| |
| |
| |
Andreas Oosthoek
Een schaduw als journaal
Inleiding
Bestaat de biograaf? Of is er slechts de figuur die waakt over a work in progress en - door boeken omringd - hoopt nog eens het definitieve boek te schrijven?
De smid heeft zijn hoedanigheid smedend bereikt; ook Hephaistos is bescheiden begonnen.
De biograaf bestaat niet, hij wordt, binnen het door de omstandigheden bepaalde groeimodel.
Men vraagt hem tussentijdse formuleringen. Heeft hij een held? Een credo, wellicht? Hij blijkt er niet eens naar te zoeken.
Een oprechte keuze dan? De omstandigheden hebben hem tot het karwei veroordeeld. Hij ervaart ‘veroordeling’ inmiddels als een positief begrip.
Theorie onderweg: vingertjes omhoog! De valkuilen van het genre, verwoestende drempels, leegtevrees. Vormkwesties: chronologie en gelijktijdigheid.
Open-Domein-inspecteur Martin Ros zegt me, als ik hem over Nijhoff vertel, dat hij (N.) al áchter me staat en meeloert. Een schim weliswaar, maar met herkenbare trekjes.
‘Straks,’ zegt dezelfde Ros, ‘zit-ie tegenover je, schrijlings op je bureau.’
Dat zal toch zijn eigen schrijftafel zijn. En, daar ligt al zoveel op. Al die papiertjes die voor feiten én schimmen staan, de reminders, het journaal dat - schaduwvast - meeloopt met zo'n biografie in wording.
| |
Vlissingen, februari 1967
Gisteren was ik in Groot-Valkenisse, bij A.H. Nijhoff, schrijfster en eerste echtgenote van de dichter Martinus. Ik heb nooit geweten dat ze daar al zoveel jaren en zo vlak bij, hun huis hebben. Een opmerkelijke ontmoeting. Bert Bakker had me gevraagd haar op te zoeken. Haar zoon woont in Lausanne en is zelden hier. Ik ken Bert B. wat beter sinds ik ook boekenwerk voor de rdp doe. Af en toe zit ik met hem in Den Haag, voor een snelle maar omstandige dronk in De Posthoorn, onder een schilderwerk van Willem Hussem. B.B. praat, geloof ik, altijd over Nijhoff en Chris van Geel die 's nachts opstaat om bomen om te hakken. Hij kiest voor Maatstaf uit mijn vroegste gedichten en zal er binnenkort enkele plaatsen. Hij ‘maatstaft’ met Wim Gijsen in Gapinge (hij spreekt dat op z'n gereformeerd Frans uit) in een huisje dat De Oester heet, door zijn vriendinnen Bep Reyers en Ada van Randwijk beurtelings van bloemen wordt voorzien en volzit met potabele wijnen en gillende ‘Loetsjeberts’ die op schilderijen lijken.
Hij heeft me gewaarschuwd: het zal mij benieuwen hoever je bij Netty Nijhof komt. Ze is wat moeilijk te benaderen, vraag dat maar aan Bibeb.
Dat valt mee. Ze stond inderdaad niet zonder achterdocht in de deur, groot, dwingend, een beetje stoer. Twee meisjes en ik. De naam Bert Bakker deed wonderen, maar de argwaan tegen mijn bloemen blééf. Ze hebben de vaas niet gehaald.
Het huis is klein en prachtig, een witte strenge nederigheid aan de voet van de dui- | |
| |
nen. Je ziet de duinen paars door de bomen. Nijhoff heeft er over geschreven. De binnenkant is heel wonderlijk. Alle muren, gangetje en wc incluis, hangen vol met schilderijen die niet zouden misstaan in een overzicht van De Stijl. Onvoorstelbaar. Ze zijn in doorschijnend plastic verpakt. ‘Ik ben hier maar af en toe,’ zegt A.H. Nijhoff. Ze is niet bang voor diefstal: ‘In Zeeland wordt niet gestolen.’ Dank voor het vertrouwen.
Ze zegt altijd te midden van kunst geleefd te hebben: Parijs, Mondriaan, Vantongerloo, de Delaunays, Van Doesburg, Léger, Ozenfant. ‘Gorin heeft ook in dit huis gewerkt.’ Ze laat een foto zien, Gorin met alpinopetje in de Biggekerkse dreven. Ze laat een andere foto zien: miss Moss, de kunstenares met wie ze jaren heeft samen geleefd. Een Moss-cataloog van het Stedelijk Museum: ‘Sandberg is een huisvriend.’ De meeste schilderijen, tientallen, zijn van Moss. Ik haal er enkele uit het plastic en zeg dat ze beter tentoongesteld kunnen worden. ‘Als U dat voor elkaar krijgt...,’ zegt ze, ‘maar U krijgt het niet voor elkaar. Er is geen interesse.’
