden. Het heeft lang geduurd, maar tegenwoordig versmaden biografen zulke details niet meer, en dat is goed: de biografie is bij uitstek het genre waarin dergelijke gegevens thuishoren. Zo weten we uit recente biografieën dat Scott Fitzgerald zijn broek naar beneden deed ten overstaan van Ernest Hemingway om iedere twijfel over de lengte van zijn lid te laten wegnemen; dat Tina Onassis haar schaamhaar blondeerde om een minnaar te behagen; en dat John Cheever zijn sperma over het meubilair en het werk van Walker Evans spoot. In de Volkskrant van 11 mei 1990 lazen we dat Simone de Beauvoir negenendertig jaar oud was toen ze voor het eerst een orgasme beleefde.
| |
| |
Biografen bieden geen weerstand meer, ook al moeten ze soms hun zwakheid stutten met de greep van Herodotus. De passage over Cheevers roekeloze orgasme wordt gevolgd door de mededeling: ‘Dit verhaaltje, duidelijk geschreven om te amuseren, is misschien wel helemaal niet waar.’ De biograaf is mens geworden. De lezer mag het leuk vinden.
Ik zal hier geen poging doen om een complete anatomie van het onversmaadbare biografische detail op te zetten. De volgende ‘classificatie’ is grof en houdt geen rekening met dwarsverbindingen, noch met achterliggende motieven. Ze wil slechts aangeven hoe gevarieerd, aantrekkelijk, en breed het terrein van het onversmaadbare is.
- Zwakheden: gefluister, roddel, achterklap, intrige, geruchten. Als kenmerk van een persoon, maar ook als bron. Brantôme heeft het over kunstpenissen als hij schrijft: ‘Ik heb horen vertellen dat een machtig vorst twee dames aan zijn hof ervan verdacht dat ze die dingen gebruikten.’ Brantôme is het hoogste voorbeeld van roddel die tot literatuur gemaakt wordt.
- Faalbegeerte: vergissingen, miskleunen, en mensen die zichzelf belachelijk maken. Het complete subgenre van de man die de hoorntjes krijgt opgezet valt hieronder.
- Onsympathie: liegen, bedriegen, woordbreuk, vleierei, gierigheid, slijmen.
- Slechte karaktertrekken: luiheid, hooghartigheid, ijdelheid, jaloersheid, domheid, lafheid, zelfgenoegzaamheid, baldadigheid. Ieder biografisch portret van Caravaggio is mede zo aangenaam omdat de schilder zo graag ruzie zocht en vond. Byron is fascinerend door zijn zelfmedelijden en vrouwenhaat.
- Criminaliteit: wreedheid, misdadigheid, despotisme, een bibliotheek laten verbranden. ‘Grote’ misdadigers staan altijd garant voor een goedverkopende biografie. Ook filmsterren die hun kinderen aftuigen (Joan Crawford), of afdrijven (Joan Crawford), zijn geliefd.
- Geheimzinnigheid: verraad, samenzweren, valse identiteit, vervalsen. Zie Plutarchus over Cicero, en de levengeschiedenissen van de ridder Eon, het ‘IJzeren masker’, en Lodewijk xvii. Pausin Johanna die op straat bevalt.
- Alle seksuele kenmerken, vooral ‘afwijkend’ gedrag: perversies, geilheid, losbandigheid. ‘Dikwijls kleedde zij zich zelfs in het theater voor de ogen van het publiek uit, en ging naakt tussen hen in staan, met enkel een gordel om haar schaamdelen en liezen,’ schrijft Procopius over Theodora van Byzantium.
- Intieme gegevens: ‘normale’ seksualiteit, stoelgang, zweet, hygiëne in het algemeen. De prinses Palatine schrijft in een brief (1714): ‘Gisteren is me iets grappigs overkomen. Toen we op de plaats waren aangekomen waar we moesten verzamelen voor de jacht, moest ik ineens ongelooflijk pissen.’
- Vloeken. Suetonius heeft nog maar amper de wreedheden van Caligula beschreven of hij vervolgt: ‘Caligula's wrede misdaden werden nog verergerd door zijn brutale taalgebruik.’
