Léon Hanssen
Over moderne helden en medeplichtigheid
I
Moderne helden
De eeuwenoude traditie van de biografie betekent een even oud eerbetoon aan het individu dat zich van zijn medemensen onderscheidt. Het door Fukuyama aangekondigde einde van de geschiedenis lijkt aan deze traditie echter een halt te roepen. We zouden staan aan de vooravond van de dood van het individu.
In de posthistorische periode die Fukuyama ons voorspelt, zijn de ideologische tegenstellingen opgeheven in een aan verveling grenzende eensgezindheid. De roerige debatten van weleer verworden tot het gemurmel van de massa die niet meer weet wat gisteren, wat vandaag en wat morgen is. Er is geen oppositie meer, slechts conformiteit en consumptie; en het individu dat zich pas in zijn durf tot neen-zeggen als individu articuleert, verlaat de geschiedenis door de achterdeur.
‘De moderne held bewijst zich in de terugtocht,’ schreef de Duitse cultuurcriticus Hans Magnus Enzensberger recentelijk in een krantenessay (de Volkskrant, 24 februari 1990). Inderdaad lijken de grote culthelden van deze tijd zich te onderscheiden in zelfverwerping en rugwaartse beweging. Zou dit nog de enige respectabele manier zijn om te ontkomen aan de alles opslokkende algemeenheid van de moderne tijd?
Vincent van Gogh, heden bewierookt als geen ander artiest, jammerde honderd jaar geleden: ‘Ik beschouw het als een schipbreuk, deze reis.’ Zijn collega Andy Warhol had het liefst met één penseelstreek uit het leven willen ‘verdwijnen’ en op zijn grafsteen mocht slechts één woord komen te staan: ‘drogbeeld’. Het popidool John Lennon zong zijn miljoenenpubliek in een van zijn mooiste songs toe: ‘I'm a looser and I'm not what I appear to be.’ Een laatste voorbeeld nog. James Dean moet over zichzelf hebben gezegd: ‘Why should I be loved? I'm a bastard, a nothing, a no good’ - en desondanks wordt hij, die op vierentwintigjarige leeftijd bij een auto-ongeluk om het leven kwam, vereerd als het symbool van de generatie van de jaren vijftig.
Van de vier genoemden kwam alleen Warhol op een natuurlijke wijze aan zijn einde - hij overleefde in 1968 op het nippertje een aanslag -, maar hun voortijdige dood lijkt alleen maar bij te dragen aan de bloei van hun postume leven. Hij maakt het mysterie van hun in tragiek gedrenkte grootheid groter.
Niemand weet wie zij wel zijn, deze moderne helden, en misschien schuilt hierin wel een belangrijk deel van hun aantrekkingskracht. Zij dragen een laatste geheim met zich mee dat zich niet meer aan het dood-en-begraven-zijn ontrukken laat. En steeds weer gaan de levenden op zoek naar dit geheim, om het met hun liefde of haat of wetenschapsideaal in bezit te nemen.
De biograaf is een van hen. Wat de biograaf probeert te doen is het geheim, het raadsel achter zijn held in al zijn kracht op te roepen. Hij zoekt naar de sleutelmomenten in het levensverhaal, maar tegelijkertijd beseft hij dat elk van deze momenten de mogelijkheid van geheel verschillende werelden in zich draagt. Ieder moment wordt beheerst door een samenspel van toeval en noodzakelijkheid