We spreken tot drie uur in de ochtend, over Nijhoff en boeken, Parijs en schilders, over Gertrude Stein en Sylvia Beach, George Antheil en Man Ray. ‘Mijn zoon werkte op het atelier van Man Ray.’
Ze verdeelt haar tijd: een halfjaar Athene, een halfjaar Valkenisse. Ze steekt de ene sigaret met de andere aan. De nachtacademie. Binnenkort wordt ze zeventig. We maken een nieuwe afspraak, met een fles, zonder bloemen.
| |
juni 1967, Vlissingen
Ik sprak Wouter Stephan Nijhoff in het huis van zijn moeder. Hij laat zich Faan noemen en stelde me voor aan zijn vriend Clement. Ze wonen bijna twintig jaar samen. Nijhoff komt uit Lausanne om het verjaarsfeest van zijn moeder te regelen. Ik ben genodigd. ‘Ma is zeer op U gesteld. Wat weet U van al die schilderijen?’ Hij is een kleine man, héél British, met een snor die een kleine operatie net niet verhult. Wassenaar zonder cricket, golf, polo. Hij is de fotograaf? ‘Ik heb dat graag eens mogen doen.’
| |
10 juni 1967, Vlissingen
Gisteren feest. Bijeenkomst onder aan de duinen. Henk de By was er met een tv-ploegje. Veel mensen. Ik fungeerde als loods en reed voorop met m'n Coopertje, nightcapblue. Tour de l'Ile. In Middelburg werd gegeten en gevierd in de Abdij. Bert Bakker, ceremoniarius, had een zakenkabinet samengesteld. Netty Nijhoff als premier, Theun de Vries en Reinold Kuipers op buitenlandse zaken, Em Wagner financiën, Tine van Buul economie, Daisy Wolthers op okw, mevrouw Schuurman-Nijhoff voor kerkelijke zaken, ikzelf voor de algemene voorlichting. Jeanne Oosting merkwaardigerwijs op landbouw, en nog zo'n twintig titularissen met hoogstgewichtige opdrachten. Zeer goed gedronken en aardig gegeten, de weduwe Clicquot, een Fuissé '64 en een Roques '59. De gigantische ijstaart was in de vorm van de Akropolis. Er bleef weinig van over...
Vandaag nog wat nagepraat. Aan Bert B. gevraagd waarom er zo weinig met Nijhoff gebeurt. Daisy Wolthers er bij gehaald. Waarom - bijvoorbeeld - geen schrijversprentenboek, of moet je daar Hoornik voor heten? Er wordt, is de verzekering, aan gewerkt. ‘Toch eens in de gaten houden,’ zegt Bert.
| |
Den Haag, 22 mei 1971
Netty gestorven in de Rode Kruis-ziekenhuis onder de zorg van Noordhoek Hegt, beetje familie. Ze had verschrikkelijke benauwenissen, verwoeste longen. Een zware dood na een moeilijk leven. We begraven haar straks dicht bij de duinen, Biggekerke, op ons eigen cimetière marin, op akkerland met duinen in 't verschiet.
Ik heb met Faan een sculptuur van Marlow gekozen, een soort lemniscaat, als teken in wat we maar ‘de Eeuwigheid’ zullen noemen.
| |
| |
1 M. Nijhoff, 1950
2 Pom en Netty Nijhoff, 1951
| |
Middelburg, vrijdag zeven april 7972
Heb vandaag in de Vleeshal van Middelburg de tentoonstelling van Marlow Moss geopend. Ik had er moeite mee. Netty en Clim hebben het niet kunnen zien. Er was eerst tegenwerking van het Zeeuws Museum, niet boers genoeg denk ik. Maar Jan van der Weel, wethouder voor kunst, is bijgesprongen. Alle getrouwen waren er. De expositie is, ik zeg het zelf, prachtig. Na afloop zeer in stijl gegeten in de herenkamer van Le Baron Chassé. Faan en Em Cornette aan het hoofd, Annet Riezebos gelukkig aanwezig, Ella Hoyack die in Parijs met Mondriaan de Jazz heeft gedanst, Piet Teraa, de Wagners en Jan voor wie we een schitterende witte das hebben gekocht. Ik heb ook het affiche gemaakt, als altijd op het laatste moment.
| |
Lausanne, eind augustus 1972
Bij Faan op Pierrefleure. Tristesse. Zijn moeder, Clim, Bert Bakker. Hij zit in de woestijn. Wil van alles af, alles wat met Nijhoff en Nederland te maken heeft. Hij verhuist, zegt hij, in Zwitserland. Lang gesproken.