Er bestaan uiteraard biografieën waarin geen van deze elementen voorkomt. Ik ken ze echter niet, en ze lijken me ook niet aangenaam om te lezen. Sluit het onversmaadbare uit, en wat overblijft is niet eens een heiligenleven, maar pure idolatrie, panegyriek, laus, de biografie sentimentale.
Rimpels in het voorhoofd, scheurtjes in het borstbeeld, een snotje aan een neus, een schroefje dat los zit: lezers zijn er dol op. Terecht. Niemand leeft rimpelloos.
Het meesterwerk van het onversmaadbare, menselijke detail is, vind ik, een redelijk onbekend werk door een zeer onbekende auteur: Tallemant des Réaux’ Historiettes. In de meeste literatuurgeschiedenissen wordt hij niet genoemd. Toch verscheen zijn werk in twee delen in de Pléiade-reeks (1960). Hij schreef het in de tweede helft van de zeventiende eeuw, maar pas in de negentiende werd
| |
| |
het uitgegeven. In hun totaliteit bevatten de Historiettes de biografische schetsen van ongeveer vierhonderd bekende en onbekende personen. Drieduizend pagina's, waarvan dertienhonderd voor de noten. Henri iv, Marguerite van Valois, Monsieur D'Angoulesme ‘bastard de Charles ix’, Malherbe, de prins van Oranje, kardinaal Richelieu, De Luynes, De Brezé, Orléans, Montmorency, Bassompierre, Rohan, Marion de L'Orme, Ninon de Lenclos. Ik schat dat het register ongeveer vijfduizend namen bevat. Mazarin heeft in het register ongeveer honderdvijftig plaatsen, maar geen eigen historiette.
De historiettes zijn een ongeëvenaarde verzameling biografische details, een platinamijn aan gegevens van sociaal-culturele aard, een hoorn die overvloeit van menselijkheid. Ze worden geregeerd door alle bovengenoemde zwakheden van de mens, met Des Réaux als luistervink, verteller en historicus met een eigen opvatting van historie. Hij is wel de Brantôme van de zeventiende eeuw genoemd, maar het verschil tussen hen is niet alleen het onderwerp van hun biografische aandacht, maar ook de discretie, Brantôme legde als een Kandaules de intieme levens van zijn ‘galante dames’ bloot, maar net als Herodotus verzweeg hij de naam van het slachtoffer. Des Réaux interesseert zich voor alles, en geeft de historiettes bij voorkeur de naam van de besprokene als titel. Uitzonderingen zijn verzamelstukjes als ‘Schelmenstreken’, ‘Naïviteiten’, ‘Wraak’, ‘Gierigaards’, en ‘Vertelsels over Italiaanse sodomieten’.
Des Réaux werd in 1619 geboren in La Rochelle, als oudste zoon van Pierre Tallemant en diens seconde noces (tweede vrouw), Marie Rambouillet. Over Tallemants leven is zeer weinig bekend. De Historiettes bevatten bijvoorbeeld wel een hoofdstuk onder de titel ‘Les amours de l'autheur’, maar afgezien daarvan lijkt hij alle moeite te hebben gedaan om in zijn werk en tijdens zijn leven zo veel mogelijk op de achtergrond te blijven. Of liever: zijn leven was nauwelijks de moeite van een historiette waard. Zijn huwelijk met Elisabeth Rambouillet, gesloten toen zij veertien was, stelde hem in staat af te zien van een voorgenomen carrière als jurist. Het huwelijk van zijn halfbroer met een van de jongemeisjes D'Angennes opende de deuren van de Parijse salons waar hij zijn historiettes grotendeels zou horen vertellen. Hij werd geacht, had een zekere reputatie als dichter en causeur, maar lijkt bij zijn leven niet tot de daden te zijn gekomen, ook niet in negatieve zin, die het nageslacht zich graag herinnert. Zijn huwelijk verwerd tot wat de Fransen fatsoenshalve een mésalliance noemen.
Als auteur had Tallemant nauwelijks ambities. Nooit publiceerde hij zijn gedichten, een voorgenomen historisch werk werd niet voltooid. In tegenstelling tot Brantôme, die bij testament zijn erfgenamen de publikatie van de Dames galantes gelastte, heeft Des Réaux geen enkele moeite gedaan zijn werk gepubliceerd te krijgen. Waarschijnlijk wist hij, dat een dergelijke verzameling zwakheden nooit de benodigde privileges voor publikatie zou kunnen verwerven. Lang is gedacht dat de Historiettes onvoltooid waren, en misschien zijn ze dat ook in redactionele zin. Het is echter zeker dat Tallemant ze aan het eind van de jaren vijftig van de zeventiende eeuw systematisch op papier heeft gezet en dat hij ze daarna nog slechts van kanttekeningen voorzien heeft.
