zijn favoriete toneelschrijver bleek, zo ontdekte ik, de cynische lichtgewicht Felicien Marceau. Ik verbaasde me nogal over zijn smaak.
Na een jaar of twee wilde de redactie van Drama Survey nog meer werk van Peter, want het was tot hen doorgedrongen dat zij in hem een ware goudmijn bezaten. Kon hij misschien een paar interviews doen? Die zouden stuk voor stuk gehonoreerd worden met het aardige bedrag van vijftig dollar. Peter schreef terug dat hij graag aan dit verzoek voldeed. Zijn eerste slachtoffer was Artur Adamov, destijds de lieveling van de avantgarde. Helaas zat Adamov midden in een depressie en leed hij bovendien aan writer's block; het interview met hem was nogal saai. Maar het toneelstuk Le roi se meurt van Eugene Ionesco was zojuist in première gegaan. Ik besloot hem te benaderen, want ik kende hem: hij was de eregast geweest op een congres van het International Theatre Institute dat ik zelf twee jaar eerder had georganiseerd. Het had plaatsgevonden in Helsinki, en ik had een avond met Ionesco doorgebracht in dat hoge Noorden. Hij had geprobeerd mij te versieren; daarin was hij niet geslaagd. Maar het was nu twee jaar later, en hij leek de hele episode te hebben vergeven - of misschien vergeten, want hij was destijds nogal dronken geweest. In elk geval repten we er geen van beiden met een woord over toen we elkaar terugzagen. En hoewel ik beloofde hem een overdruk van het interview te sturen, keek ik wel uit dat niet te doen, want het stond op naam van Peter Gelbard, en Ionesco, die Josset kende, had zijn mond voorbij kunnen praten. Het interview met Ionesco zat ook in die oude bruine envelop - en het was alleraardigst, omdat Ionesco zelf zo alleraardigst was.
Niet zo geweldig echter was een later artikel, een korte geschiedenis van de Comédie Française. Peter was geen boekenwurm, hij was een levensgenieter, en het onderwerp vond hij blijkbaar niet zo opwindend. Het stuk leek uitsluitend geschreven om het beloofde honorarium op te strijken, en ik begreep best waarom. De kans om vijftig dollar te verdienen was gretig aangegrepen, dolgraag zelfs aangezien Peter had ontdekt dat hij zwanger was.
Ongeveer een jaar na het interview met Ionesco had ik ontslag genomen bij het International Theatre Institute. We zouden wel kunnen rondkomen, dacht ik, van part-time werk en vertalingen, en als ik thuis was hoefden we geen au pair voor ons dochtertje meer te betalen. Toch maakte onze levensstandaard een duikeling. Elke cent was welkom, zelfs de geringe bedragen van Drama Survey. Dit was de situatie toen het tot me doordrong dat ik nog een kind verwachtte.
Parijs was beeldschoon die lente, in elke lente overigens, en ik was al ver gevorderd in mijn zwangerschap toen ik een brief ontving van de redacteur van Drama Survey.
Hij en zijn vriend John waren van plan naar Europa te komen - en meer in het bijzonder naar Parijs, om mij, Peter, te ontmoeten. Ze verheugden zich op gesprekken met mij, op gemeenschappelijk theaterbezoek - o, wat verheugden ze zich daarop! Ze zouden in juni aankomen, wilde ik mijn telefoonnummer opgeven?
Schrik. Paniek! En klopte het dat ik een zekere seksuele ondertoon in de brief ontwaarde? De redacteur had over zijn vriend en zichzelf gesproken als ‘John en ik’. Het was de eerste keer dat hij zo kameraadschappelijk deed tegen Peter, die hij nu zelfs vertrouwelijk aansprak als ‘Dear Peter’. Had hij in hem een verwante ziel ontdekt? Iets in Peters stijl moest verraden hebben dat hij niet zo volslagen mannelijk was - bijvoorbeeld zijn belangstelling voor bejaarde diva's als Maria Casarès en Edwige Feuillère -, en hij leek nooit erg opgewonden over de knapste nieuwe actrices. Zijn toon, die ik zo geestig had gevonden, moest zijn overgekomen als een tikkeltje druk; mijn vrouwelijkheid moet tussen de regels door hebben geschenen. Misschien zaten ‘John en ik’ nu wel te dagdromen over knusse trio's in een hotelkamer.
Zou ik een bekentenis afleggen? En hopen dat alles gewoon zou kunnen door-