geheugen. Gerard Reve, Heinrich Heine, Adolf Hitler, Josef Stalin, Mao Tsetoeng, Winston Churchill, André Gide, Gustave Flaubert, Anton Tsjechow, Dosto Jewski (een masochistiese Jood), Sacher Masoch, Jezus Christus, Gerard Reve, enz. Dus aan Ab Visser ontbreekt één lettergreep. Van dat Ab moet je Abel maken. [...] Abel Visser, dat gelijkt tenminste ergens op’ (in: Het Lieve Leven, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 1974, p. 83/84).
En in dezelfde brief: ‘Waarom je lichamelijk zo geteisterd wordt, is mij niet recht duidelijk. Je hebt in je vorige leven iets uitgespookt, of misschien hebben een boel mensen samen iets uitgespookt & het jou in de schoenen geschoven. “Ja, Visser, die Visser, die heeft het gedaan.” Er zijn zoveel vissers. God hoeft er maar een te pakken, bij wijze van spreken.’
Toch heeft Visser zich nooit echt miskend gevoeld. Hij was apetrots op de Hendrik de Vriesprijs die hij in 1958 van de gemeente Groningen ontving. Wel vroeg hij zich regelmatig af waarom zijn boeken nauwelijks verkochten. ‘Gerard Reve heeft gezegd dat de titels van mijn boeken nooit deugen. Misschien komt het omdat ik mezelf in mijn verhalen nooit tot held maak. Het zal wel beter zijn, zoals Mulisch doet, gewoon te roepen dat je de beste bent. En dan de naam Visser. Veel te Hollands, denk ik wel eens. De helft van de mensen die me aanspreken noemen me De Vries. Altijd verwarring. Onlangs nog, toen ik met een deurwaarder te maken had. Bij het weggaan vroeg hij verlegen of ik nog een t-shirt had met mijn naam erop. Dat vroeg hij namens zijn zoon. Die dacht dat ik Ad Visser was, van Toppop’ (interview met De Tijd, 12-10-'79).
Hoewel de erkenning door het grote publiek altijd is uitgebleven, werd Visser in kleinere kring op handen gedragen. Op zijn vijfenzestigste verjaardag gaf de classicus Marcus van der Heide uit Bussum hem zijn eigen bibliografie cadeau, het resultaat van een klein jaar intensief speurwerk. En twee jaar geleden werd in Den Haag de Ab Visser Sociëteit opgericht. Een apart tijdschrift, herdrukken van zijn werk, een standbeeld in zijn geboorteplaats Groningen en een expositie moeten Ab Visser weer tot leven wekken. Zeker in het licht van die groeiende belangstelling mag een gedegen biografie niet ontbreken.
Voor het schrijven van die biografie is de basis nu gelegd: ik heb al zijn werk herlezen en een dikke map aangelegd met interviews en recensies. De volgende stap is het benaderen van mensen die hem gekend hebben. En dat is nog een hele klus, want zoals Van Straten in ‘De laatste Casanova’ schreef: ‘Hij was nu eenmaal een allemans vriend. Hij kende letterlijk Jan Rap en zijn maat, hij had vrienden en kennissen in alle lagen van de bevolking’ (De omgevallen boekenkast, p. 332). Verder was Visser een verwoed brievenschrijver.
Werkend aan zijn biografie begin ik één ding steeds meer te betreuren: dat ik Ab Visser nooit in levenden lijve heb ontmoet. Want hoezeer hij zich ook in zijn werk heeft bloot gegeven en hoe hij ook voortleeft in de verhalen van zijn vrienden, het blijft surrogaat.