Des Réaux had één geluk: hij kende iedereen. In de salons, en met name die van het Hôtel Rambouillet, ontmoette hij, zoals hij het zelf schrijft, ‘de allergalantsten van het hof, en de beschaafdsten onder de grote geesten van de eeuw’. Hij kende de broers Corneille, Molière, La Fontaine, Voiture, en de dames de Sévigné en de la Fayette. De auteurs Patru en Maucroix waren zijn intiemste vrienden. En dan waren er de vrouwen, onontbeerlijk voor zijn werk aan de historiettes. Sévigné, de meisjes Scudéry, de dames de la Fayette en de Motteville, en Angelique Paulet, ‘met een stem die de nachtegalen betoverde’ (maar verder een kreng). Het was echter de zittende presidente van de salon
| |
| |
zelf, Catherine de Vivonne marquise de Rambouillet, in wie Tallemant de gewilligste vertelster vond. Het moet een wonderlijk duo geweest zijn. Zij de tong, hij het oor.
Catherine de Vivonne was opgegroeid aan het hof van Henri iv en Maria de Médicis, had Lodewijk xiii en Anna van Oostenrijk gekend, en onderhield betrekkingen met het hof van de Zonnekoning. Ze had twee eigenschappen die in dit verband belangrijk zijn: een ijzersterk geheugen en een zachte stem.
Tallemant heeft bescheiden en betrekkelijk onopvallend aan de Historiettes gewerkt. Hij vergaarde de informatie voor een voorgenomen Histoire de la Régence, die hij nooit schreef. De historiettes waren bedoeld, schreef hij, om zijn vrienden te amuseren, en meer niet.
De tijd waarin Des Réaux leefde, heeft het verzamelen van biografische feiten - van welke orde dan ook - bevorderd. Tallemant was uiteraard bekend met de Histoire universelle van Nicolas de Thou (1553-1617), waarvan in 1607 het laatste en honderdachtendertigste deel verscheen. Scaliger en Hugo de Groot prezen het, maar de informatie over pausen en geestelijken die het werk bevatte, was voor een deel ook onversmaadbaar, zodat het werk in 1609 door een verbod werd getroffen dat nog in 1757 bekrachtigd werd.
Biografie was in opkomst, zij het vaak nog in haar vermomming van historie, en edities van de klassieken waren ruim voorhanden. Tijdens Tallemants leven verschenen minstens vier edities van Suetonius, en twee van Plutarchus' Levens, waarvan de laatste (1684) geredigeerd werd door Tallemants neef, Francois Tallemant. In 1666 verschijnt, vanuit Leiden, de eerste editie van Brantômes Vies des dames galantes, als een baldadig tegenwicht tegen alle precieuze memoires die de markt overspoelden. Dat Tallemant al deze werken kende, bewijzen de historiettes. Als jongeling had hij een reis door Italië gemaakt met Jean-François de Gondy, de jongeman die later kardinaal de Retz zou worden. In zijn venijnige historiette over kardinaal de Retz - ‘een donker mannetje dat zeer bijziend is, lelijk en onhandig’ - komt Brantôme ter sprake: ‘Hij [kardinaal de Retz] wist dat zich bij de heren Du Puys een manuscript in meerdere delen bevond van de heer Brantôme, van het huis De Bourdeille, waarvan er één over de liefdesavonturen van de hertogin de Retz ging, de vrouw van Albert de Retz, met daarin heel wat aardigheden over die dame. Hij rustte niet voordat de heren Du Puys hem toestemming hadden gegeven om alles wat tegen zijn grootmoeder was uit te wissen, en het werd zo uitgewist dat men er geen enkel woord meer van zou kunnen ontcijferen.’