| |
Basel, begin juni 1973
Kunstmesse. In Hôtel Schweizerhof, tegenover het station van de garçons de passe, zie ik Faan en zijn neef Wouter Wagner. Als die naar de kapper is, bespreken we de koop van zijn huis. Hij komt ervoor naar Zeeland, deze zomer nog, hoopt hij. Daar zal wel uitstel in steken, denk ik. Faan is een overweger. Hij had tien jaar nodig om zijn toestellen naar het museum voor de fotografie te brengen... Daar gaatie ze nu af en toe bezoeken. Ik kijk hem na als hij zijn kamer opzoekt. Chacun son bagage.
| |
Parijs, zomer '74
Met Faan in Les Grands Hommes, het hôtel tegenover het Panthéon. Zijn vader kwam er vaak, ontmoette er André Gide. Het was ook
| |
| |
eens de pleisterplaats van de surréalisten rond Breton. We hebben vanmiddag in de Faubourg St. Honoré, niet ver van de president, de vernissage bezocht van de expositie van Man Ray. Hij zat er zelf, 84 jaar, klein en verdoft, tegen een pilaartje. ‘Stephen, how is Netty?’ was zijn eerste vraag. Faan huilde. Man Ray: ‘Wat heb je eigenlijk met je talent gedaan? Meen je nu wérkelijk dat je meer geld dan talent hebt?’ In het café heeft hij verteld over al de grote namen van die tijd, waar hij familiair mee was. ‘Ik heb het laten zitten, mijn moeder heeft het laten zitten. Voorbij.’
We bezochten Gorin in Meudon. Hij heeft zich verkocht aan Denise Renée. Deux âmes au ciel? Vergeet het maar.
| |
Middelburg, 9 september 1977
Na jaren huur dan toch het Huis Valkenisse gekocht. Eerste indruk beste indruk. Erg veel geld: het is niet huize Sans Soucis. Ik krijg de oorspronkelijke bouwtekeningen erbij, blauw. Woonhuis te Biggekerke voor mr. M. Nijhoff, schaal 1:50 staat er boven. Getekend: Wieger Bruin, Architect bna, O.Z. Voorburgwal 100, Amsterdam Centrum. Mr. Antoine Emile d'Angremont stelt vast dat comparant Nijhoff verkoopt en comparant Oosthoek in eigendom aanvaardt woonhuis met garage, erf en tuin, sectie g, nummer 378, groot drieënvijftig are, vijftig centiare.
Een halve hectare boerentrots. Theun de Vries heeft er over bericht; als ooit de geschiedenis van literaire huizen geschreven wordt... Diezelfde dag is Faan aan het ruimen en verbranden geslagen. Wat er nog was, in de zolderkasten, aan brieven en papieren gaat de pijp uit. Ik kan hem met moeite van een totale brandslag weerhouden.
Ik wil iets met die papieren doen. Hij neemt van de jonge Nicolson Portrait of a Marriage mee. Daar zitten, vind ik, heel wat parallellen in met zijn familieverhaal. Zeker zo interessant. Hij voelt niets voor dat soort geschriften. ‘Lees de boeken van mijn moeder en de gedichten
3 Moeder en zoon, 1945
4 Faan Nijhoff en Marlow Moss, 1954
| |
| |
van mijn vader. Dat is genoeg. Al dat gekwebbel over vrouwen zus en zo. Het leidt maar af.’ Hij belooft Nicolson te lezen. Dat is al wat...
| |
Saint-Légier la Chiésaz, 28 augustus 1980
Alleen onderweg, de jongeheer in Zeeland. Faan jarig, maar geen vorm van feest. Alles thuis. We laten de Grappe d'Or met de Yquem zitten, tenslotte kijken we hier tegen wat stoutere Cocteautjes aan dan dáár. Die Cocteau is een passie van F. Nu eet hij al, met smaak, van die bestukte-jongens-borden en koopt links en rechts tekeningen op de veilingen. De nieuwste aanwinst komt van Christie's Londen. Aardig.
Rustig, met een aantrekkende bise die het dorp in het zwart zet. Beneden bij de boeken. En de wijn. Obrist was hier, mét de Fendant, een paar doosjes voor thuis.
Ik was vanmiddag even naar Vevey gezakt, bois d'amour, zwanen, platanen en liep het parkje door vanaf het huis van Alexis de Redé (met zijn onzinnige surrealisten) tot aan de ruïne van La Tour de Peilz. Daar moet iemand, aan de krasboodschapjes te zien, zéér verlegen zitten om een cul rasé.