De gebroeders Du Puys (of Dupuy) beheerden een prachtige bibliotheek. In zijn voorwoord bij de Pléiade-uitgave stelt Antoine Adam vast dat Tallemant inzage gekregen heeft in de meest curieuze manuscripten uit die bibliotheek, onder andere van de brieven van Malherbe en La Rochefoucauld. Tallemant deed er zijn voordeel mee, maar stelde duidelijk zijn grenzen. Hij verzamelde uitsluitend wat in zijn tijd niet in de gedrukte edities te vinden was. De historiette over Marquerite de Valois, gemalin van Henri iv, opent met de mededeling: ‘Ik zal slechts vertellen wat niet in haar Memoires staat, noch in die welke Peiresc heeft nagelaten aan de heren Du Puys.’
Dat Des Réaux bij de broers Dupuy de manuscripten van Brantôme gelezen had voordat ze in 1666 in druk verschenen is zeker. Ook in dit geval vult hij Brantôme liever aan dan dat hij diens pittige anekdoten herhaalt. Juist hun anonimiteit zal ze voor Tallemant zo goed als onbruikbaar gemaakt hebben. Het valt te betreuren dat Tallemant zijn enorme kennis niet gebruikt heeft om een sleutel op het werk van Brantôme na te laten.
Dat hij zich niet of nauwelijks interesseerde voor de ‘gewone’ biografische details wordt wel zeer direct geïllustreerd in de
| |
| |
historiette over Lodewijk xiii. Een omvangrijk biografisch manuscript van Lodewijks lijfarts (Herouard) wordt daarin ten voeten uit besproken: ‘Ze beginnen bij het uur van zijn [Lodewijks] geboorte en eindigen bij het beleg van La Rochelle; maar u zult er niets anders in vinden dan het tijdstip waarop hij opstond, het ontbijt gebruikte, rochelde, piste, scheet, etc.’
Desondanks was hij een liefhebber van biografieën, wat het best tot uiting komt in de volgende passage uit een verzamel-historiette: ‘Een burger uit Châlons had een zoon op het jezuïetencollege van Reims. Deze zoon vroeg hem, op aanraden van de jezuïeten, een Vies des Saints [‘Heiligenlevens’]; hij stuurde hem de Levens van Ploutarchos, en zei hem dat dat de heiligen van de oprechte burger waren.
Wat herinner ik me van Plutarchus? Snel antwoorden. De alinea waarin hij beschrijft hoe Cicero vermoord wordt. Ik heb het nog eens opgezocht. ‘Herennius sneed hem het hoofd af, op bevel van Antonius, en zijn handen - de handen waarmee hij de Filippica schreef.’
Het onversmaadbare detail nestelt zich in een hooggelegen geheugencel, brandt zich in het netvlies van de verbeelding, bezoedelt de ziel van de ervaring. Als een zonde (ook al omdat het detail bijna altijd iets zondigs betreft) die nooit gebiecht kan worden. Waarom geeft Plutarchus wel de macabere details, maar niet de datum? Waarom wil Herodotus ons zo nodig vertellen dat het lichaam van ‘mooie of bekende’ vrouwen die overleden zijn pas na enige dagen wordt vrijgegeven voor balseming, uit vrees dat de balsemers zich anders zullen vergrijpen aan dat mooie of bekende lichaam? Om er met één streek van de stylus aan toe te voegen dat zoiets ‘echt wel eens’ gebeurd is.
Waarom was de ziel van Tallemant des Réaux zo bezoedeld met de zwarte vlekken van de biografie dat die ziel met geen leespen meer te beschrijven is? Dat Tallemant zijn Historiettes verzamelde en uitsluitend schreef met een malin plaisir, een ‘boosaardig genoegen’, lijkt me onwaarschijnlijk. Daarvoor zijn ze niet boosaardig genoeg. De redacteur van het artikel ‘Tallemant’ in de biografie Michaud schrijft: ‘Hij schept er een boosaardig genoegen in de lage afkomst te onthullen van mensen die met enig geluk zijn opgeklommen, en van wie hij de val met een zeker leedvermaak schijnt te voorzien.’ Tallemants beste redacteur, Antoine Adam, komt dichter bij de waarheid als hij de nadruk legt op het woord ‘nuttig’ uit Tallemants eigen voorwoord in het manuscript. Geen Herodotusiaanse vermomming hier: ‘Ik streef er naar zowel het goede als het slechte te zeggen zonder de waarheid te verdoezelen en zonder me te bedienen van datgene wat al bij de geschiedschrijvers te vinden is en in de reeds gedrukte memoires. Ik beschrijf dat alles met des te meer vrijheid omdat ik maar al te goed weet dat het geen zaken betreft die men in het licht geeft, ook al zullen ze misschien niet zonder nut zijn.’