De wind kwam snel opzetten. Ik sprak uren met Faan. Hij wil niet dat er een bandje meeloopt, maar dat komt nog, denk ik. Hij vindt zichzelf zo ‘schandelijk scherp’ dat hij vreest dat een tape verschrikkelijke gevolgen zal hebben. O, die toga's! Intussen speelt hij graag met de recorder. Hij heeft nu toch, ik heb het wel duizend keer voorgezegd, de blauwe Stazewski en de Strminski gekocht. Annely lachen, David lachen! Het zijn heel mooie, kleine werkjes, Pools, fundamenteel Pools zou ik zeggen. Lodz op reis.
F. naar de relatie tussen zijn vader en Werumeus Buning gevraagd. Hij wilde daar eerst niet op ingaan: te droevig om over te praten. Beste blozende vrienden, samen in één huis en later niet meer on speaking terms. Ieder een heeft het er, denkt hij, nog over. Bezetting/Kultuurkamer/Eereraad. Was Buning niet een erg kleine vis? Fout of niet, Faan weet zeker dat zijn vader met geld van pa Wouter heeft geprobeerd Buning uit de kk te houden. ‘Het was meer het principe. Ook de Eereraad was een kwestie van principe, niet alleen voor Pom, óók voor Bordewijk, Tergast, Annie Romein en later de donkre Woudfries Sjoerd Leiker.
‘Er gingen,’ zegt F., ‘wel acties vóór Buning en tegen de Eereraad. Mijn vader was onbuigzaam, althans in die dingen.’
Faan heeft veel later getracht met de zoon van Buning (‘een soort zeekapitein’) in contact te komen. ‘Hij wilde er niets meer van weten. Ik geloof dat er aan die kant een grote gekwetstheid is.’
Nu moet ergens in Nederland, als de open haard niet al te gulzig is geweest, nog een broodplank uit beter tijden bestaan, compleet met een vagant Nijhoff-poeem.
De brievendoos meldt (15 juli 1920): ‘Woensdag 1.1. heb ik in Amsterdam met Pop en Jobs gegeten. Ze hielden me vrij in de American Lunchroom. Toen heb ik ze gefuifd in La Réserve. Ik heb ze een broodplank gegeven (naar hun wensch). Het is een gladde ronde gewone broodplank, maar om den rand heb ik eigenhandig een fraai randschrift gesneden. Ik kocht daarvoor een houtsnijmesje en een wetsteen. Het randschrift luidt:
Zij als het brood zoo goed:
Men moet het daaglijks snijden
Opdat de daaglijks voedt.’
Dat was dus vóór Kultuurkamer en hongerwinter; het brood zoo goed. Nederland raast na.
Nijhoff was ook aanwezig bij het huwelijk van de Bunings. Op 18 oktober 1920 schrijft hij vanuit villa De Muis in Laren naar zijn vrouw Netty in de Parijse Rue du Bac: ‘Ik ben zoo juist van Arnhem teruggekomen. Hoe vindt je dat: Maandag-morgen kreeg ik een telegram: Wij trouwen niet Woensdag maar Dinsdag. Kom om 11 uur in Velp. Ik dus Maandag-middag al naar Arnhem. Ik heb daar in het lunchroompje zitten eten, waar
| |
| |
wij ook op ons eerste huwelijksreisje gegeten hebben. Weet je wel? 's Avonds ben ik door Sonsbeek gaan wandelen en bij Aty en Jan Greshoff gaan theedrinken, die vlak tegenover Sonsbeek alleraardigst woonen. J an is nu Hoofdredacteur van de N. Arnhemsche Ct. Ik heb toen met J an nog wat gewandeld en ergens in de stad een “graantje” gepikt. Ik logeerde in hôtel Sluis tegenover het station (f.3.)
(...) Om 11 uur arriveerde ik voor de nieuwgebouwde (eenigszins Bergensche) villa van “Jan den Oude”. De familie zat gemoedelijk-feestend met koffie en sandwiches in den tuin onder seculaire beuken. Het buiten ligt dichter bij Beekhuizen dan Velp. De ouders Buning zijn alleraardigste menschen, deden mij eenigszins aan de Reynvaan's denken. Meneer klein en wat stil-opgewekt, mevrouw goedhartig, groot van stuk (Groningsche), breed en wat luidruchtig. Er zijn nog 2 zoons: 1 van 22 jaar, knap en wat Engelsch, 1 van 12 jaar, stil en plotseling ongemanierd. De 3 zoons, Jobs is verreweg de oudste, verschillen dus geweldig van leeftijd. Er waren 3 stellen ooms en tantes, Jan en Aty Greshoff, Klaas Ensink (oudste broer van Pop) met zijn vrouw (ik had haar wel eens in Hamdorff gezien) Dik, het zusje van Pop, en ik.
Jobs was boersch in zijn jacquet, maar Pop had een beeldig donker-blauw mantelpak aan met geplisseerde rok. Ze waren eigenlijk heel gewoon en vroolijk. Jobs kwam zoo nu en dan eens even met me apart praten en zei dan b.v.: “Vindt je die mensen niet vreeselijk” en lachte dan verward en goedig. Hij wilde ten slotte geen hoogen hoed opzetten.
Zijn broer sprak over motoren, en de heel kleine broer ging in het bosch voetballen. De ooms en tantes waren alle Groningers. Er was er één van 2 M. 04, geweldig groot, zwaar en verlegen. Jan Greshoff was druk en voorkomend en sprak met een hardhoorende en hardsprekende tante over parentages. Dik was verlegen en vuurrood. Klaas sprak over het nieuwgebouwde huis en de stakingen, zijn vrouw zei niets en ik ook niet. En daar tusschendoor wilden Pop en Jobs niet naast elkaar zitten, zeiden grapjes: of ze niet telefonisch konden trouwen, enz. Het was een gemoedelijk feest in den bosachtigen tuin en er werd voortreffelijke port rondgediend (...)
Weet je dat Pop nu 31 jaar is? Ik hoorde dat op het stadhuis en schrok ervan. Jobs is 28. Ik hoop maar dat ze weldra gedrieën zijn. Dat kan in alle mogelijke dingen veel verandering brengen.’
| |
23 oktober 1981, Valkenisse
Papieren, papieren, papieren. Een lawine. Sinds ik voor Faan zijn ‘Nederlandse zaken’ doe, regent het poststukken. Iedereen schijnt op Nijhoff te moeten promoveren. Componisten schrijven liederen, de legioenen bloemlezers verenigen zich, in kerken en kapellen worden spelen uitgevoerd, redenaars bereiden lezingen en schrijvers schrifturen voor. Nu krijg ik vanuit Ljubljana Nijhoff in het Sloveens aangereikt. Voor mij niet te beoordelen. Ik neem aan dat Janko Moder voortreffelijk vertaalt en inleidt. Je kunt daar niet altijd van uitgaan. Het is jammer dat er zoveel onzin door al die straten spoelt. De claim op Nijhoffs ‘innig doorleefde gristenzijn’ wordt almaar sterker. De annexionisten, dat zijn in dit geval inhalige christenen, rukken op. Ze weten alles al een poosje zeker. Professoortjes beweren bozig dat ik werkeloos boven op de papieren zit die eigenlijk voor hén bestemd zijn. Je zou er een Mieke Vestdijk-gevoel aan overhouden. Het Uur U is, als ik de experts mag geloven, in tenminste zes vaderlandse steden te situeren. Binnenkort ga ik beweren dat men toch vooral het nabije buitenland niet moet vergeten... Soms helpt dat. Onlangs zei ik iemand die tot Hans Warren wilde doordringen, dat W. zich al geruime tijd met een ebbenhouten slaaf in Afrika bevond. Ik kreeg dat verhaal prompt terug in... Enschedé, bij Willem Brakman, naast de synagoge en tegenover het Volkspark waar men andere slaven eert.
| |
| |
5 Moss-tentoonstelling Middelburg, 1972 V.l.n.r. Andreas Oosthoek, Wil Sandberg, Faan Nijhoff
6 Man Ray, portret van Faan Nijhoff 1933
| |
Utrecht, 6 november 1981
Zojuist in De Prom gesproken met J.J. Oversteegen, die weet waar hij over praat. Hij had me al eerder geschreven - over Nijhoff - vanuit het Wachthuis in Lienden. Dat ligt, meen ik, aan de Rijn. O. sprak over een ambitieus projekt: een wetenschappelijke uitgave van (bijna) alle gedichten van Nijhoff. Hij begeleidt die zaak, het eigenlijke karwei zal worden gedaan door twee jeugdige doctorandi, Van den Akker en Dorleyn. Dat gaat vanzelfsprekend jaren duren. Het klinkt alles hoopvol; men wil er nu eens échte zorg aan besteden. Ik zal Faan in elk geval positief adviseren. Mijn zorg geldt de inedita. Ik weet zeker dat Faan die juvenielen niet gedrukt wil zien. Ik denk dat ze musts zijn voor een breed opgezette wetenschappelijke studie. Voor een handelseditie kan dat anders liggen. De hoogleraar O. heeft het uitgebreid over vorm & vent gehad: hij heeft ernstige rugknellingen... De Prom is vlakbij een van de oude Utrechtse woonadressen van Nijhoff. De tijd van Engelman, Pijke Koch, Cola Debrot en natuurlijk Jotje van Dam van Isselt.