Tallemant wilde ‘nuttig’ zijn. Biografisch nuttig door juist die details te bewaren die in zijn tijd wel gefluisterd werden, maar die de drukpers niet haalden, althans niet voorzien van een privilege of een nihil obstat. Dat daarbij het accent juist op de pikante of minder fraaie feiten en karaktertrekken van zijn personen kwam te staan, dat is welhaast vanzelfsprekend. Dat hij er niet opuit was de chronique scandaleuse te schrijven van zijn illustere tijdgenoten bewijst juist de beperking. Over Marguerite van Valois noteerde hij slechts wat geen ander genoteerd had, en dat, terwijl haar leven ‘verliefd’ genoeg was voor een paar dikke delen onversmaadbare details. Het is waar dat positieve karaktertrekken en anekdoten in de minderheid zijn, maar waar oprechtheid, naastenliefde, vriendschap of kameraadschap onderdeel zijn van Tallemants biografische informatie, daar worden ook die positieve eigenschappen breed uitgemeten. De historiettes over de markiezin van Rambouillet en zijn vriend Patru zijn er welluidende voorbeelden van. Daarnaast vestigt Des Réaux niet alleen de aandacht op
| |
| |
de zwakheden van de groten en de rijken. De indexen bij zijn werk bevatten tientallen namen die men alleen daar, en in geen enkel ander historisch of biografisch werk, zal tegenkomen. Vrijwel zijn complete familie wordt streng en oprecht besproken. In de historiette over zijn jeugdliefdes spaart hij zichzelf niet.
De historiettes dragen vaak de sporen van een snelle ganzeveer en in zekere zin is het jammer dat ze in hun oorspronkelijke vorm tot ons gekomen zijn. Bij Tallemants dood schreef zijn vriend Maucroix: ‘Als hij meer aandacht had besteed aan de compositie zou zij [de compositie] veel correcter geweest zijn.’ Tallemant schreef niet voor publikatie, en dat is zowel zijn handicap geworden als zijn fort. Juist het idee dat hij niet voor een groot publiek schreef maar voor vrienden, juist het gegeven dat hij zijn lezers niets hoefde uit te leggen, niet bekend hoefde te maken met zijn personen, zorgt voor de snelheid en directheid die voor ons zo aantrekkelijk is. Wie de Pléiade-editie ter hand neemt, doet er goed aan te bedenken dat het enorme notenapparaat driehonderd jaar geleden onderdeel was van het bewustzijn van Tallemants vrienden.
Snelheid. Over de fameuze courtisane D'Alesseau: ‘Toen mijnheer De Retz, die goedzak, haar ging onderhouden, werd ze op slag beroemd. Saint-Preuil had haar als volgende, en daarna La Barre, die er duizend pond per maand aan uitgaf. De hertog van Harcourt sliep met haar boven de marktprijs...’
De opening van de historiette over Porcheres l'Augier: ‘Porcheres l'Augier, over wie we het zullen hebben, en Porcheres d'Arbaud, van wie sprake is in de historiette over Malherbe, kwamen allebei uit de Provence, waren allebei dichter, en allebei lid van de Académie Française. Allebei zeiden ze van de ander dat hij een bastaard was en niet tot het huis van Porcheres behoorde, dat in de Provence goed staat aangeschreven; maar op één punt waren ze het met elkaar eens, en dat was dat beiden tot de vileine soort der auteurs behoorden.’
De Historiettes zijn van voor naar achter gedrenkt in dit soort haarscherpe karaktertekeningen en biografische samenvattingen. Wie Brantôme leest, krijgt de indruk dat zijn galante dames uitsluitend uit twee borsten en een ce que vous scavez bestonden. Bij Des Réaux is er altijd de ondertoon van een volledig leven hoorbaar, hij aarzelt niet zijn karaktertekening te presenteren als een conclusie, waar we bij Brantôme moeten blijven denken aan een incident. Zelfs in zijn typeringen blijft hij geloofwaardig. En dodelijk: ‘...maar soms zei hij iets dat echt raak was; en als hij het idee had dat hij iets grappigs had gezegd, dan lachte hij zelf als eerste...’