| |
Amsterdam, maart 1982
Martin Ros, Arbeiderspers, met wie ik een en ander voor Maatstaf doe, heeft me om een biografie van Nijhoff gevraagd. Gezegd dat het een enorm karwei is. Gezegd dat er tegenstand van Faan is. Kalm doordrukken, is het advies, mr en ap hebben grote plannen: een louter biografische reeks met grote namen.
| |
Middelburg, april 1982
Sinds kort aangenaam contact met Nienke Begemann. Zij wil een Nijhoff-biografie schrijven. Heeft daarover contact met onder anderen Victorine Hefting die - zoveel is zeker - Nijhoff zeer goed heeft gekend. Het is alleen de vraag of Nienke zo'n gigantisch karwei niet onderschat. Ik zal haar in elk geval met Faan in contact brengen, ap's Ros, wiel- | |
| |
renner onder de uitgevers, pleit voor een gezamenlijke aanpak. Hij wil dat boek.
| |
13 maart 1983, Valkenisse-le-Grand
Het is niet echt moeilijk problemen te krijgen in Americain. Ik was er even, tijden geleden, met Gerrit, Charles en Hans en toen was het bijna meteen matten met een zeematroos. Vorige week (bijna) hetzelfde, géén matroos.
Ik denk daar aan nu ik een briefje van Du Perron aan Nijhoff vind. Du P. stuurde N. twee boekjes op: Poging tot Afstand en Bij gebrek aan Ernst, beide Stols, beide 1928, beide iel betekend door Willink.
Du Perron heeft ‘voor Gille’ doorgekrast en er van gemaakt: ‘Voor M. Nijhoff als gevolg van een persoonlijke kennismaking. EduP.’
Daar zou, gniffel, niet erg veel later nóg een persoonlijke kennismaking op volgen. De enkele vuistslagen die tussen beide heren zijn gewisseld, hebben in de blow up van de latere verhalen het aanzien van een bloedige krijg verworven. N. voelde zich beledigd en eiste genoegdoening (mee naar buiten, jij!), Du P. sloeg er wel meer op en haalde daar in zijn Walenland zelfs de rechtbank mee. Een gênante vertoning, zoals Du P. toegeeft in zijn brief (1931) aan Roland Holst (A.). Hij laat niet na te spreken over de ‘ijdel- en valschigheidjes’ van zijn partner in het duel. Het verhindert de slagvaardige heren niet elkaar op de koffie te vragen. Faan herinnert zich dat N. ‘nogal veel’ tegen Du Perron's ‘verpafte indisch-heid’ had. Hij vond hem geen sterk dichter, sprak met dédain over iemand die zich van geestloze pseudoniemen als De Kloot van Neukema bediende en hield in het geheel niet van pseudo-adel in pseudo-kasteeltjes.
Vanuit die gelaakte omgeving, Gistoux, schrijft Du Perron (1928):
‘Beste Nijhoff,
Om tijd te winnen zend ik je vandaag een ex. van mijn twee boekjes dat ik eens voor mijn telg opzij legde en dat je voorloopig maar voor lief moet nemen. Over een tijdje verschijnt
7 Het huis te Groot-Valkenisse
8 Netty Nijhoff, 1967
| |
| |
n.l. bij Sander een herziene 2e druk van Bij gebrek aan Ernst, in grootere letter (deze letter is mij eigenlijk wat te miezerig); je krijgt dan een behoorlijk exemplaar, voorzien van een weidscher dedicacie.
Voor een evnt. 2e druk van Poging tot Afstand zou je mij eenige kostbare aanwijzingen kunnen geven - als je het “schoolmeesteren” werkelijk zoo prettig vindt - n.l. door den bundel met eenigen aandacht door te gaan en mij die “gedichten” aan te wijzen, die jou geschikt lijken, niet om nogmaals afzonderlijk te worden gedrukt, maar om in een grooteren bundel opgenomen te worden, dien ik Microchaos noemen wou. Ik dacht: alles wat maat en (of) rijm heeft, d.w.z. sommige van de strophen uit Kwartier per Dag, gevolgd door een keuze uit Filter en dan de geheele Windstilte, waarvoor ik blijf voelen en dat ik persoonlijk verreweg het beste uit den tegenw. bundel vind.
- Dus àl de langere dingen, die meer op proza lijken laten vervallen; en ook het heele Boozige Boekje. Wat ik wèl behoud wilde ik dan gewoon aanvullen met latere gedichten: de sonnetten, het Gebed v/d Harde Dood, enz. Zet je dus niet op het standpunt: “afgeronde bundels in min of meer één toon (of karakter), á la Verwey,” maar denk aan dien titel, die verre van slecht zou zijn: Microchaos...
Ik schrijf je in haast en ga er hier dus met hartelijke groeten van door. Schrijf me naar Ascona, als je niet naar Parijs gaat. Steeds gaarne je
EduP.