Tallemant hoopte dat zijn historiettes nuttig zouden zijn, maar zijn grootste zorg betrof ongetwijfeld de humor. Hij wilde lachen, zijn vrienden wilden lachen, en gelachen zou er worden. Zondigheid en zwakheden hebben de toon van de schetsen gezet, de humor voorkomt een moraliserende ondertoon. Tallemant wilde geen historicus zijn, geen biograaf in de traditionele zin van het woord, maar ook geen precieuze moralist. Wat hij wel wilde zijn is moeilijk te definiëren omdat zijn werk zo uniek is. Misschien dat we hem nog het meeste recht doen als we hem een bio-humorist noemen. Luistervinkend en pottekijkend laat hij zijn vrienden op duizend manieren lachen. Na meer dan driehonderd jaar zijn de historiettes daardoor nog steeds zeer leesbaar. Hun levendigheid lijkt onverwoestbaar door de details die onmogelijk door een historicus bedacht of geconcludeerd kunnen worden. Tallemant liep vooruit op de geschiedenis van zijn tijd. Zijn werk is wetenschappelijk waardevol geworden, maar hij neemt het ons niet kwalijk als we genoegen nemen met lachen.
‘Zij [madame L'Evesque] kon heel grappig zijn. Op een keer bracht een of andere schuinsmarcheerder haar in Parijs een serenade. De volgende dag zei zij tegen hem: ‘Mijnheer, ik dank u vriendelijk! Uw vioolspel heeft mijn man gewekt, en die heeft me fantastisch besprongen.’
| |
| |
Over een jaloerse vrouw die hem voortdurend van overspel beticht, maar van wie hij geen kwaad woord wil spreken omdat hij bij haar de liefde leerde: ‘Ze vertrok weer uit dat huis omdat de klok van het Hôtel d'Espernon de halve uren sloeg en de kwartieren, en dat dat, zei ze, haar leven in veel te veel kleine partjes hakte.’
Over de vrouw van een edelsmid met wie Patru het zou hebben aangelegd als hij niet ‘elders verliefd’ was geweest: ‘En niemand anders heeft ooit iets van haar gedaan gekregen tegen betaling. De eerste president Le Geay bood haar een behoorlijk hoog bedrag aan voor één keer. Maar ze lachte hem uit, en zei dat ze het alleen maar deed voor haar plezier.’
De predikant Le père André die bekend stond om zijn gewaagde vergelijkingen: ‘Hij zei dat het Paradijs als een grote stad was. ‘Ze hebben er een Grote Martelarenstraat, de Grote straat der Biechtvaders; maar er is geen Maagdenstraat: dat is slechts een klein, doodlopend straatje, heel smal, heel erg smal.’
Ik doe met deze citaten Tallemant des Réaux te kort, ik weer het. Maar wat voor Tallemant geldt, geldt voor mij: zijn historiettes fonkelen en sprankelen juist door de unieke aandacht voor het onweerstaanbare. En dus wil ik hem nog meer te kort doen door de aanzet tot een anatomie van het onversmaadbare detail te hervatten, nu ingevuld door Tallemant.
- Zwakheden: gefluister, roddel, achterklap, intrige, geruchten.
Na haar huwelijksnacht zei Maria de Médicis dat Henri iv ‘stonk als een bok’. Roddel, maar Tallemant loog niet. Volgens een andere bron, een van Henri's maîtresses, stonk Henri ‘als een kadaver’. Ze preciseert: ‘knoflook en ongewassen voeten.’
- Faalbegeerte: vergissingen, miskleunen, en mensen die zichzelf belachelijk maken. Over de man die de hoorntjes krijgt opgezet heeft Tallemant een speciale historiette: ‘Marys cocus par leur faute’.
- Onsympathie: liegen, bedriegen, stoken, woordbreuk, vleierei, gierigheid.
‘Er is nauwelijks een man ter wereld die gieriger is dan hij [Blairancourt]: men zegt dat hij twintigduizend pond rente verdient; en toch gaat hij gekleed als een geus.’
‘Zijn [Boinets] eerste vrouw was heel proper, en wat hem betreft, op hem was alleen maar aan te merken dat zijn linnengoed vuil was. Als hij het kon vermijden een schoon hemd aan te trekken, dan zei hij, ‘Heel goed, alweer een sou uitgespaard.’ Hij droeg een oude hoed waarvan de flappen klapwiekten en die hem twee maten te groot zat.’
- Slechte karaktertrekken: luiheid, hooghartigheid, ijdelheid, jaloersheid, domheid, lafheid, zelfgenoegzaamheid, baldadigheid, frivoliteit. Een bijzonder voorbeeld van het laatste (gemengd met hooghartigheid en ijdelheid), uit de historiette over Marguerite van Valois:
‘Een zekere Salignac, uit de Gascogne, werd volslagen verliefd op haar [Marguerite], maar zij wilde niets van hem weten. Op zekere dag verweet hij haar ondankbaarheid.
- ‘Nou dat weer,’ zei zij. ‘Wat zou u er dan voor over hebben om mij uw liefde te betonen?’
- ‘Er is niets dat ik niet zou doen,’ antwoordde hij.
- ‘Zou u vergif innemen?’
- ‘Jazeker. Op voorwaarde dat u mij zou toestaan aan uw voeten de geest te geven.’
- ‘Dat wil ik!’
Zij liet daarna een medicijn klaarmaken dat zeer laxerend werkte. Hij slikt het en zij sluit hem in een kabinet op nadat ze hem heeft bezworen voor hem te verschijnen voordat het ‘vergif werkt. Daar liet ze hem twee hele uren zitten, en het medicijn werkte heel goed. Toen men het kabinet weer opende, kon niemand het in zijn buurt luchten.’
- Criminaliteit: wreedheid, misdadigheid, despotisme, een bibliotheek laten verbran- | |
| |
den. Tallemant heeft zich nauwelijks geïnteresseerd voor de onveilige kant van het leven. Misdaad, geweld, en verdriet spelen een ondergeschikte rol in de historiettes. Er worden links en rechts wel enige duels uitgevochten, er wordt ook behoorlijk gebastonneerd, maar zowel de pistolen als de stokslagen behoorden tot de aanvaarde elementen van zijn cultuur. Een gebrek aan clementie, vergevingsgezindheid, of naastenliefde wordt echter altijd vermeld. Misdaden die tot de verbeelding spraken, worden gesignaleerd. Ik noem er twee. In de historiette onder de titel ‘Jaloux’ wordt het verhaal verteld van een man die overspel pleegt. Dat is tot daar aan toe. De man is echter ook zo jaloers dat hij de echtgenoot, die terugkeert van een reis, vergiftigt. Hij doet dat op de dag van diens terugkeer: ‘zonder hem het genoegen te schenken dat hij bij zijn vrouw lag.’ Een andere misdaad-historiette betreft een verkrachting: de man van de verkrachte vrouw schiet de verkrachter neer en verdwijnt voor altijd. In zulke historiettes laat Tallemant zijn bewondering voor de zwakkere altijd doorschemeren.
- Geheimzinnigheid: verraad, samenzweren, valse identiteit, vervalsen. Voorbeelden geven is in dit kort bestek moeilijk. Tallemants tijd was ook de tijd van bijvoorbeeld Richelieu en Mazarin, twee heren die uitblonken in geheimzin. In het tijdsbestek van de historiettes valt ook de strijd tegen de Hugenoten, de Bartholomeusnacht (14 000 doden), en de moordaanslagen op zowel Guise, Henri iii, en Henri iv. La Rochelle wordt door Richelieu belegerd als Tallemant negen jaar oud is; hij heeft de dertigjarige oorlog meegemaakt; de journée des dupes, en de samenzwering van Cinq-Mars. Tallemant bespreekt deze politieke data niet in historisch perspectief, de historiettes zijn echter wel getekend door de aanwezigheid van de hoofdpersonen in deze drama's. De avond voordat hij vermoord werd, sliep Henri iv voor het eerst, en het laatst, met mademoiselle Paulet.