Ik heb kruisjes gezet bij de stukjes, die ik dacht te houden (ook bij de kwatrijnen van Filter) en eenige correcties onderaan de blz. aangegeven.’
Volgt dan nog een ps naar aanleiding van Van Ostayen.
Opmerkelijk, zo'n briefje: geen poging tot afstand. Nijhoff had de gewoonte alles te verscheuren of te verbranden. Hij (en zoonlief) hebben een akelig prijsje verdiend als sporenwissers. Waarom bleef Du Perron? Een vergissing?
| |
Amsterdam, vrijdag 2 december 1983
Ik noteer even wat in het kraak noch smaakhôtel Okura, na een literaire Slaa-avond in de voormalige gevangenis. Ik zat er samen met Fred Kossmann in een Henk de By-retrospectieve over schrijfsters. Mary Dorna, Anna Blaman en A.H. Nijhoff. Ik zag de film weer eens bij Netty's zeventigste. Ik was wel erg dun en zwart en jong (met een te korte broek), en al die anderen waren toen al oud. Eén ervan zag ik in de pauze. Jeanne Bieruma Oosting, still going. Ik sprak ook kort met Herman Gordijn, wiens werk ik bewonder. Hij vroeg me de groeten aan Faan te doen. Doen we. Fred Kossmann sprak zeer aardig. Ik dronk met hem en Yda een glas na afloop in Mulleners.
Vertelde me dat Wouter Nijhoff, pommenpère dus, een toneelstukje, Zum Polterabend, heeft geschreven bij het huwelijk van zijn grootvader Ernst Kossmann in 1889 in Frankfurt. Auf Deutsch! Hij stuurt het me op. Faan heeft laten weten niets voor een biografie te voelen. Als het moet, dan maar zonder zijn medewerking.
| |
Augustus 1986, St. Légier
Heb met Faan de brieven die er nog van zijn ouders zijn gelezen. Ik lees ze hardop voor. Als het hem teveel wordt zegt hij ‘stop’. Hij vertrouwt erop dat ik een beetje vooruit lees, zodat ik aan zie komen wanneer en in welke mate het spannend wordt. We worden er doodvermoeid van. En dan is plotseling het roer om. Hij wil nu wel praten over een biografie, of een Nicolson-achtig boek. Maar hij heeft zijn voorwaarde: de plaats van zijn moeder.
We waren kort in Zürich om over de afwikkeling van de Moss-collectie te praten. Er zijn connecties met Serge Lemoine, directeur van het museum in Grenoble. Het schijnt
| |
| |
dat Max Bill, die de complete Vantongerloo heeft geërfd, moeite wil doen voor het Kunsthaus. Ik ben nog twee weken hier, dus we kunnen zien.
| |
Oktober 1986, Saint-Légier
Op aandringen van Faan weer aan het meer. Michel van der Plas heeft zijn komst aangekondigd voor Elsevier. Als er één blad was maar M. Nijhoff een oprechte hekel aan had dan was het wel Elsevier. Faan heeft mij gevraagd in de buurt te zijn. Michel van der Plas heeft een gat in zijn mouw. Het is een Old England-jasje, dus het mag. Hij is geen vinnige vrager, lijkt enigszins onthutst door de antwoorden.
We gaan eten in Bahyse, zo'n beetje de dorpszaak. Wild in varianten, een beetje zoutig, maar er is een gezonde Dôle om dat vuur te blussen. Ik breng Van der Plas naar de trein. Voor we in Vevey zijn, meldt hij me zijn verwondering over Nijhoffs betrokkenheid bij Eliot. ‘Heb ik nooit goed begrepen.’
| |
10, 11, 12 december 1986, Genève/St-Légier
Faan is plotseling dood, rustig in zijn slaap. Vanochtend belde Maurice. Hij zei me dat Stephan niet meer sprak en dat zijn nagels zo paars waren. Ik heb Eric Rochat, de huisarts, gebeld en gevraagd te kijken. Die bevestigde. Ik ben nu op de vliegveld Cointrin. Ik word afgehaald. (...) Het is verschrikkelijk. M. heeft Faantje opgebaard, every inch the gentleman, in zijn tweed met zijn kleine schoenen, temidden van brandende kaarsen en onder het grote houten kruis van zijn grootmoeder Alida. De dood moge onaantastbaar zijn, ik vind deze uitstalling toch te wreed voor een man die nooit van poespas heeft gehouden. (...) Er is een brief voor mij, die lag al klaar van zijn laatste jaardag. Hij wil niet door Europa gezeuld worden, dus blijft hij hier in Saint-Légier. De gemeenteman graaft een graf naast Paul Hindemith. Faan heeft een witte kist. (...)
Hij had, schrijft hij, eindelijk vrede met het idee van een boek: het boek van mijn vader zal dat van moeder en mij zijn... Ik zal Martin Ros laten weten dat ik het zal schrijven.
| |
Kerstmis '87. Valkenisse
Consignatie. Voor het eerst in jaren geen reis. Geen drukbesproken qualité suisse, geen Venetië en ook geen stap op de zilte schaapsgronden der Bretoenen. Vorige week Maurice bezocht in Touquet dat geblindeerd lag onder een snijdende storm. Veel zand, maar weinig Paris Plage. Het duurde kort; hij moest werken in zijn sterretjesrestaurant, pauvre riche.
Vorig jaar waren we samen, zo vlak na de dood van Faan. Hij is nog steeds wat de Fransen perturbé noemen, alléén met de onverwerkte klap, een miljonair zonder huisraad. Zegt dat hij een boek gaat schrijven en of ik niet bemiddelen wil bij Apostrophes. Hij kan me beter m'n Nijhoviana eens geven, dan kan ik opschieten.
Begonnen, eindelijk, de biografie van Couperus te lezen. Een bak vol gegevens. Het boeit me zeer, alleen ben ik weer eens al te chinees met 's mans dood begonnen.
Wat een burgersmansverschrikking! Teruglezend in de trefwoorden van de inhoud, kom ik Haags Zedenschandaal tegen. Horentjes! Enkele aardige regels, Bastet heeft er veel van.
‘De zaak werd achter gesloten deuren behandeld. Wel kreeg na afloop de pers een lijst met initialen van de veroordeelden. Hiervan kunnen er slechts twee getraceerd worden, C.J.J. baron van Heemstra en E.L. van Oostrom Soede: geen van beiden kennissen, voor zover valt na te gaan, van Couperus. Van eventuele betrokkenheid van hemzelf of van andere bekende personen ontbreekt elk spoor.’
Er is over die zaak meer geschreven en er zijn andere namen genoemd. De vraag is telkens weer: was Varkensheintje van Mecklenburg nu oók op de rose toer, of niet? En hoe was de betrokkenheid van Boutens (‘oom Piet’ voor Faan)?
| |
| |
De brieven van Nijhoff gelicht. Hij vermeldt, héél dorps-haags, in de kantlijn van een brief (12 juni 1920 volgens het stempel) aan zijn vrouw Netty in Parijs: ‘John vertelde me, dat er al gevonnisd is in het Haagsche zedenschandaal. De kranten vermeldden alleen de voorletters, maar de Telegraaf noemde de namen voluit: o.a. Vd Bijllaert heeft 6
9 Handschrift M. Nijhoff, 1916
10 Gedicht ‘Mozart’, muziek Hans Broekman voor mezzo en piano, 1985
maanden gevangenis! Boutens schijnt er toch niets mee te maken hebben.’
Bastet zal die Telegraaf toch wel bekeken hebben? Alle namen voluit op een rijtje! Nijhoff heeft het praatje van zijn zwager Van Woerden die hem na zijn terugkeer uit Parijs (‘vlot en gemakkelijk’) van de trein heeft gehaald. Nijhoff op reis. De brief behelst een vermakelijk relaas.
‘Ik zat in een coupé met een fransch getrouwd stelletje van onze leeftijd (hij à la Vd Bijllaert, zij: uitgebleekt haar), een dr in de chemie, en een neger die alleen Engelsch sprak. Alleraardigst zitten praten.’ (...)
‘De chemie-doctor hielden ze in Quévy vast, want hij bleek goud bij zich te hebben. Hoe vind je zoo'n flauwigheid! Hij had tusschen zijn chemische instrumenten een paar bascules en werktuigjes van goud. De belgische douane verweet hem dat hij bij de fransche gelogen had. Ruzie. Ils furent inflexibles. De trein ging zonder hem verder. Ik zag hem nog op het perron staan van het belgische gat, 6 uur in de vroegte, met zijn kraag op, rustig tegenover den kleinen scheldenden Belg. Hij nam nog mismoedig zijn hoed af toen ik, uit het raampje hangend, langs hem wegreed. Aardige man.’
| |
Amsterdam, 26 juni 1989
Het bestuur van de Stichting Amsterdams Fonds voor de Kunst besluit op voordracht van Carel Blotkamp, Elmer Schönberger en Anton Korteweg, opdracht te verlenen tot het schrijven van een biografie van Martinus Nijhoff.
In de nrc van 12 mei, Nijhoff-special, had Lien Heyting een gedegen stuk onder de titel Waarheden waar gras over groeit. Maaien helpt niet. Spitten dus.
|
|