- Alle seksuele kenmerken, vooral ‘afwijkend’ gedrag: perversies, geilheid, losbandigheid. Tallemant en zijn tijdgenoten legden in dezen heel andere normen aan dan wij, die wat preutser zijn (driehonderd jaar langer christendom, protestanten en katholieken). Incest was nog niet zo nauw gedefinieerd; perversies liet Tallemant graag aan Brantôme; aan homofilie had hij een hekel, en wel vooral op chauvinistische gronden (lees: homofilie = anaal geslachtsverkeer = een Italiaanse gewoonte) - wat niet wegneemt dat hij met name in de historiette over Lodewijk xiii de historici een grote dienst bewijst door onomwonden 's konings voorkeur voor heren te beschrijven. Resten vooral geilheid en losbandigheid, waarin zowel mannen als vrouwen uitblinken. ‘In die tijd kon men voor vijftig pistolen op haar liggen.’
- Intieme gegevens: ‘normale’ seksualiteit, stoelgang, zweet, hygiëne in het algemeen. Bepaalde thema's hebben de voorkeur: de huwelijksnacht en de moeilijk te definiëren term galanterie, die kan variëren van ‘vrijpostigheid’ (een kunst, in Tallemants tijd) via ‘vrijage’ tot ‘aanranding’.
‘De volgende morgen [na de huwelijksnacht van Madame de Gondran] waren wij allen weer present om vast te stellen of de bruid dood was; eerlijk gezegd, ze was niet dood, maar helemaal in orde was ze nu ook weer niet. Dat paard van haar had zozeer op haar gegallopeerd, dat ze nog een week lang lag te klagen.’
- Vloeken. Het is de eeuw van de ‘Precieuzen’ en Tallemant heeft daar, net als Molière (die wat jonger is), zo zijn eigen ideeën over. Krachttaal wordt in de regel niet op prijs gesteld, maar Tallemant heeft ook een hekel aan de typische vorm van ‘Beleefdheid’ die tijd kost en vooral geduld. Een galante heer vertelt over zijn echtgenote.
‘Terwijl hij dit alles vertelde, bediende deze galante heer zich van de taal der sjouwers en volksmenners. Mevrouw Rambouillet,
| |
| |
die daarover zeer verwonderd was, verzocht hem dergelijke taal niet langer uit te slaan. “Echt waar, mevrouw, dat is nog niet alles, mijn moeder en mijn zus kwamen bij haar op bezoek, en zij noemde hen...” (hier vloekte en tierde hij nog erger dan tevoren).’
Er staan drie puntjes waar Tallemant die geplaatst heeft. Ook in die zin zijn de historiettes duidelijk, lopen ze zelfs vooruit op (mijn samenvatting van) Thomas de Quincey: moord is een kunst, vloeken is een misdaad, maar het is pas een doodzonde als iemand zijn taal ruw gebruikt.
Het manuscript van de Historiettes lag tot het eind van de achttiende eeuw in de bibliotheek van Tallemants erfgenamen, de Trudaines. Het kwam op een veiling en werd voor twintig francs verkocht. Pas in 1834 verscheen de eerste editie, verkort en gecensureerd. Niettemin zorgde de uitgave voor opschudding: de Fransen waren niet gewend om om hun koningen en adel te lachen. Hoezo stonk Henri iv, hoezo Lodewijk xiii homofiel? Een van Tallemants negentiende-eeuwse redacteuren, Monmerqué, noemt de historiettes het resultaat van ‘een ontregelde verbeelding’. Met een glimlach stelt Tallemants laatste bezorger, Antoine Adam, vast dat Monmerqué, met zijn ‘wijze coupures’, de Fransen behoed heeft voor ‘nog pijnlijker verontwaardiging’.
Pas in 1960 verschijnt de complete uitgave in de Pléiade. Uitstekend geannoteerd door Adam, getrouw aan het manuscript tot in de spelfouten en de doorhalingen. Ook de opmerkingen die Tallemant in de kantlijn schreef werden opgenomen. Een daarvan, uit de historiette over zijn jeugdliefdes, tekent de overgave waarmee hij gewerkt heeft. ‘Ik ben heel wat zottigheid, en heel wat spontane opwellingen vergeten, en duizend andere bagatelletjes.’
Tallemant wilde lachen, zo mogelijk nuttig zijn, maar vóór alles wilde hij niets vergeten. Wat hij gehoord en gezien had, was te mooi om te vergeten, en zo onweerstaanbaar dat zijn pen het niet kon versmaden.
|
|